Vanaf de juiste kant van de geschiedenis
Oude scheidslijnen tussen Oost en West zijn weer overal voelbaar sinds Rusland Oekraïne binnenviel. Voor wie de Koude Oorlog meemaakte in het grijze gebied tussen de twee invloedssferen is het in Nederland dominantie perspectief op de oorlog in Oekraïne vreemd provinciaal.
‘Joegoslavië was geen Oostblokland.’ In de bijna dertig jaar dat ik in Nederland woon, heb ik deze zin het vaakst herhaald. Waarom kun je het verleden niet laten rusten, vragen Nederlanders me vaak, het Oostblok bestaat al sinds eind jaren tachtig niet meer. Ik wou dat ik het kon loslaten. ‘Oostblok’ was niet meer dan een term om tijdens de Koude Oorlog de groep communistische landen te benoemen die lid waren van het Warschaupact en onder controle van de Sovjet-Unie stonden. De Tweede Wereld, noemde men deze landen ook wel.
Joegoslavië was wel een communistisch land, maar maakte géén deel uit van het Warschaupact. En toch bleven heel wat Nederlanders me met overtuiging vertellen over de narigheden die wij Joegoslaven door toedoen van de USSR meegemaakt zouden hebben. In het begin twijfelde ik soms of ik me mijn leven vóór Nederland wel goed herinnerde en of ik het juist interpreteerde.
Ik bleef maar herhalen dat de Joegoslavische president Josip Broz Tito in 1961 een Non Alignment Agreement sloot met de Egyptische president Gamal Nasser en de Indiase premier Jawaharlal Nehru. Daarmee vochten ze tegen de laatste resten van kolonialisme in de wereld en probeerden ze een onafhankelijk pad in de wereldpolitiek te creëren, los van de Navo en het Warschaupact. Zo wilden ze voorkomen dat de lidstaten pionnen zouden worden in de strijd tussen de grote mogendheden. Wij, de burgers van Joegoslavië, konden tijdens de Koude Oorlog vrij en zonder problemen reizen naar de Verenigde Staten en de hele westerse wereld, maar ook naar de Sovjet-Unie. Ik vertelde dat Joegoslavië over goed onderwijs beschikte, over vakkundige mensen en de capaciteit om hoogwaardige producten te ontwikkelen, ontwerpen en produceren (ook voor de export). Er werden onder andere oceaanschepen gemaakt, zware trucks, auto’s, computers, televisies, telefoons, wapens, vliegtuigen… Ik vertelde dat ik gelukkig was in Joegoslavië, dat ik opgroeide met Amerikaanse Hollywoodfilms en met Russische literatuur en dat ik me vrij voelde. Maar mijn verhalen deden weinig bij mijn gesprekspartners. Voor hen klonken ze als een administratieve fout, die aan de realiteit – hun realiteit – niets veranderde.
Nu, met de oorlog in Oekraïne, begin ik daar meer van te begrijpen. En nu pas besef ik dat het Koude Oorlog-sentiment hier nooit echt volledig verdwenen is. Het lijkt alsof iedereen op de laatste rij en ver van de uitgang van het circus zit, terwijl op het podium alle wilde dieren zijn losgelaten. En toch zijn de meeste Nederlanders niet echt in paniek. Ze gaan er vanzelfsprekend van uit dat wij in het Westen aan de ‘juiste kant van de geschiedenis’ staan en dat lijkt bezwerend te werken. Deze premisse wordt dan ook, in allerlei verschillende vormen, herhaald alsof het een vast onderdeel van een lang geoefende eed is. Maar voor wie, zoals ik, aan de ‘verkeerde kant van de geschiedenis’ geboren en opgegroeid is en inmiddels langer aan de ‘juiste kant’ woont, is de grens tussen de ‘juiste’ en ‘verkeerde kant’ helemaal niet zo vanzelfsprekend. De westerse juistheid is voor mij niet een premisse, maar een aanname die me in de loop van deze oorlog steeds meer verontrust.
Het was 1991, Joegoslavië begon officieel uit elkaar te vallen. We hadden inderdaad complexe problemen maar ik dacht – en vele anderen met mij – dat we die samen moesten en zouden oplossen. Maar in het Westen lag de focus vooral op alle mogelijke obstakels voor politieke eenheid in Joegoslavië. Er werd niet gestreefd naar één groot en sterk gemeenschappelijk land, maar naar zeven aparte, zwakke landen. Joegoslaven moeten democratische lessen leren – als sterke separatistische krachten zich willen afscheiden, dan moet dat kunnen, zo werd er geredeneerd. Er waren in die tijd mensen die vragen stelden over waarom er in democratisch België, Spanje, Groot-Brittannië en Canada een dergelijk separatisme niet werd gesteund. Maar die geluiden verdwenen in het niets. Het was duidelijk dat de Eerste Wereld er voor zichzelf andere maatstaven op nahield dan voor de rest van de wereld.
Niemand kon het iets schelen wat wij Joegoslaven, in het begin nog de grootste groep, zelf wilden. Niet zo lang voor de oorlog geloofden we nog in broederschap en eenheid, we koesterden geen separatistische gevoelens en wilden het land het liefst als een geheel behouden. Wij en onze pacifistische ideeën werden volledig genegeerd. En onze groep werd steeds kleiner. Van de laatste rij in het circus, ver van de uitgang, keken we toe wat ons overkwam. En ondanks het feit dat de wilde beesten op het podium de boel gretig aan het overnemen waren, hoopten wij tot de laatste dag op het beste.
Wereldwijd vreesden weldenkende mensen dat een (snelle) splitsing van het land tot chaos zou leiden, maar de westerse politieke leiders waren eensgezind, haast revolutionair, in hun steun voor separatisme. Duitsland en Oostenrijk konden niet wachten om de nieuwe landen te erkennen. Snel daarna volgden Nederland en de rest. Die Eerste Wereld hield zich niet bezig met hoe onze nationalisten, voormalige gevangenen en uiteenlopende rechtse haatzaaiers – want zo’n tijd brengt immers vooral dit soort krachten naar boven – de democratie en het kapitalisme zouden invoeren en wat dat zou betekenen voor onze toekomst. Democratie en kapitalisme kwamen namelijk bij ons door dezelfde deur naar binnen en waren vanaf het begin niet meer van elkaar te scheiden.
Rusland viel eind februari Oekraïne binnen. Corona-ellende, de dreigende ecologische catastrofe, lokaal politiek en maatschappelijk onheil leken in Nederland even te verdwijnen. Alle ogen en oren werden gericht op de onbetwiste vijand: Rusland.
Het lijkt erop dat de Koude Oorlog 2.0 er zit aan te komen. De oude standpunten worden opgefrist en men gaat zonder twijfel verder met de geschiedschrijving waar we gebleven waren. Nu ben ik ook bang. Ik zie niet meer de oorlog tussen Oekraïne en Rusland, maar alleen nog de oorlog tussen het Westen en Rusland.
Telkens als ik het Nederlandse nieuws aanzet of lees, valt het me op dat wij met zoveel overtuiging en zonder aarzeling algehele globale morele eenstemmigheid over onze acties in Oekraïne uitdragen. Het is opvallend dat wij niet eens hoeven op te merken dat in de grote delen van Azië, Afrika, het Midden-Oosten en Zuid-Amerika stevig getwijfeld wordt aan de goede intenties van het Westen. De schijnheiligheid van onze moraal en onze economische belangen worden uitgeplozen, de nadrukkelijke expansie van de Navo wordt gekoppeld aan het kapitalisme en termen als ‘westers imperium’ en ‘neokolonialisme’ worden daarbij vaak gebruikt. De westerse rol in het ontstaan van de chaos in Oekraïne wordt vergeleken met de door Europa gesteunde en de door de Navo of de VS begane oorlogsmisdaden in onder andere Irak, Libië en Afghanistan. Het baart me zorgen dat wij er onvoorwaardelijk van uit gaan dat wij ontegenzeglijk de puurste en meest transparante factor in de wereldpolitiek zijn, waardoor we het ons kunnen veroorloven om de twijfels van de anderen over ons te bagatelliseren.
Ik hoor nog mijn buurvrouw een paar maanden geleden bij het buitenzetten van de vuilniszak zuchten: ‘Ik heb het gehad met de oorlog in Oekraïne, meid. Maar de hele wereld is tegen die verschrikkelijke Russen, het zal niet zo lang meer duren.’ Ik keek naar mijn buurvrouw alsof ik haar voor het eerst zag. Maar ik zei niets, dus ze draaide zich om en trok haar deur achter zich dicht. Ik had haar eigenlijk veel willen vertellen. Te veel eigenlijk. Ik herinnerde me een televisieprogramma dat ik lang geleden in het NPO-archief zag. Het was een Jeugdjournaal-achtig programma uit begin jaren tachtig, het ging over de Berlijnse Muur.
Een item dat begon met vrolijke muziek, beelden van koeien in de wei en een klaslokaal waar een beeldschoon blond meisje met vlechtjes en witte strikjes het alfabet leerde. ‘Aap, Noot, Mies…’ Van dit paradijs zwiepte de camera naar de andere kant van Europa. Achter de Berlijnse Muur veranderde de stemming, verdwenen kleuren en muziek. De zon scheen niet bij de kale school in Oost-Berlijn. Door een diepe, lege, donkere gang waarin holle voetstappen klonken, kwamen we in een klaslokaal waar een boos dik jongetje achter een grijze tafel stond. Hij had een groot rond hoofd, kleine ogen, een militair kort kapsel en ronde oortjes die uitstaken. Het afstotelijke jongetje leerde ook een alfabet: ‘Kameraad Muis, Vriendelijke Communist, Vuile kapitalist.’
Ik stond nog tussen de netjes gesorteerde vuilnis op straat en hoorde mezelf tegen de dichte deur van mijn buurvrouw zeggen dat ik bang ben dat het conflict niet snel zal eindigen.
In 1992 was Slovenië al afgesplitst, Kroatië was aan het bloeden en Bosnië had geen keuze. Joegoslavië, het land waarin wij, Bosniërs, onze verschillende etniciteiten tot een gezamenlijke, trotse Bosnische identiteit rekenden, was gehalveerd. En in wat er nog van het land over was, was geen ruimte voor ons Bosnië. Wij moesten ons ook afscheiden.
Iedereen in Joegoslavië wist dat als oorlog in Bosnië plaats gaat vinden, dat het vanwege de complexe etnische structuur fataler zal zijn dan waar dan ook op de Balkan. Verstandige mensen, zowel lokaal als internationaal, deden nog een laatste poging om de catastrofe tegen te houden. Zo werd er in Lissabon een diplomatiek vredesplan en een kaart gemaakt, waarin het land werd verdeeld onder de drie bevolkingsgroepen. Het was de enige manier om een bloedig conflict in Bosnië te vermijden. Het plan werd ondertekend door leiders van de moslims, Serviërs en Kroaten en we dachten even dat er geen oorlog zou komen. Maar de politieke top in Amerika dacht er anders over. Tien dagen na ondertekening van het Lissabon-plan vloog Warren Zimmerman, de laatste Amerikaanse ambassadeur in Joegoslavië, naar Sarajevo. Pas jaren later bleek bij de verhoren van het Tribunaal in Den Haag dat Zimmermann de Bosnische president Alija Izetbegović geadviseerd had om zich terug te trekken uit het Lissabon-plan. Volgens de Amerikanen zou Bosnië juist moeten vechten voor volledige onafhankelijkheid en Zimmerman verzekerde de Bosnische president dat Amerika in dat geval Bosnië zou steunen. Izetbegović trok zich terug.
Na bijna vier jaar oorlog, na meer dan honderdduizend doden, twee miljoen ontheemden, meer dan tweehonderd miljard euro aan materiële schade, een bruto nationaal product dat met negentig procent gekelderd was, een van de grootste braindrains in de wereld, trauma’s en gebroken families werd er in Dayton in Amerika een vredesakkoord voor Bosnië gesloten. Met een plan en een kaart die bijna identiek waren aan die van Lissabon, van net voor de oorlog.
Moslims, Serviërs en Kroaten waren dankbaar aan het genereuze en goedgezinde Amerika en het Westen überhaupt. Ook mijn medelanders waren trots en duidelijk opgelucht dat de ellende ‘daar’ uiteindelijk afgelopen was. Ze hoopten dat ze snel weer met vakantie naar de Kroatische kust zouden kunnen. ‘Wat hadden we het daar altijd leuk gehad, schone natuur, vriendelijke mensen, buitengewoon veilig. Een werkelijk prachtig land… Maar ja, communisme en gebrek aan democratie konden echt niet. Als jullie maar van de Russen af zijn.’
‘De wereld staat aan de rand van een nucleaire catastrofe, niet in het minst vanwege het falen van westerse politieke leiders om openhartig te zijn over de oorzaken van de escalerende wereldwijde conflicten. Het meedogenloze westerse verhaal dat het Westen nobel is, terwijl Rusland en China slecht zijn, is eenvoudig van geest en buitengewoon gevaarlijk’, poneerde Columbia University-professor Jeffrey Sachs op de Amerikaanse progressieve nieuwszender Democracy Now. Sachs was adviseur voor drie secretarissen-generaal in de VS, al in de jaren tachtig. Hij beargumenteerde van binnenuit dat de VS aan deze anti-Rusland- en anti-China-stemming hebben gewerkt sinds de val van de Muur. En hoe ernstig voor de veiligheid van de wereld het is dat we, in onze ondersteuning van Oekraïne, deze antagonistische aannames hanteren om diplomatieke oplossingen uit te sluiten en in plaats daarvan ons wapenarsenaal te gebruiken.
Rond dezelfde tijd gaf onze premier Mark Rutte een persconferentie na de ministerraad. Volgens hem is de politiek van Rusland ‘totaal het tegenovergestelde van beschaving, van fatsoen, en dat maakt enorme indruk en juist daarom is het ook zo belangrijk om ook aan de vooravond van zo’n zomerreces nog maar eens met elkaar te onderstrepen hoe belangrijk het is dat wij Oekraïne en de Oekraïners niet in de steek laten. (…) Bijvoorbeeld op het gebied van de levering van zware wapens.’ Rusland is ‘een directe bedreiging voor onze veiligheid hier en daarom moeten we bereid zijn, met de sancties, met de wapenleveranties, met de humanitaire steun en alle andere dingen, om Oekraïne te blijven steunen. Die is onmisbaar en gaat uiteindelijk ook over onze manier van leven, over onze beschaving, over wat we hier hebben opgebouwd, in dit deel van de wereld, en over onze veiligheid.’
Er kwamen geen vragen over van Nederlandse journalisten (behalve eentje, zijdelings, over onze gasvoorraden). Er werd op geen enkele manier getwijfeld aan de woorden van onze premier, niet over de vraag hoe reëel de Russische bedreiging voor ons is; niet over de vraag of wapens echt de enige oplossing zijn; niet over de vraag of er iets is wat we aan deze kant kunnen doen om diplomatieke wegen weer te openen; niet over de mogelijke fatale consequenties van onze acties voor Oekraïners, voor ons en voor de rest van de wereld.
In 1993 vluchtte ik naar Nederland. Wij, het voormalig broedervolk van de Joegoslaven, waren thuis nog druk bezig om elkaar uit te moorden. Ik kon nog niet begrijpen hoe dat mogelijk was, maar ik was zeker dat het terecht was om ons als primitievelingen uit een achterlijke uithoek van de wereld neer te zetten. Het voelde dan ook terecht dat men in Nederland maar selectief naar mijn verhaal kon luisteren. Ik hield me klein, was vooral dankbaar dat ik hier mocht wezen en leerde over mijn nieuwe land aan de juiste kant van de geschiedenis.
Het is nu eind 2022. Al negen maanden gaan dagelijks mensen dood in Oekraïne. Al acht jaar in Jemen, al twee jaar in Ethiopië, in Afghanistan, Syrië, Gaza, vallen op dit moment doden, mensen proberen te vluchten, families en vriendschappen vallen uit elkaar, trauma’s voor de volgende drie generaties worden ontwikkeld. Het Westen is linksom of rechtsom verwikkeld in al deze conflicten.
Met de dag leer ik meer over mijn medelanders. Hoe graag ze het goed willen doen. Maar ook dat ze het liefst apolitiek willen zijn. Ik leer ook dat ze oprecht geloven dat hun verspreiden van democratie de wereld beter zal maken. Terwijl ze over zichzelf graag denken dat ze dwars zijn, aanvaarden Nederlanders juist bijzonder snel een situatie. Dat ze te lang te goed geleefd hebben en dat ze zich eigenlijk een ander leven niet kunnen voorstellen. En hoe kritisch ze ook over hun regering mogen zijn, geloven ze alsnog dat ze het uiteindelijk allemaal goed gaan doen. Ik leer ook dat een democratische regering en democratische media tijdens een oorlog nogal op de zo gevreesde communistische regering en media lijken – naarmate er meer algemene consensus nodig is, intensiveren ze hun druk om homogenisering en unificatie van de publieke politieke opinie te creëren.
‘Joegoslavië was geen Oostblokland.’ In de bijna dertig jaar dat ik in Nederland woon, heb ik deze zin het vaakst herhaald. Waarom kon ik het verleden niet laten rusten, vragen Nederlanders me vaak. Ik wou dat ik dat kon.
1 opmerking:
Aardige analyse van de destructie van Joegoslavië, alhoewel Izetbegovic z'n handtekening terugtrok en niet zichzelf.
Wat me echter opvalt aan het stuk, is het grote "Don't mention the war" gehalte.
De grootscheepse aanval van NAFO op Klein-Joegoslavië (de naam die 'the powers that be' hadden gegeven aan Servië) wordt niet vermeld.
De zo'n 2000 militaire vluchten van NL defensie waarbij kinderopvang, ziekenhuizen en terugkerende vluchtelingen werden gebombardeerd, wordt niet vermeld.
Dat, naar Roemenië terugkerende vliegtuigen, hun overgebleven bommen dropten op landbouwgrond en de mensen die hierop werkten, wordt niet vermeld.
Is dit een voorbeeld van 'hoe goed Nederlanders het willen doen' of een voorbeeld van 'don't bite the hand who feeds you'?
Een reactie posten