zondag 29 november 2020

Ian Buruma en The Alienation From Self


In zijn essay New England Reformers (1844) wees Ralph Waldo Emerson op de mogelijke schaduwzijde van scholing:

A canine appetite for knowledge was generated, which must still be fed, but was never satisfied, and this knowledge not being directed on action, never took the character of substantial, humane truth, blessing those whom it entered. It gave the scholar certain powers of expression, the power of speech, the power of poetry, of literary art, but it did not bring him to peace, or to beneficence.

https://archive.vcu.edu/english/engweb/transcendentalism/authors/emerson/essays/nereformers.html


Welnu, wanneer opiniemaker Ian Buruma claimt humaner en rationeler te zijn dan ‘de lager geschoolden,’ omdat die veelal zouden worden gedreven door wat Buruma ‘rancune en sentiment’ noemt, dan is dit niet meer dan een populistische mening — kenmerkend voor het milieu waarvan Ian zo graag onderdeel wil zijn — waarbij de wereld haarscherp wordt verdeeld in enerzijds de massa der ‘deplorables’ en anderzijds de financiële en intellectuele ‘elite.’ Vandaar ook dat hij Hillary Clinton’s opmerking over een  ‘basket of deplorables’ weliswaar minder ‘tactvol en elegant’ vond, maar hier onmiddellijk aan toevoegde dat ‘she was more right than wrong.’ Kortom, een aanzienlijk deel van de 73 miljoen Amerikanen die in 2020 op Trump had gestemd, vormt een ‘mand vol betreurenswaardigen,’  sujetten van een lager mensensoort die toch stemrecht bezitten, ondanks het feit dat zij behoren tot ‘de lager geschoolden.’ De tijd is evenwel voorbij dat de ‘democratie’ in de VS was voorbehouden aan witte stemgerechtigden, dat wil zeggen: vermogende mannen. Als mijn oude vriend Ian de 2095 pagina's tellende Encyclopedia of the American and African American Experience (1999) zou hebben geraadpleegd, dan had hij geweten dat nog in 1940 slechts '0,4 procent' van de stemgerechtigde Afro-Amerikaanse bevolking in Alabama was 'geregistreerd,' terwijl een jaar na de geboorte van Bill Clinton (1946) in Hope, Arkansas, nog geen één op de zes zwarten in die staat mocht stemmen. Toen Clinton in 1982 werd herkozen als gouverneur van de staat Arkansas was nog steeds één op drie zwarte stemgerechtigden niet 'geregistreerd.' Het 'examen' om te kunnen stemmen was decennialang op zijn minst opmerkelijk. Zwarte aspirant-kiezers moesten soms in zuidelijke staten antwoord geven op vragen als: hoeveel knikkers zitten in deze glazen pot? Als men mis gokte mocht niet worden gestemd. Het resultaat was dat in 1960, toen Buruma 9 jaar oud was, maar '5,2 procent' van de zwarte bevolking in de staat Mississippi mocht stemmen. Maar nadat in de jaren zestig de zwarten zich massaal gingen verzetten tegen de raciale segregatie-politiek in de zuidelijke staten, zag zowel de Democratische- als de Republikeinse elite zich gedwongen het stemrecht te verruimen van de toenmalige laag opgeleide zwarten, die destijds door de witte masters gezien werden als een ‘basket of deplorables.’ Die tijd lijkt definitief voorbij. 


Gezien het feit dat onder president Obama de zwarte bevolking van de VS zich genoodzaakt zag Black Lives Matter op te richten om zich te beschermen tegen de willekeur en zelfs terreur van veelal witte politiemensen in zowel noordelijke- als zuidelijke staten, is het vermoeden gerechtvaardigd dat het racisme nog steeds een onlosmakelijk onderdeel vormt van de witte psyche, want hoewel de witte politie op straat het grove onrechtmatige geweld pleegt, wordt deze terreur doorgaans geaccepteerd door de goed opgeleide grotendeels witte bovenlaag. Vandaar de noodzaak van Black Lives Matter. Desondanks blijft Ian Buruma ongenuanceerd beweren dat ‘[t]he problem is that many of these deplorable voters are also relatively uneducated, which makes Clinton’s remark look snobbish. Alas, the United States has too many relatively uneducated people.’ Tegelijkertijd blijft hij vol lof over de Amerikaanse maatschappij spreken, door te stellen dat tot de komst van Trump de VS wereldwijd ‘a force for good,’ was en ‘a model of freedom and openness,’ een bewering die geen rekening houdt met de honderden miljoenen die de dupe zijn geworden of nog steeds zijn van het Amerikaanse directe geweld, of de terreur van door Washington en Wall Street militair en politiek gesteunde regimes, en het structurele geweld tegen zwarte burgers in de VS zelf. In Buruma’s belevingswereld vormen de geterroriseerden de onzichtbare collateral damage, die nu eenmaal onvermijdelijk is om de neoliberale ‘democratie’ van de rijken te kunnen globaliseren, net zoals de nazi-top destijds van oordeel was dat ‘de joden’ moesten worden geofferd om een nieuwe wereldorde mogelijk te maken. In de ogen van Ian is het ware ‘probleem’ het feit dat ‘veel van deze betreurenswaardige stemmers tevens relatief ongeschoold zijn, waardoor Clinton’s opmerkingen snobistisch lijken.’ Met andere woorden, het gegeven dat in het zogeheten ‘rijkste land ter wereld’ zoveel burgers zo ‘betrekkelijk ongeschoold’ zijn, terwijl meer dan de helft van de federale begroting dat het Congres kan toewijzen elk jaar weer naar het militair-industrieel complex verdwijnt, is niet het ware ‘probleem.’  

Het bovenstaande demonstreert vooral de hoerigheid van de westerse mainstream-opiniemaker. Die mentaliteit demonstreert zich tevens wanneer Buruma suggereert dat wij hier met hetzelfde fenomeen te maken hebben als ten tijde van de opkomst van het nazisme en fascisme, want, zo schrijft Ian:   


The Trump supporters are showing a similar animus against symbols of the elite, such as Wall Street bankers, ‘mainstream’ media, and Washington insiders.


In slechts enkele regels wordt zodoende een aanzienlijk deel van de Amerikaanse bevolking gecriminaliseerd. Dat tenminste 73 miljoen Amerikaanse stemmers vijandig staat tegenover de corrupte kongsi van Wall Street-bankiers, die verantwoordelijk was voor de kredietcrisis in 2008, en voor de daarop volgende economische crisis beschouwt professor Buruma als uiterst verdacht. Het feit dat deze bankiers, nadat hun luchtbel van niet bestaand geld was ontploft, meer dan een biljoen dollar aan belastinggeld kregen toegezegd van de Democratische president Barack Obama — change we can believe in — om het vertrouwen in deze onbetrouwbaar gebleken bankiers te herstellen, en zij zichzelf een jaar later alweer beloonden met astronomisch hoge bonussen, terwijl in dezelfde tijd er nog meer bezuinigd werd op de rest van de bevolking, inclusief al degenen die door het gespeculeer van de bankiers hun woning en hun baan waren kwijtgeraakt, speelt bij Buruma, als woordvoerder van de elite, geen rol van betekenis. Ook hier is voor hem sprake van ‘collateral damage,’ die de neoliberale elite nu eenmaal nodig heeft om zichzelf optimaal te kunnen opstoten in de vaart der volkeren. De lezer dient niet te vergeten dat hij/zij hier te maken heeft met een ware gelovige van de neoliberale ideologie in het postmoderne tijdsgewricht. Deze gelovigen zijn, zo weten we uit de geschiedenis, even meedogenloos als gewetenloos. Wat mij telkens opvalt is dat de hoog geschoolde neoliberale ideologen in hun geloofsdrift even star zijn als de meerderheid van de vroegere marxistische meelopers, die zij zo intens verfoeien. Het is geenszins verwonderlijk dat zoveel westerse neoconservatieven voortkwamen uit progressief links. Op 15 juni 2010 wees een lezer van het Amerikaanse tijdschrift The Atlantic — opgericht door ondermeer Ralph Waldo Emerson — op het feit dat ‘Neoconservatism's Marxist Roots Are Showing,’ en dat ‘de ideologie’ van één van de spraakmakende neocons, William Kristol: 


reminds me a lot of Marxism. It's a theory that works only in an ideal world that doesn't actually exist. In Kristol's world, the US can muster the political will and economic might to build an enormous army akin to what we fielded in World War Two. He believes we can march that army into the heart of the middle east and impose our will on a country like Iran; that doing so would have no long term negative ramifications for our economy; and that any negative consequences to our standing in the world could be ignored because we are the all powerful hegemon.  Of course none of that is true. 


De redactie van het tijdschrift zelf stelde:


This is true and familiar. The first generation of neocons were ex-leftists and the pattern of thought is identical. What's staggering to me is that this ideology has become even more rigid after the most obvious refutation of its delusions one can imagine. Iraq and Afghanistan were to be models of the power of military might to coerce change; they would prove that under the surface all humans were interchangeable and all culture and history would surrender to a particular version of individual liberty that was, for the neocons, a fact about humanity. The sublime popularity of the American model was self-evident; the impact of culture, of religion, of history, were no matches for the ‘march of freedom.’


As you watch Iraq today veer between a reprise of brutal sectarian warfare and a political class utterly uninterested in actual democracy, only a blind man or a fool can still believe what Kristol and others (including me) said before the war. As you observe Afghanistan returning to its entropic state, and the obvious delusions engaged in by the president just a few months ago, how on earth can you be still instinctively wedded to the notion of ever-increasing US military enmeshment in failed states, let alone a completely unpredictable and potentially catastrophic attack on Iran? Only ideologues or cynics can sustain this kind of insanity against this mountain of empirical evidence. 

https://www.theatlantic.com/daily-dish/archive/2010/06/neoconservatisms-marxist-roots-are-showing/185857/ 


Dit is de kern van de zaak, want hoe hoog ideologen of cynici ook mogen zijn opgeleid, dit garandeert geenszins de wijsheid dan wel humaniteit van hun besluiten. En toch doet professor Buruma impliciet en expliciet het voorkomen als zouden hoger geschoolden meer empathie bezitten dan degenen die ‘lager’ zijn ‘opgeleid.’ Deze veronderstelling berust niet op empirisch onderzoek, maar op… ja op wat anders dan het ‘snobisme’ van dwazen als Ian Buruma en Hillary Clinton, die als Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken na de gruwelijke moord op Gaddafi, luid lachend verklaarde: We came, we saw, he died!’ In al haar onnozelheid interesseerde het de toen 64-jarige mevrouw Clinton niet dat de door haar gesanctioneerde moord Libië in de grootst mogelijke — nu al bijna tien jaar durende — chaos zou storten van elkaar bestrijdende en terreur zaaiende bendes. Emerson had gelijk toen hij in de eerste helft van de negentiende eeuw schreef dat de hoger geschoolde weliswaar kan beschikken over ‘the power of speech, the power of poetry, of literary art,’ maar dat zijn scholing hem of haar niet automatisch meer inzicht verschaft, of dat die scholing per definitie ‘vrede of barmhartigheid’ teweeg brengt. Ook hier is sprake van wat de Amerikaanse schrijfster Joan Didion het gebrek aan ‘that sense of one’s intrinsic worth which constitute self-respect’ noemt. Het gevolg van dit gebrek is narcisme, waarbij de mens in zichzelf zit opgesloten: 

paradoxically incapable of either love or indifference. If we do not respect ourselves, we are on the one hand forced to despise those who have so few resources as to consort (omgaan. svh) with us, so little perception as to remain blind to our fatal weaknesses. On the other, we are peculiarly in thrall to everyone we see, curiously determined to live out — since our self-image is untenable — their false notions of us. We flatter ourselves by thinking this compulsion to please others an attractive trait: a gist for imaginative empathy, evidence of our willingness to give… At the mercy of those we cannot but hold in contempt, we play roles doomed to failure before they are begun, each defeat generating fresh despair at the urgency of divining (de waarheid vertellen. svh) and meeting the next demand made upon us. 


It is the phenomenon sometimes called ‘alienation from self.’ In its advanced stages, we no longer answer the telephone, because someone might want something; that we could say no without drowning in self-reproach is an idea alien to this game. Every encounter demands too much, tears the nerves, drains the will, and the specter of something as small as an unanswered letter such disproportionate guilt that answering it becomes out of the question. To assign unanswered letters their proper weight, to free us from the expectations of others, to give us back to ourselves — there lies the great, the singular power of self-respect. Without it, one eventually discovers the final turn of the screw: one runs away to find oneself and finds no one at home. 


Ik vrees dat een opiniemaker als Ian Buruma deze wijsheid nog steeds niet door heeft, ondanks of misschien wel juist door zijn academische scholing, en zijn diep geïnternaliseerd snobisme, voortkomend uit de combinatie van een minderwaardigheidscomplex en het daaraan gekoppelde pathologische verlangen naar erkenning.





 

Geen opmerkingen: