In The Greeks And The Irrational citeert de Britse classicus E.R.
Dodds de elfde eeuwse Perzische wijsgeer Al Ghazali:
There is no hope in
returning to a traditional faith after it has once been abandoned, since the
essential condition in the holder of a traditional faith is that he should not
know he is a traditionalist.
Ik refereer hieraan omdat
Geert Mak in de epiloog van zijn reisboek de Amerikaanse auteur Thomas Wolfe
als volgt citeert:
You can’t go home again,
een wijsheid die in wezen dezelfde is
als die van Al Ghazali. ‘You can’t go home’ is de titel van
een posthuum verschenen boek, waarin
Wolfe, as in many of his other novels, explores the changing
American society of the 1920s/30s, including the stock market crash, the
illusion of prosperity, and the unfair passing of time which prevents Webber (de hoofdpersoon) ever being able to return ‘home again’.
De titel verwijst naar het besef van de protagonist dat
‘You can't go back home
to your family, back home to your childhood ... back home to a young man's
dreams of glory and of fame ... back home to places in the country, back home
to the old forms and systems of things which once seemed everlasting but which
are changing all the time – back home to the escapes of Time and Memory.’
The phrase ‘you can’t go home again’ has entered American speech to mean that
once you have left your country town or provincial backwater city for a
sophisticated metropolis you can’t return to the narrow confines of your
previous way of life and, more generally, attempts to relive youthful memories
will always fail.
Wanneer de mens eenmaal zijn ‘onschuld’ heeft verloren kan hij die nooit terugvinden, omdat hij
inmiddels weet geen ‘onschuldige’ meer
te zijn. Men kan niet een vernietigd naief bewustzijn in zijn oude vorm
herstellen, men weet inmiddels te veel. De mens kan niet opnieuw worden wat hij
eens was. Een volwassene kan nooit meer een kind zijn, zonder zichzelf te
bedriegen. Dat is ook meteen het fundamentele probleem van mensen die de zogenaamde
goede oude tijd terug willen. En toch wil Geert Mak dit wanneer hij tegen Vrij Nederland zegt dat de VS ‘weer
het “gewone” land’ moet worden ‘dat
het tot 1940 was.’ Het is opnieuw een voorbeeld van een Makiaanse
paradox die illustreert hoe weinig overdacht Reizen zonder John is. Uit zijn literatuurlijkst blijkt dat Geert Mak
het werk van Thomas Wolfe niet gelezen heeft, en dat hij opnieuw een van elders
geplukt citaat in een verkeerde context gebruikt. Een imperium dat in de
praktijk een militair-industrieel complex is, en dat vanaf het allereerste
begin gedreven wordt door de ideologie van het expansionisme kan niet weer een ‘gewoon’
land worden. Dat is nu juist de kern van Thomas Wolfe’s boek. Panta rhei, alles
stroomt, men kan niet tweemaal jn hetzelfde water van de rivier stappen. Mak’s
vraag op pagina 523 of de rol van de VS ‘zo [zal] blijven?’ is dan ook
absurd, want niets is bestendig, zoals Heraclitus, volgens Plato, meer dan twee
millennia geleden al wist. Mak’s wanhopige verlangen naar naar wat hijzelf ‘hoop’
noemt, en wat in feite neerkomt op een verlossing uit het deels virtueel geworden
bestaan, is een even groot zelfbedrog als dat van de beau monde in The Great Gatsby. De Amerikaanse
hoogleraar Ross Posnock:
The desperate gaiety and
frenzied pursuit of happiness, the unappeasable, restless dissatisfaction of
people being ‘rich together,’ the ‘ash-gray men’ moving ‘dimly and already crumbling’ in this ‘twilight universe,’
are a few of the signs and portents of an ‘inverted’ world, ‘material without being real,’ where ‘the unreality of reality’ reigns. These last two oxymoronic phrases can serve as Fitzgerald’s
most succinct descriptions of the contradictory, mystified world of the novel.
At Gatsby’s extravagant parties the ‘unreality of reality’ is most flagrant, as anonymus hordes of
uninvited guests come and go ‘like moths’; their ‘chatter and laughter’
barely conceal the pseudo-intimacy and indifference of ‘introductions
forgotten on the spot’ and ‘enthusiastic
meetings’ between strangers. The ‘constantly
changing light’ reveals the endless and
aimless procession of fashionable faces and voices, just as the parade of
outlandishly artificial names that Nick (de buitenstaander door wiens ogen de
lezer kijkt) will later catalog serves to diminish further any senses of the
recognizably human. Inevitably, this bizarre and tumultuous’ partygoing, Nick’s
initiation into Gatsby’s world, ends with the ‘harsh, discordant din’ of a car crash and women ‘having
fights with men said to be their husbands’;
all of which ‘added to the already violent confusion of the scene.’
In een consumptiemaatschappij ligt alles in een vitrine ter verkoop aangeboden en dient de
zelf verzonnen identiteit als uithangbord op de markt van welzijn en geluk. En wanneer
Geert Mak tegenover Vrij Nederland
zegt te hopen dat Obama wint, dan toont dit alleen maar aan dat hij niet weet hoe
in de werkelijkheid van de neoliberale leugen ook de president, net als Mak’s
boek, verkocht wordt via uitgekiend ‘packaging,
branding en marketing.’ Nogmaals Ross Posnock:
Gatsby’s verbal narration
of his life is made empty by lies, clichés, and sentimentality. His attempt at
purely human communication fails. But if speech is precarious, an unstable
means of creating a self, objects acquire an unmerited but unimpeachable
authority. Gatsby’s deft use of
objects… creates at once the illusion of his veracity and identity. Things, not
human beings, seem to possess a nearly magical power of legitimation. The
mystique of ‘enchanted objects’ as Nick calls them, is one of Gatsby’s
most cherished beliefs, and he surrounds himself with things, a preoccupation
that, while fetishistic, is also the source of much of the novel’s glamour.
Terwijl de mens en de
natuur door het kapitalistische systeem worden ontzield, lijken de dingen die te
koop zijn juist bezield, een feit dat weergaloos wordt aangetoond in Fitzgerald’s
beschrijvingen:
In Nick’s first description
of Jordan and Daisy (een rijk echtpaar), the two are in white; ‘their dresses
were rippling and fluttering as if they had just been blown back’ after a flight around the house. In direct
contrast to these weightless people (who will prove to be morally hollow as
well) is the solid bulk of the ‘enormous couch’: ‘the only completely stationary object in the room.’ With this seemingly minor detail we are
shown that in this world objects are real, in the sense of being fully present
and stable, while people seem unreal – less (or more) than human in their
ethereal airiness). More significantly, the novel discloses that the most
desired people are perceived as desirable objects: Daisy (de vrouw die
Gatsby de zijne wil maken om zichzelf een identiteit te verschaffen) ‘gleaming like silver,’ her ‘voice full of money’ […] Daisy, of course, represents the ‘object
par excellence,’ as Marx defined money.
The first encounter between the prize object and the compulsive collector is
momentous, and a close examination of their meeting can illuminate the origins
of Gatsby’s belief in ‘enchanted objects.’ Fitzgerald here reveals his profound grasp of how capitalism ‘penetrates
the very depths of man’s… psychic nature…’
Omdat Geert Mak niet zonder
hoop kan, weigert hij de gapende leegte achter het uiterlijk vertoon onder ogen
te zien en daarmee het centrale probleem van het kapitalistisch bewustzijn, te
weten dat niets meer in zijn eigen taal tot ons spreekt, en dat alles
instrumenteel is geworden, nuttig en efficient. En als iets niet aan die eisen
voldoet dan wordt het vernietigd. Ross Posnock:
Fitzgerald describes
Gatsby’s… commodified consciousness: he ‘was
overwhelmingly aware of the youth and mystery that wealth imprisons and
preserves, of the freshness of many clothes…’ With this, Gatsby’s displacement of his desires into objects becomes
nearly explicit… Both desire and commodity fetishism, Fitzgerald implies, are
governed by displacement and mediation and are inherently insatiable,
perpetually deferring immediate gratification… the prevailing cultural fashion
dictates the adoption of a European, aristocratic manner and taste. Money has
created this artificial, denatured world, ‘material without being real...’
In dit bewustzijn blijft
niets meer wat het oorspronkelijk was, alles is slechts een middel voor iets
anders. Omdat niets echt is, blijft alleen het brandende verlangen over naar nog
meer. Dat verklaart de onverzadigbaarheid van de hebzucht die altijd in het
kapitalisme besloten ligt. Een miljonair wil, nee, moet miljardair worden, zijn begeerte kan nooit bevredigd worden.
The transformation of
reality into symbol defines the condition of commodity fetishism – the
passionate chase after symbolic representations of other men’s desires.
Symbols, things embodying an excess of meaning, come to dominate consciousness.
Nothing is valued in and for itself…
But this stripping away of the symbolic brings not elation but a sense
of loss: ‘His count of enchanted objects had
diminished by one.’ With Daisy in his
arms at last, a ‘faint doubt,’ ‘an expression of bewilderment’ soon comes over him, for to be face to face
with an ‘actual and astounding presence in this culture is a disorienting
experience…’
Kortom, zodra de consument
iets heeft, verlangt hij naar iets nieuws, en zo jaagt hij/zij een levenlang op
de symbolen van succes. Fitzgerald laat ons zien dat het Amerikaanse systeem
met zijn ‘Amerikaanse Droom’ per definitie nooit verwerkelijkt kan
worden. En dat is ook nooit de bedoeling geweest. In de jaren dertig verwoordde
Paul Mazur, een Wall Street bankier van de inmiddels failliete Lehman Brothers, het zo:
We must shift America from
a needs- to a desires-culture. People must be trained to desire, to want new
things, even before the old have been entirely consumed. [...] Man's desires must
overshadow his needs.
Onze materialistische ‘democratie’ is er een van
produceren en consumeren, in een eindeloze cirkel. Of zoals de Amerikaanse publicist,
Samuel Strauss, het in 1924 formuleerde, het jaar voordat The Great Gatsby verscheen:
Formerly the task was to supply the things that men wanted; the new necessity is to make men want the things which machinery must turn out if this civilization is not to perish... the problem before us today is not how to produce the goods, but how to produce the customers.
Formerly the task was to supply the things that men wanted; the new necessity is to make men want the things which machinery must turn out if this civilization is not to perish... the problem before us today is not how to produce the goods, but how to produce the customers.
Toen het productieproces via de lopende band eenmaal geperfectioneerd
was, moest de markt de klant scheppen. Toen van de arbeider een robot was
gemaakt en hij een slaaf van de machine was geworden, werd hij/zij afgekocht en
zelfs soms dolblij gemaakt met materiele objecten.
That this intensity of emotion is generated by commodities
is unsettling yet precisely Fitzgerald’s point: in a reified world, objects,
the repository of human desires, are the means of communication, of emotional
and sexual exchange. Coloassal illusions and bewilderment have somehow produced
‘intense life,’ and this contradiction
is only one of many in an episode where intimacy and emotion interact with
florid ostentation and material excess, all testifying to the ‘unreality of
reality.’ The ‘possession of intense life’ is not to last. Before long Gatsby’s dream is ‘dead,’ ‘struggling
unhappily’ toward Daisy’s ‘lost
voice…’
Fitzgerald’s beschrijving van de laatste momenten vóór Gatsby’s
gewelddadige dood leidt Ross Posnock tot de volgende conclusie:
In a society where authority derives from the atemporal stability of
objects, nature’s naked, vulnerable presence is indeed grotesque, and this
sense of inverted values is captured in Fitzgerald’s description of the moment
as ‘material
without being real.’ So powerful is
capitalism’s capacity to confound reality that an epiphany of demystification
dissolves almost instantaneously into mystification. Analogously, Gatsby’s
experience here of ‘intense life’ is
most fragile, poised as it is on the verge of death. Lurking about is the ‘ashen,
fantastic’ figure of his killer. In this
disinterested moment of contemplation, free of all desire to dominate and
exploit, Gatsby glimpses a world of transparent immediacy where things are only
and fully themselves. Perhaps for the first and last time his ‘relation to
the world [is] a human one,’ an
unalienated relation in Marx’s
sense. Indeed, Marx’s celebrated vision of an unalienated world has a striking
relevance to Gatsby…
If you love without evoking
love in return, i.e., if you are not able, by the manifestation of yourself as
a loving person, to make yourself a beloved person, then your love is impotent
and a misfortune.
Gatsby’s love is ‘impotent and a misfortune’
precisely because he doesn’t exchange love for love. Such a balanced, equal,
transaction is nearly impossible in capitalism, which is founded on profit,
created by what Marx calls the ‘surplus value’ produced by ‘unequal exchange.’
Opmerkelijk genoeg weet iedereen dit ook. Mijn buurvrouw zei
gisteren desgevraagd over de glamour wereld die dagelijks via de massamedia
getoond wordt: ‘Glamour is glitter, feesten, limousines. Het is niet echt, maar vreemd
genoeg is het tegelijkertijd wel echt.’ Dit is een perfecte
omschrijving van de virtuele wereld waarin vandaag de dag iedereen leeft, en
die onze sociale werkelijkheid is geworden. Desondanks wordt die realiteit door
Geert Mak in zijn vuistdikke boek genegeerd, alsof het kapitalisme in zijn
neoliberale en irrationele vorm domweg niet bestaat. Opnieuw Ross Posnock:
Gatsby is fatally enmeshed in the capitalist economy of profit and
commodity exchange, which, we have seen, creates a culture of surplus meaning.
The disorienting symbolization of reality that results makes life ‘confused and disordered’ as Nick describes Gatsby… Although
entrapped, Gatsby maintains his naive but compelling ‘romantic readiness’ to regain ‘the freshest and the best.’ That his effort to escape the distortions
of capitalist social reality is founded upon the use of the most mystifying
commodity of all – money – defines the doomed character of his quest. As doomed
is his ‘extraordinary gift for hope’
which has been defined by that central capitalist paradigm for succes –
Benjamin Franklin.
In dit fragment staat centraal ‘his “extraordinary gift for hope” which
has been defined by that central capitalist paradigm for succes ‘ Hier
naderen we tevens de kern van Geert Mak’s levenshouding en zijn ‘geheime
liefde’ voor ‘Amerika.’ Begin dit jaar schreef
hij me:
Ik kan niet zonder hoop, Stan, dat klinkt misschien wat
pathetisch, maar het is toch zo. Hoop moet niet misleidend worden - ik hoor het
je zeggen -, het moet ons niet in slaap wiegen, maar ik denk nog steeds dat je
én realist kunt zijn, en er ook wat van kunt maken.
Maar toen ik hem vroeg:
Welke hoop kan een miljonair zich permitteren? Dat is de
centrale vraag die we ons moeten stellen,
kreeg ik geen antwoord, omdat deze vraag het dualisme van
Mak, en in feite van ons allen in mindere of meerdere mate, blootlegt. De op
drijfzand rustende ‘hoop’ gered te worden is onderdeel van hetzelfde dualisme dat
in The Great Gatsby zichtbaar wordt
gemaakt, en trouwens ook herkenbaar is in de ambivalente houding van Scott
Fitzgerald zelf. Ross Posnock schrijft over de man door wiens ogen de lezer
naar Gatsby kijkt:
The object Nick provides for our consumption is a version
of a perennially marketable cultural myth – the romantic hero as passive
sacrificial victim. And yet, at the same time Nick creates more than a reified
image. While he may worship and objectify Gatsby, Nick’s portrayal is also
informed by deep skepticism, for Gatsby represents ‘everything
for which’ Nick has an ‘unaffected
scorn.’ ‘I disapproved of him from beginning to end,’ he reminds us near the conclusion, and his occasional exasperation with
and distaste for Gatsby gives credence to his remark… The blatant
contradictions in Nick’s response, like the contradictions in Gatsby and in the
society they are part of, are not to be ignored or resolved, for they are the
very source of the lasting authority of Fitzgerald’s novel.
Geert Mak is als Nick, een geschoolde man die levend in de
schizofrene realiteit van de neoliberale maatschappij tegelijkertijd ‘een
geheime liefde’ koestert voor ‘Amerika,’ maar die, eenmaal
geconfronteerd met de Amerikaanse realiteit zoals beschreven door bijvoorbeeld
John Steinbeck en Jack Kerouac, die werkelijkheid verafschuwt. Het is dan ook
niet verwonderlijk dat hij aan Vrij
Nederland vertelde dat hij ‘nooit met de gedachte [speelde] om zich na
zijn reis voor langere tijd in de Verenigde Staten te vestigen. Integendeel, de
bestseller-schrijver is heel druk met twee verhuizingen, eentje in Amsterdam en
eentje in Friesland.’ En desgevraagd: ‘Inderdaad, een luxeprobleem,’
aldus Geert Mak.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten