zaterdag 17 november 2012

'Deskundigen' 34


Op pagina 236 van zijn reisboek waarin Geert Mak ‘op zoek gaat naar Amerika,’ beweert hij dat

niemand die ooit een Amerikaanse verkiezingscampagne van nabij heeft meegemaakt… zal licht denken over het vitale karakter van de Amerikaanse democratie.

‘Niemand,’ behalve dan al die vooraanstaande Amerikaanse schrijvers, van Mary McCarthy en Hunter Thompson tot Gore Vidal en Noam Chomsky, en al die andere kritische intellectuelen in de VS van wie Mak het werk niet gelezen heeft. Bovendien geven verkiezingen in een parlementaire democratie slechts een oppervlakkig beeld van het democratische gehalte van een land. Dat geldt zeker voor de VS waar meer dan 40 procent van de kiesgerechtigden al een halve eeuw niet meer stemt tijdens de presidentsverkiezing en meer dan 60 procent tijdens de Congresverkiezing wegblijft. Drie pagina’s verder schrijft Mak met evenveel stelligheid dat ‘Veruit de machtigste lobby op Capitol Hill die van Wall Street [is].’ Hoe ‘het vitale karakter van de Amerikaanse democratie’ te rijmen is met ‘gelegaliseerde omkoping,’ is opnieuw een tegenstrijdigheid die Mak met het grootste gemak negeert. Het ‘verklaart’ wel ‘in belangrijke mate Obama’s opvallende aarzeling om de bankensector strenger te reguleren,’ aldus opnieuw dezelfde Geert Mak, die vervolgens tegen Vrij Nederland zegt te hopen dat Obama de presidentsverkiezing van 2012 zal winnen omdat dit, zo voorspelt hij nu, goed zal zijn voor de armen en voor de door de crisis getroffen middenklasse. En dit allemaal in de overtuiging dat Obama’s schatrijke geldschieters deze ingrijpende politieke omslag dit keer wel zullen goedkeuren. Op grond waarvan hij dit denkt vertelt Mak er echter niet bij. Wijselijk, want deze veronderstelling is in strijd met de werkelijkheid die Mak weigert onder ogen te zien. Wat hij tevens negeert is dat verkiezingen in een plutocratie nagenoeg niets over de realiteit van alledag zeggen, over het systeem waarin de massa moet zien te overleven. Over die realiteit waarbinnen de schizofrene houding van de consument tegenover de kapitalistische maatschappij zich afspeelt, schreef Ross Posnock, hoogleraar Engels aan de Columbia University, in een essay over The Great Gatsby:

These tensions, crucial in The Great Gatsby and in Fitzgerald’s personal response to the rich, express not confusion but the profoundest understanding, at once penetrating and sympathetic. Only an understanding rooted in the acceptance of contradiction can defy the reductionism of reification and discover the ‘antagonistic whole’ of life under capitalism, to use a phrase of the Marxist philosopher Theodor Adorno. In revealing the inescapable dialectic between Gatsby’s ‘appealing sentimentality’ and his heroism, between capitalism’s grotesque inversion of human values and its power to endow ‘mobility and grace,’ Fitzgerald achieves in fiction something akin to what, says Adorno, only the most rigorous Marxist student of society can hope to attain: ‘totality… in and through contradiction.’ Far more than ever suspected, the man whose test of a first-rate intelligence was ‘the ability to hold two opposed ideas in the mind at the same time, and still retain to function,’ knew just what he was about when he declared himself to be ‘essentially Marxian.’

Mak negeert zowel de fundamentele tegenstrijdigheden inherent aan het kapitalisme als ‘capitalism’s grotesque inversion of human value’s,’ en dus kan zijn reisboek moeiteloos volstaan met paradoxen zonder context. Omdat samenhang ontbreekt lijkt alles spontaan te gebeuren, ineens, zonder een verleden en zonder een toekomst. En als er al een oorzaak gegeven wordt dan is die regelmatig slechts de aanleiding, zoals wanneer Mak in Vrij Nederland stelt ‘hoe logisch het eigenlijk was dat er van de beloofde change onder Obama niet veel terecht was gekomen.’ Binnen Mak’s vitale karakter van de Amerikaanse democratie,’ is het kennelijk buitengewoon ‘logisch’ dat een president die gekozen is met de belofte ‘change we can believe in’ zijn kiezers bedriegt. Volgens Mak zijn namelijk de ‘partijmachines de echte machthebbers,’ zonder erbij te vertellen door wat die ‘partijmachines’ nu precies gemotiveerd worden. Mak komt niet veel verder dan dat ‘Obama is opgegroeid in de politieke compromissencultuur van Chicago. In dat eerste televisiedebat zag ik opeens: zo heeft Obama dus óók geopereerd toen hij de banken moest saneren en dat naliet. En bij het reorganiseren van de gezonheidszorg, waarbij hij de farmaceutische industrie veel te veel ruimte heeft gegeven.’ Mak zal liever zijn tong inslikken dan de voor de hand liggende conclusie trekken dat er geen sprake is van ‘compromissen,’ maar dat in een cultuur waarin geld de centrale rol speelt de plutocratische elite de dienst uitmaakt. Overigens is dit een feit dat onder de intelligentsia in de VS geen onderwerp meer van debat is omdat het gezien wordt als een onomstotelijk gegeven, maar hier in de polder blijft deze waarheid nog steeds taboe. Het gevolg is de chaos waarin de lezer van Reizen met Charley al vanaf de eerste bladzijde verstrikt raakt. Vrijheid is bij Mak ook alleen maar een politiek begrip, geen filosofisch. In de praktijk is het een inhoudsloze notie geworden, zonder dat Mak zich afvraagt hoe dat komt. Waarom heeft Obama, die in een ‘compromissencultuur’ zou zijn geschoold, nagelaten ‘de banken’ te ‘saneren’ en waarom heeft ‘hij de farmaceutische industrie veel te veel ruimte gegeven,’ als hij inderdaad naar een ‘compromis’ had gestreefd? De lezer komt het niet te weten, het antwoord is uit den boze. In zijn reisboek blijft het kapitalisme in zijn neoliberale versie als belangrijkste macht onzichtbaar. In tegenstelling tot Scott Fitzgerald  analyseert Geert Mak niet ‘the “antagonistic whole” of life under capitalism,’ hij verzwijgt het domweg omdat de feiten niet passen in zijn als hoopgevend bedoelt verhaal voor het grote publiek. Zijn visie wordt ernstig beperkt door de noodzaak om zoveel mogelijk lezers te behagen, en absoluut niet tegen de haren in te strijken. Het gevolg is een zekere kitsch die aan Mak’s Reizen met Charley kleeft. Kitsch in de betekenis die de auteur Milan Kundera eraan gaf toen hij schreef dat

op grond van de dwingende noodzaak te behagen en zo de aandacht van het grootst mogelijke publiek te trekken, de esthetiek van de massamedia onvermijdelijk die [is] van de kitsch en naarmate de massamedia ons gehele leven meer omsluiten en infiltreren, wordt de kitsch onze dagelijkse esthetiek en moraal.' Kundera werkt dit als volgt uit: 'Het woord kitsch verwijst naar een houding van degene die tot elke prijs zoveel mogelijk mensen wil behagen. Om te behagen dien je je te conformeren aan wat iedereen wenst te horen, in dienst te staan van pasklare ideeën, in de taal van de schoonheid en de emotie. Hij beweegt ons tot tranen van zelfvertedering over de banaliteiten die wij denken en voelen.

Om een zo groot mogelijk lezerspubliek te bereiken kan Mak geen diepgang in zijn zoektocht dulden. Het beeld mag niet complex zijn, alles dient eenvoudig te worden gepresenteerd en moet makkelijk te verteren zijn. Vandaar dat hij het gecompliceerde werk van de grote Amerikaanse historici niet heeft gelezen en evenmin het oeuvre van de grote Amerikaanse schrijvers en dichters. De methode Mak lijkt op de wijze waarop de huidige generatie museumconservatoren te werk gaan: tentoonstellingen bewust zo laagdrempelig mogelijk houden door de massa simpele, toegankelijke beelden te laten zien. Het publiek mag niet geschokeerd raken, er mag beslist geen frictie zijn, en vooral: het moet de middenklasse bekoren, niet afstoten. En waarom niet? Wel, het grote publiek heeft geld om te besteden, en verveelt zich al snel. Bovendien is cultuur status geworden, je kunt nu mee praten, dat wil zeggen, napraten wat je gelezen of gezien hebt, en dan doorgaan voor een geinformeerde persoonlijkheid. Dit fenomeen is helder uitgewerkt door de Amerikaanse sociaal criticus en politiek radicaal Dwight Macdonald. In de jaren vijftig van de vorige eeuw introduceerde hij het begrip 'Midculture,' een hybride vorm van cultuur tussen massacultuur en hoogcultuur in, die net als kitsch het resultaat is van

the Industrial Revolution. The Industrial Revolution made universal literacy possible, and this produced a mass audience looking for entertainment and diversion. The new technology of mechanical reproduction permitted an ersatz culture to be manufactured cheaply for, and distributed to, that audience. The succes of this manufactured culture killed off folk art, which had been a genuine popular culture.

 Wat Macdonald beschreef was de opkomst van een 'debased commercial culture and its profit-seeking manufacturers,' de 'Lords of Kitsch.' Macdonald maakte duidelijk dat 'Folk Art was the people's own institution, their private little garden,' maar dat 'Mass Culture breaks down the wall, integrating the masses into a debased form of High Culture and thus becoming an instrument of political domination.' Het beagnstigde Macdonald dat deze vercommercialiseerde vorm van cultuur niets anders was dan 'a marketing phenomenon. It was culture manufactured for the aspiring sophisticate,' die tot gevolg had dat 'everyone seemed to be fooled -- not only the readers but the writers, the editors, the publishers, and the reviewers. They had all become convinced of their own virtuous high-mindedness.' Het probleem is dat in een massamaatschappij 'Midcult has it both ways: it pretends to respect the standards of High Culture while in fact it waters them down and vulgarizes them... Midcult is a more dangerous opponent of High Culture because it incorporates so much of the avant-garde.' Dit 'modern idiom in the service of the banal... is spreading everywhere.

Het gevolg van deze ontwikkeling zien we nu ook in bij uitgeverijen en musea. In de verwachting zoveel mogelijk om te zetten wordt het product vercommercialiseerd op de markt gezet. In het jaar 2000 publiceerde The New York Times Review of Books een artikel over deze commerciele trend. In een uitgebreide kritiek werd verbazing geuit over de toenemende waardering voor de kitsch van de Amerikaanse illustrator Norman Rockwell, wiens naam overigens wel in Mak’s reisboek voorkomt:

The campaign being waged now is to win over the traditional museum goer who has always been unimpressed with the immense popularity of Rockwell – has, in fact, refused even to consider him an artist… We are now asked to appreciate Rockwell as a great painter, and it is claimed that he has been unjustly ignored or condemned because of his old-fashioned, traditional technique and the popular nature of his imagery. 

Vervolgens wordt gesteld dat Rockwell

tells the readers of the Post only what they want to hear… he deliberately played into the hands of those who would contrast the reality and soundness of his pictured world with the nonsense and lunacy of abstract art… while Daumier was profoundly critical, Rockwell was above all complacent… Rockwell’s art claims to deal with American life as it is actually experienced… By temperament, Rockwell was comfortable with commercial art: he could not, he said, deal with the sordid side of life. Although born in New York, and partly raised there, he preferred small towns. He painted ordinary people… Only certain kinds of ordinary people however – there are no immigrants in his work and (until he took a strong position in the 1960s) no blacks, except for an occasional dining-car waiter or porter at a railway station. There are few manual laborers, and those few are comically caricatured. His people are… all white, all middle class… The poor, when they find a place, are inevitably and obviously decent, deserving poor… There are lots of dogs, all delightfully picturesque; but there is no crime, no suffering, and the erotic is always delicately muted. His view of America is characterized by omission. This was his strength with the magazines for which he worked he left out what was uncomfortable, inconvenient, disturbing. It was also what weakened so much of his art, and radically skewed his view of American life. The illustrations for Mark Twain, which are said to be much admired, are disastrous: they falsify the novels, turning Huckleberry Finn into a cute little tyke like those in early Mickey Rooney movies, 

aldus de kunstcriticus Charles Rosen en Henri Zerner, hoogleraar Kunstgeschiedenis aan Harvard University. De populistische illustrator Norman Rockwell en de bestseller-auteur Geert Mak lijken in dit opzicht op elkaar:

By temperament, Rockwell was comfortable with commercial art: he could not, he said, deal with the sordid side of life.

Evenals Rockwell is Mak ‘by temperament’ een mens die niet in staat is ‘the sordid side of life’ onder ogen te zien. Mak kwalificeert het laten zien van de andere kant van de munt als ‘doemdenkerij,’ dan wel ‘ongegeneerd  pessimisme,’ of ‘egotripperig’ gedrag. Er moet altijd licht aan het einde van de tunnel blijven, het publiek moet een feel-good einde krijgen, er moet ‘hoop’ zijn, dat is goed voor het volk en voor de oplagecijfers van de boeken. Het onveranderbare tragische element in het leven moet worden ontkend of domweg genegeerd, er moet een verlossing in het verschiet liggen. Dat is de kern van het christelijk geloof waarmee Mak opgroeide. Het probleem is allleen dat

 Overal waar men het begrip noodlot in twijfel heeft getrokken als achterlijk, zich bij alles wat het individu overkomt een verbijsterde radeloosheid van hem meester [maakt]. Hij meent te weten dat alles wat er gebeurt een benoembare oorzaak heeft, en als er oorzaken zijn, dan moeten er ook schuldigen gevonden kunnen worden. En de mens van heden brengt zijn leven, met toenemende verontwaardiging, door met het zoeken naar die schuldigen... In dit verband hoort thuis dat, zoals antropologen weten, het zoeken naar schuldigen een kenmerkende reactie van primitieve volkeren is,

zoals de Duitse auteur Joachim Fest duidelijk maakte in zijn magistrale verslag van een reis door Zuid en Midden Italie, getiteld Tegenlicht, in de Nederlandse vertaling uitgegeven bij de uitgeverij die ook Mak’s boeken op de markt brengt. Maar omdat het tragische geen rol mag spelen in Geert’s ideologie leest hij deze klassiekers niet. Vandaar ook dat hij F. Scott Fitzgerald’s werk niet heeft gelezen, terwijl toch The Great Gatsby door deskundigen algemeen wordt gezien als een van de meest significante twintigste eeuwse Amerikaanse romans. In 1972 wees de Amerikaanse emeritus hoogleraar Kermit W. Moyer in een essay er nog eens op dat

among recent critics at least, a strong consensus [is] that The Great Gatsby must be understood as a meditation on American history.

Moyer citeerde in dit verband wijlen Edwin Fussel, die als hoogleraar Engels aan de Universiteit van Californie in 1963 had geschreven dat

roughly speaking Fitzgerald’s basic plot is the history of the New World… more precisely, of the human imagination in the New World.

Moyer voegde hieraan toe met betrekking tot de continuiteit in de Amerikaanse geschiedenis dat:

Fitzgerald’s subject in The Great Gatsby, Fussell insisted, is not the Jazz Age or the Lost Generation, ‘but the whole of American civilization as it culminated in his own time.’ This sort of historical approach to the novel has since become more or less standard… James E. Miller, Jr., talked about ‘the gradual expansion of the significance of Gatsby’s dream,’ an expansion which Miller saw as encompassing ‘the dream of those who discovered and settled thed American continent.’ In 1958 another Fitzgerald scholar, John R. Kuehl, described The Great Gatsby as ‘a sort of cultural-historical allegory.’ Still more recently, Richard Lehan has claimed  that in The Great Gatsby ‘We move from a personal sphere (a story of unrequited love), to a historical level (the hope and idealism of the frontier and of democracy in conflict with a rapacious and destructive materialism.)’ Finally, Robert Sklar maintains that ‘the whole of American experience takes on the character of Gatsby’s romantic quest and tragic failure…’

terwijl tenslotte

Fitzgerald originally conceived of Gatsby as an historical novel set in the Gilded Age: ‘It’s locale.’ he wrote Maxwell Perkins, ‘will be the middle west and New York of 1885 I think.’

Kortom, de geschiedenis van de grootschalige politieke en ambtelijke corrruptie en de diefstal van gemeenschapsbezit door de Robber Barons, om nog maar te zwijgen over de genocide op de Indianen en de gewelddadige Amerikaanse interventies in Latijns Amerika, China en de Filipijnen. In elk geval zal duidelijk zijn dat een Nederlander die een 576 pagina’s dik boek over de VS schrijft niet The Great Gatsby ongelezen terzijde kan schuiven. En toch heeft Mak het niet gelezen, waardoor hij de finesses van de teloorgang van de ‘Amerikaanse Droom’ niet kan aanvoelen. Inderdaad,

Gatsby’s story is a mirror which reflects an image of American History… Fitzgerald makes this parallel between Gatsby’s history and American’s history explicit on the last page of the novel:

Most of the big shore places were closed now and there were hardly any lights except the shadowy, moving glow of a ferryboat across the Sound. And as the moon rose higher the inessential houses began to melt away until gradually I became aware of the old island here (Long Island, nabij Manhattan) that flowered once for Dutch sailors’ eyes – afresh, green breast of the new world. Its vanished trees, the trees that had made way for Gatsby’s house, had once pandered in whispers to the last and greatest of all human dreams; for a transitory enchanted moment man must have held his breath in the presence of this continent, compelled into an aesthetic contemplation he neither understood nor desired, face to face for the last time in history with something commensurate to his capacity to wonder.

Just as Daisy flowered for Gatsby, so the new world flowered for the Europeans who touched her shore; in both cases, for one electric moment, the material world promised to fulfill the imagination’s deepest longings,

aldus Kermit Moyer.

Maar dat magische moment stierf onder de totalitaire heerschappij van het puriteinse Christendom dat de materie, de natuur en het lichaam, verafschuwt en tegelijkertijd begeert met zo’n bezetenheid dat alles dat in de weg lijkt te staan nog steeds wordt vernietigd. Daaraan ten grondslag ligt de diep gewortelde pathologische angst voor de wildernis, voor de natuur, voor alles dat een eigen stem heeft, zoals de indianen al snel doorhadden toen de eerste blanken voet aan wal zetten. Opperhoofd Luther Standing Bear, Sioux indiaan zei het zo:

Wij beschouwden de grote open vlaktes, de prachtige golvende heuvels, en de kronkelende stromen met struikgewas, niet als ‘wild’. Alleen voor de witte man was de natuur een ‘wildernis’ en alleen voor hem was het land ‘vergeven’ van ‘wilde’ dieren en ‘wilde’ mensen. Voor ons waren ze tam. De aarde was overvloedig, wij werden omringd door de zegeningen van het Grote Mysterie. Pas toen de harige man uit het oosten kwam en met brute razernij ons en onze families die we lief hadden groot onrecht aandeed, werd de natuur voor ons ‘wild’. Toen de dieren in het woud voor zijn komst op de vlucht gingen, pas toen begon voor ons het ‘Wilde Westen.’ 

Maar toen was het land ook niet meer van hen, het was met geweld in handen gevallen van de blanke christelijke speculanten die het verkochten aan al even blanke christelijke boeren. Vanaf toen raakte steeds meer ontzield. En dat wat ontzield is, kan niet snel meer een ziel krijgen in het bewustzijn van de blanke christen die ook zichzelf ontzielde in zijn expansionistsche jacht op de ‘Amerikaanse Droom.’ Scott Fitzgerald in The Great Gatsby:

He had come a long way to his blue lawn, and his dream must have seemed so close that he could hardly fail to grasp it. He did not know that it was already behind him, somewhere back in that vast obscurity beyond the city, where the dark fields of the republic rolled on under the night.

Professor Moyer:

Gatsby’s dream, the dream inspired by Daisy, is here identified with the dream which pushed the frontier ever westward. The assumption contained in this identification is that, like Gatsby’s history, American history has been the record of a futile attempt to retrieve and sustain a moment of imaginative intensity and promise. By reaching into the future, by pushing continually up against the receding frontier, we have tried to recapture that original sense of wonder evoked when the whole continent was a frontier – that original sense of wonder which soured because its evocation was essentially meretricious, a reading of spiritual;, transcendental promise into mere materiality. So we struggle on against the current of time only to be ‘borne back ceaselessly into the past’: our vain effort to seize the lost moment of promise by reaching to the future creates the fabric of our history.

De grote Amerikaanse dichter en filosoof Henry Thoreau  omschreef in de negentiende eeuw deze drijfveer als volgt:

Eastward I go only by force; but westward I go free.

En in zijn beroemd geworden toespraak The Significance of the Frontier uit 1893 zei de Amerikaanse historicus Jackson Turner in wezen hetzelfde toen hij verklaarde dat de ‘frontier’ de ‘democratie’ in stand hield door

a gate of escape from the bondage of the past

te zijn. Maar omdat Mak ook deze beide denkers niet heeft gelezen blijft zijn verhaal flinterdun en meent hij werkelijk dat de VS ‘tot 1940’ een ‘gewoon’ land was en dat het dit nu weer opnieuw moet worden. Later meer hierover.
Henry David Thoreau Poster

Geen opmerkingen: