Out of a global Jewish population of 14.8 million, over 54% do not, and presumably have no wish to live in the hard-Right, Likud-dominated, settler-controlled, extremist state that is today’s Israel.
These population figures, recently published in the American Jewish Year Book, are instructive because they prove that Netanyahu’s claims to speak for the worldwide Jewish Diaspora, are demonstrably false,
aldus Hans Stehling, de ‘pen name’ van een commentator die gebaseerd is in het Verenigd Koninkrijk en die regelmatig voor de website Global Research schrijft. Op 30 september 2019 schreef hij onder de kop ‘The Majority of Jews, 8 Million, Have No Wish to Live in a Conflicted Israel’:
Many Jews around the world, in New York, London, Paris and other centers of Jewish life, find the Netanyahu political influence both in Israel and outside, a shocking example of racist, even Fascist, political ideology — and are acutely ashamed by his actions.
The reports of heavily-armed IDF soldiers shooting young Palestinian protesters dead at the Gaza border, are repulsive and appalling to many thousands of observers worldwide, both Jewish and Gentile, who believe in human and civil rights for everyone — even protesting Palestinian schoolchildren with their mothers and fathers.
Maar het probleem beperkt zich niet tot Netanyahu. Het ware probleem is de zionistische overtuiging dat alle joden recht hebben op wat zij Eretz Israel noemen, het Groot-Israel. Al in 1919 stelde David Ben-Goerion, de grondlegger van de zogeheten 'Joodse Staat':
Everybody sees a difficulty in the question of relations between Arabs and Jews. But not everybody sees that there is no solution to this question. No solution! There is a gulf, and nothing can bridge it… We, as a nation, want this country to be ours; the Arabs, as a nation, want this country to be theirs.
In 1937 schreef dezelfde David Ben-Goerion in een brief aan zijn zoon:
Ik ben een enthousiaste aanhanger van de joodse staat, ook als dat betekent dat we nu Palestina moeten verdelen, want ik ga er van uit dat een gedeeltelijke joodse staat niet het eindpunt is maar het begin... De formering van een staat, ook al is het nog maar een gedeeltelijke staat, zal de grootste bijdrage zijn aan onze kracht, en een machtige uitvalsbasis vormen bij ons historische streven om het gehele land te bevrijden.
Kortom: tussen het streven van de ‘linkse’ extremist Ben-Goerion en de ‘rechtse’ extremist Netanyahu bestaat geen enkel wezenlijk verschil: Israel moet van de zionistische fanatici blijven expanderen om een hegemonistische staat te kunnen worden met een etnisch gezuiverde grondgebied. Niet voor niets zei de voormalige premier van Israel, Ehud Olmert, op 21 september 2008 over zijn Joodse landgenoten:
Men merkt een megalomanie en een verlies aan proporties in de dingen die hier gezegd worden… Wij zijn een land dat het gevoel voor verhoudingen is kwijt geraakt.
Niet alleen tolereert het Westen dit Joods extremisme, maar steunt het zelfs op politiek, economisch, financieel en militair gebied. Met als gevolg dat het geïnstitutionaliseerde terrorisme tegen de Palestijnse burgerbevolking al meer dan zeven decennia ongestoord kan doorgaan. Voor die ontwikkeling waarschuwde Hannah Arendt, zioniste van het eerste uur, in oktober 1945 in haar essay Het Zionisme Bij Nader Inzien waarin zij met klem poneerde dat Theodore Herzl’s tribale doctrine dat ‘een natie een groep mensen is […] bijeen gehouden door een gemeenschappelijke vijand — een absurde doctrine’ was:
die slechts dit stukje waarheid bevat: dat vele zionisten er inderdaad van overtuigd waren dat zij joden waren door de vijanden van het Joodse volk. Hieruit concludeerden de zionisten dat het Joodse volk zonder het anti-semitisme in de landen van de diaspora niet overleefd zou hebben; en daarom waren zij tegen elke poging om anti-semitisme op grote schaal te vernietigen. Integendeel, ze verklaarden dat onze vijanden, de anti-semieten, ‘onze betrouwbaarste vrienden zijn, de anti-semitische landen onze bondgenoten.’ (Herzl). Het resultaat kon natuurlijk niet anders zijn dan totale verwarring waarin niemand meer onderscheid kon maken tussen vriend en vijand, en waarin de vijand een vriend werd en de vriend een geheime, en daarom des te gevaarlijkere vijand.
Arendt, die zo erg gehaat wordt door de zionistische autoriteiten dat haar werk pas sinds een decennium in modern Hebreeuws wordt vertaald, wees bijnaa driekwart eeuw geleden op het feit dat:
Het eindresultaat van vijftig jaar zionistische politiek is belichaamd in de recente resolutie van de grootste en invloedrijkste afdeling van de Zionistische Wereldorganisatie. Tijdens de laatste jaarlijkse conventie in Atlantic City in oktober 1944 namen Amerikaanse zionisten van links tot rechts unaniem de eis aan voor een ‘vrije en democratische joodse staat… [die] geheel Palestina zal omvatten, onverdeeld en onverminderd.’
Gezien het zionistisch extremisme wierp Hannah Arendt al in 1945 de vraag op ‘Welk programma hebben de zionisten te bieden voor een oplossing van het Arabisch-joodse conflict?’ In zijn boek Jewish Memory and the Cosmopolitan Order (2011) wijst de Joods-Israelische socioloog, professor Natan Sznaider, op het feit dat:
In Israel in 1961, Arendt found the reverse of the cosmopolitan tendencies she so admired in the American setting. In Israel, she saw an ethnic nation-state based on European principles; her report on the Eichmann trial showed her trying to come to terms with a European tradition she thought she had buried and left behind… in 1950, she published an article in Review of Politics called ‘Peace or armistice in the Near East?’ in which she again proposes federalism as the solution for the Near East. This essay concludes with the claim that ‘national sovereignty, which so long had been the very symbol of free national development, has become the greatest danger to national survival for small nations.’ Arendt refused to see sovereignty as the solution for the Jewish homeland.
De kern van het probleem is dat:
Arendt was looking for a new kind of language that could give expression to the predicament of Jewish and human existence in a post-Holocaust world. Existentially, the question for Jews was whether to assimilate or not. This was an intellectual puzzle. Can a Jew assimilate? Or is the idea oxymoronic (elkaar uitsluitend. svh) by definition? Because the more you assimilate, the less you are a Jew. And if you still feel very much like a Jew, despite adopting the clothes and manners and way of life of the mainstream culture, then this proves that you haven’t yet fully assimilated. Arendt’s basic answer is: if it is not possible to be both, it is not possible for the Jews to exist. The Holocaust made it impossible for her to consider her Jewishness something secondary.
Via een omweg duikt ook bij Hannah Arendt het vraagstuk van het antisemitisme weer op, terwijl zij toch zo’n uitgesproken kritiek had op de zionisten die in het ‘antisemitisme’ een politieke legitimering zochten om het land van anderen met geweld te veroveren. Zij had met klem gesteld dat Theodore Herzl’s tribale doctrine dat ‘een natie een groep mensen is […] bijeen gehouden door een gemeenschappelijke vijand — een absurde doctrine’ was,
die slechts dit stukje waarheid bevat: dat vele zionisten er inderdaad van overtuigd waren dat zij joden waren door de vijanden van het Joodse volk. Hieruit concludeerden de zionisten dat het Joodse volk zonder het anti-semitisme in de landen van de diaspora niet overleefd zou hebben; en daarom waren zij tegen elke poging om anti-semitisme op grote schaal te vernietigen. Integendeel, ze verklaarden dat onze vijanden, de anti-semieten, ‘onze betrouwbaarste vrienden zijn, de anti-semitische landen onze bondgenoten.’ (Herzl). Het resultaat kon natuurlijk niet anders zijn dan totale verwarring waarin niemand meer onderscheid kon maken tussen vriend en vijand, en waarin de vijand een vriend werd en de vriend een geheime, en daarom des te gevaarlijkere vijand… Het is algemeen bekend hoe Herzl zelf tijdens onderhandelingen met regeringen, telkens weer een beroep deed op hun belang om van het joodse vraagstuk af te komen door middel van de emigratie van de eigen joden… Toen Herzl tijdens zijn onderhandelingen (met de Turkse sultan svh)telegrammen ontving van kenners van diverse onderdrukte nationaliteiten, die protesteerden tegen het sluiten van overeenkomsten met een regering die zojuist honderdduizenden Armeniërs had afgemaakt, was zijn commentaar daarom alleen: ‘Dit zal mij van pas komen bij de sultan.’
Bovendien, zo schrijft professor Sznaider, initieerde de
experience of the Holocaust also a much broader process, in which all social and political theories based on national or ethnic ‘traits’ had to navigate between the universal and the particular… Arendt used the destiny of the Jews to characterize the paradox of modern cosmopolitanism — namely, that the international protection of human rights undermines state sovereignty, but at the same time lacks the means to enforce that protection because it lacks sovereignty itself.
Met andere woorden, de ‘soevereiniteit van staten’ vernietigt het ‘moderne kosmopolitisme,’ het wereldburgerschap, oftewel ‘de wereldwijde bescherming van de mensenrechten,’ zoals die ondermeer in 1948 zijn neergelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Ondermeer de zelfbenoemde 'Joodse staat'Israel is hiervan één van de meest in het oog lopende voorbeelden. Dit komt onder andere door de westerse politieke steun aan het zionistisch regime, en de luidruchtige propaganda van de joods-zionistische lobby in de VS en Europa. Om dit alles af te doen met de beschuldiging ‘antisemitisme’ is niet meer dan een banalisering van de holocaust.
Hoewel Ian Buruma nog in 2003 ervan overtuigd was dat ‘[e]ven legitimate criticism of Israel, or of Zionism, is often quickly denounced as anti-Semitism by various watchdogs,’ bleek hij tien jaar later zelf veranderd te zijn in één van de ‘diverse waakhonden,’ door met grote stelligheid te beweren dat:
Anti-Zionism takes a nasty turn to anti-Semitism when it conflates Jews with Israelis — for example, when the British Liberal Democratic politician David Ward criticized ‘the Jews’ for inflicting horrors on the Palestinians. And, while one can be skeptical about Zionism as a historical project, to deny Israel’s right to exist is hard to distinguish from anti-Semitism.
De truc die Buruma hier toepast is dat hij kritiek op de voortdurende Israelische schendingen van het internationaal recht gelijk stelt aan ‘het ontzeggen’ van ‘Israel’s right to exist,’ iets dat de Britse liberale volksvertegenwoordiger David Ward expliciet noch impliciethad gesteld. Integendeel zelfs, op de dag dat ‘he signed a memorial book in the House of Commons marking Holocaust Memorial Day’ sprak hij zijn ‘respect’ uit voor ‘those who were persecuted and killed during the Holocaust.’ Vervolgens schreef hij:
Having visited Auschwitz twice — once with my family and once with local schools — I am saddened that the Jews, who suffered unbelievable levels of persecution during the Holocaust, could within a few years of liberation from the death camps be inflicting atrocities on Palestinians in the new State of Israel and continue to do so on a daily basis in the West Bank and Gaza.
David Ward’s reactie is begrijpelijk en rationeel, mede gezien het feit dat zowel de overgrote meerderheid van de wereldgemeenschap, bij monde van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, als Het Rode Kruis, Amnesty International, Human Rights Watch etcetera, Israel hebben bekritiseerd voor de terreur tegen de Palestijnse bevolking, het plegen van ‘war crimes’ en vanwege Israel’s ‘blatant violation of international law.’ Daarentegen oordeelt Buruma dat hier sprake is van ‘anti-Semitism,’ een veroordeling gevoed door een joods ‘tribal sentiment’ dat hij zich eigen heeft gemaakt door zijn ‘affiniteit’ met de grootouders van moederskant -- die volgens hemzelf ‘geassimileerde Joden’ waren dus afscheid van het jodendom hadden genomen. Wat doorslaggevend is, blijft Buruma's opportunisme, en de wijze waarop mijn oude vriend ‘tribale sentimenten’ voor politieke doeleinden misbruikt. Het zionisme doet precies hetzelfde. En degenen die kritiek uitoefenen op de afschuwelijke gevolgen van het Joods tribalisme in Israel worden onmiddellijk gestigmatiseerd als ‘rabiate anti-Semieten.’ In zijn opzienbarende boek They Dare To Speak Out. People and Institutions Confront Israel’s Lobby (1985) beschrijft Paul Findley, 22 jaar lang Republikeins Congreslid uit Illinois, ondermeer de politieke carrière van de prominente Senator William Fulbright uit Arkansas, die uiteindelijk door de joodse lobby in de VS politiek werd kalt gestellt:
‘When all of us are dead, the only one they’ll remember is Bill Fulbright.’ The tribute by Idaho Senator Frank Church, a fellow Democrat, was amply justified. As much as any man of his time, J. William Fulbright shaped his nation’s attitudes on the proper exercise of its power in a world made acutely dangerous by nuclear weapons. Dissent was a hallmark of his career, but it was dissent with distinction. The fact was, Fulbright was usually right.
Fullbright first gained national attention by condemning the ‘swinish blight’ of McCarthyism (de ziekte van het het anti-intellectualisme. svh). In 1954 while many Americans cheered the crusade of the Wisconsin Senator’s Permanent Investigations Subcommittee, Fulbright cast the lone vote against a measure to continue the subcommittee’s funding. Because of this vote he was accused of being ‘a Communist, a fellow traveler, an atheist, [and] a man beneath contempt.’
Fulbright opposed U.S. intervention in Cuba in 1961 and in the Dominican Republic four years later, and was ahead of his time in calling for detente with the Soviet Union and a diplomatic opening with China. When he proposed a different system for selecting presidents, Harry Truman was offended and called him ‘that over-educated Oxford son of a bitch (klootzak. svh).’ Twenty-five years later, in 1974, the New York Times recognized him as 'the most outspoken critic of American foreign policy of his generation.’
His deepest and most abiding interest was the advancement of international understanding through education, and thousands of young people have broadened their vision through the scholarships that bear his name. (De Nederlandse Stichting Fulbright Commission is aan de Nieuwezijds Voorburgwal 191 in Amsterdam. svh) But Fulbright became well known for his outspoken opposition to the Vietnam War as 'an endless, futile war, […] debilitating and indecent' — a stand which put him at odds with a former colleague and close friend, President Lyndon B. Johnson.
Fulbright geloofde niet in de zogeheten 'dominotheorie,' waarbij het communisme alle landen in het grondstoffenrijke Zuid-Oost Azië de ene na de andere in handen zou krijgen, maar besefte al snel dat hier sprake was van wat hij de 'arrogance of power' noemde van de Amerikaanse politieke, economische en financiële elite. Even kritisch stond hij tegenover de verregaande zionistische invloed en joodse pressie op de Amerikaanse buitenlandse politiek. Findley:
In 1963 Fulbright chaired an investigation that brought to public attention the exceptional tax treatment of contributions to Israel and aroused the ire of the Jewish community. The investigation was managed by Walter Pincus, a journalist Fulbright hired after reading a Pincus study of lobbying. Pincus recalls that Fulbright gave him a free hand, letting him choose the ten prime lobbying activities to be examined and backing him throughout the controversial investigation. One of the groups chosen by Pincus, himself Jewish, was the Jewish Telegraph Agency — at that time a principal instrument of the Israeli lobby. Both Fulbright and Pincus were accused of trying to destroy the Jewish Telegraph Agency and of being anti-Semitic.
Pincus remembers, 'Several Senators urged that the inquiry into the Jewish operation be dropped. Senators Hubert Humphrey and Bourke Hickenlooper (senior Republican on the Foreign Relations Committee) were among them. Fulbright refused.'
The Fulbright hearings also exposed the massive funding illegally channelled into the American Zionist Council by Israel. More than five million dollars had been secretly poured into the Council for spending on public relations firms and pro-Israel propaganda before Fulbright's committee closed down the operation.
Despite his concern over the pro-Israel lobby, Fulbright took the exceptional step of recommending that the United States guarantee Israeli's borders. In a major address in 1970 he proposed an American-Israeli treaty under which the United States would commit itself to intervene militarily if necessary to 'guarantee the territory and independence of Israel' within the lands it held before the 1967 war.
Maar zoals vandaag de dag overduidelijk is, willen de zionistische extremisten dit nu juist niet, mede omdat voor het chronisch met waterschaarste kampende Israel, de Westbank, met zijn omvangrijke aquifers en zijn regenval, wordt beschouwd als onvervreemdbaar joods. Vanuit die optiek moet het bericht worden geïnterpreteerd op de voorpagina van de International New York Times van dinsdag 17 maart 2015, dat 'Netanyahu says he won't back state for Palestinians.' Niet voor niets lopen de grenzen van de meeste illegale Joodse nederzettingen parallel met de ondergrondse watervoorraden. Dat alles wordt door het Westen getolereerd; het weigert hiertegen concrete stappen te ondernemen, zoals bijvoorbeeld een opschorting van het EU-Associatieverdrag met Israel, een verdrag dat Europa nu tot de grootste handelspartner van de 'Joodse'schurkenstaat heeft gemaakt. Al langere tijd steunen westerse politici, die altijd de mond zo vol hebben over democratie en mensenrechten, de massale schendingen van het zionistisch regime. Het oud-Congreslid Paul Findley wijst erop dat:
Appearing on CBS television’s ‘Face the Nation’ in 1973, Fulbright declared that the Senate was ‘subservient’ to Israeli policies which were inimical to American interests. He said the United States bears ‘a very great share of the responsibility’ for the continuation of Middle East violence. ‘It’s quite obvious [that] without the all-out support by the United States in money and weapons and so on, the Israelis couldn’t do what they’ve been doing.’
Fulbright said the United States failed to pressure Israel for a negotiated settlement, because
‘The great majority of the Senate of the United States — somewhere around 80 percent — are completely in support of Israel, anything Israel wants. This has been demonstrated time and time again, and this has made it difficult for our government.’
The Senator claimed that ‘Israel controls the Senate’ and warned, ‘We should be more concerned about the United States’ interests.’ Six weeks after his ‘Face the Nation’ appearance, Fulbright again expressed alarm over Israeli occupation of Arab territories. He charged hat the U.S. had given Israel ‘unlimited support for unlimited expansion.’
His criticism of Israeli policy caused stirrings back home. Jews who had supported him in the past became restless. After years of easy election victories trouble loomed for Fulbright in 1974.
Encouraged, in part, by the growing Jewish disenchantment with Fulbright, on the eve of the deadline for filing petitions of candidacy in the Democratic primary Governor Dale Bumpers surprised the political world by becoming a challenger for Fulbright’s Senate seat.
En zo maakte de joodse lobby door het financieren van Fulbright’s mededinger een einde aan de politieke carrière van de nog steeds ‘longest-serving chairman of the Senate Foreign Relations Committee.’
Findley schreef in zijn boek They Dare To Speak Out over Fulbright's voorstel voor een Amerikaans-Israelisch verdrag dat de zelfbenoemde 'Joodse staat' zou beschermen:
The treaty, he said, should be a supplement to a peace settlement arranged by the United Nations. The purpose of his proposal was to destroy the arguments of those who maintained that Israel needed the captured territory for its security.
Fulbright saw Israel's withdrawal from the Arab lands it occupied in the 1967 war as the key to peace: Israel could not occupy Arab territory and have peace too. He said that Israeli policy in establishing settlements on the territories 'has been characterized by lack of flexibility and foresight.' Discounting early threats by some Arab leaders to destroy the state of Israel, Fulbright noted that both President Nasser of the United Arab Republic and King Hussein of Jordan had in effect repudiated such Draconian threats, 'but the Israelis seem not to have noticed the disavowals.'
During the 1970s Fulbright repeatedly took exception to the contention that the Middle East crisis was a test of American resolve against Soviet interventionism. In 1971 he accused Israel of 'communist-baiting humbuggery (bedrog. svh)’ and argued that continuing Middle East tension, in fact, only benefited Soviet interests…
Following the election, a national Jewish organization actually claimed credit for the young governor's (Dale Bumpers. svh) stunning upset victory. Fulbright had a copy of a memorandum circulated in May 1974 to the national board of directors of B'nai B'rith. Marked 'confidential,' the memo from Secretary-General Herman Edelsberg, announced that 'all of the indications suggest that our actions in support of Governor Bumpers will result in the ousting of Mr. Fulbright from his key position in the Senate.’ […]
Following his defeat, Fulbright continued to speak out, decrying Israeli stubbornness and warning of the Israeli lobby. In a speech just before the end of his Senate term, he warned, 'Endlessly pressing the United States for money and arms —and invariably getting all and more than she asks — Israel makes bad use of a good friend.' His central concern was that the Middle East conflict might flare into nuclear war. He warned somberly that 'Israel's supporters in the United States... by underwriting intransigence (onbuigzaamheid. svh), are encouraging a course which must lead toward her destruction-and just possibly ours as well.'
Pondering the future from his office three blocks north of the White House on a bright winter day in 1983, Fulbright saw little hope that Capitol Hill would effectively challenge the Israeli lobby:
'It's suicide for politicians to oppose them. The only possibility would be someone like Eisenhower, who already feels secure. Eisenhower had already made his reputation. He was already a great man in the eyes of the country, and he wasn't afraid of anybody. He said what he believed.’ […]
Fulbright cited a missed opportunity:
'I went to Jerry Ford after he took office in 1975. I was out of office then. I had been to the Middle East and visited with some of the leading figures. I came back and told the president, 'Look, I think these [Arab] leaders are willing to accept Israel, but the Israelis have got to go back to the 1967 borders. The problem can be solved if you are willing to take a position on it.'
Fulbright predicted that the American people would back Ford if he demanded that Israel cooperate. He reminded him that Eisenhower was reelected by a large margin immediately after he forced Israel to withdraw after invading Egypt:
'Taking a stand against Israel didn't hurt Eisenhower. He carried New York with its big Jewish population. I told Ford I didn't think he would be defeated if he put it the right way. He should say Israel had to go back to the 1967 borders; if it didn't, no more arms or money. That's just the way Eisenhower did it. And Israel would have to cooperate. And politically, in the coming campaign, I told him he should say he was for Israel, but he was for America first.'
Ford, Fulbright recalled, listened courteously but was noncommittal. 'Of course he didn't take my advice,' said Fulbright. Yet his determination in the face of such disappointment echoes through one of his last statements as a U.S. senator:
'History casts no doubt at all on the ability of human beings to deal rationally with their problems, but the greatest doubt on their will to do so. The signals of the past are thus clouded and ambiguous, suggesting hope but not confidence in the triumph of reason. With nothing to lose in any event, it seems well worth a try.'
Fulbright died on February 9, 1995, ending one of the most illustrious careers in American politics. Reared in the segregationist South, he left an imposing legacy as a fearless, scholarly, and determined champion of human rights at home and abroad.
De zaak Fulbright is exemplarisch voor de buitensporige macht van de joodse lobby. Zesendertig jaar nadat de gerespecteerde senator Fulbright weinig hoop zag dat ‘Capitol Hill doeltreffend de Israelische lobby zou kunnen trotseren,’ en het ‘voor politici zelfmoord’ zou zijn ‘haar te bestrijden,’ kan geen enkele waarnemerdit feit nog ontkennen. Met zijn rijkdom en zijn nauwe banden met inlichtingendiensten is de joodse lobby bij machte belangrijke politici te chanteren met privé-informatie, om op die manier de Israelische agenda erdoor te kunnen drukken. Wat dat betreft heeft ook de recente, geruchtmakende Epstein-affaire, waarbij minderjarige meisjes werden gebruikt om invloedrijke beleidsbepalers chantabel te maken, een tipje van de sluier opgelicht. (https://www.lewrockwell.com/2019/10/no_author/former-israeli-intel-official-claims-jeffrey-epstein-ghislaine-maxwell-worked-for-israeli-intel/)
Bovendien kan de joodse lobby door zijn nauwe banden met de mainstream-media en Hollywood, voor een aanzienlijk deel in joodse handen, een politicus maken of breken. Tenslotte kan zij in geval van nood altijd nog een beroep doen op een groot financieel vermogen, waarmee tegenstanders van een politicus, die weigert de dictaten van de Joodse staat klakkeloos uit te voeren, worden gefinancierd om zo de dwarsligger de verkiezing te laten verliezen. Het is algemeen bekend dat loyaliteit van de joodse lobby allereerst naar Israel gaat, en pas daarna naar de staat waarin zij leeft.
Bovendien kan de joodse lobby door zijn nauwe banden met de mainstream-media en Hollywood, voor een aanzienlijk deel in joodse handen, een politicus maken of breken. Tenslotte kan zij in geval van nood altijd nog een beroep doen op een groot financieel vermogen, waarmee tegenstanders van een politicus, die weigert de dictaten van de Joodse staat klakkeloos uit te voeren, worden gefinancierd om zo de dwarsligger de verkiezing te laten verliezen. Het is algemeen bekend dat loyaliteit van de joodse lobby allereerst naar Israel gaat, en pas daarna naar de staat waarin zij leeft.
Begin oktober 2019 werd bekend dat:
A recent interview given by a former high-ranking official in Israeli military intelligence has claimed that Jeffrey Epstein’s sexual blackmail enterprise was an Israel intelligence operation run for the purpose of entrapping powerful individuals and politicians in the United States and abroad.
Dat ook de westerse mainstream-media onderdeel zijn van dit complot blijkt wel uit het feit dat
Epstein’s ties to intelligence, described in-depth in a recent MintPress investigative series, have continued to receive minimal mainstream media coverage, which has essentially moved on from the Epstein scandal despite the fact that his many co-conspirators remain on the loose.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten