donderdag 15 februari 2018

Ian Buruma en 'het betrekkelijk goedaardige imperialisme uit Washington' 45


In de aanloop van elke moderne oorlog spelen de westerse mainstream-media een onmisbare rol, op talloze manieren, van het direct steunen van de politieke agressie tegen bijvoorbeeld de Russische Federatie en het demoniseren van ‘Poetin,’ tot aan het verheerlijken  van de eigen partij via triviale nonsens als de volgende:  

NRC ziet liever VS-serie Jinek dan VS-serie Rosenthal
Geplaatst op maandag 12 september 2016 om 10:06 by admin

Tv-recensent Hans Beerekamp van NRC Handelsblad kijkt liever naar De Verenigde Staten van Eva met Eva Jinek dan naar Droomland Amerika met Eelco Bosch van Rosenthal. Dat zegt hij vandaag in de krant. Beerekamp vindt alle twee de reisseries over de VS ‘de moeite waard,’ maar: ‘Ik zie net iets liever de wat meer flodderige aanpak van Jinek, misschien wel omdat zij nog wel gelooft in de Amerikaanse Droom, die Bosch van Rosenthal effectief naar Fabeltjesland verwijst.’

De Verenigde Staten van Eva laat Jinek ‘op haar best zien,’ vindt Beerekamp. ‘Energiek, gepassioneerd, vaak emotioneel en met een bijzondere voorkeur voor vrouwen.’

De tv-recensent van de ‘kwaliteitskrant’ prefereert ‘de wat meer flodderige aanpak van’ mevrouw Jinek, die allereerst op haar uiterlijk is gekozen om de Nederlandse televisiekijker te ‘informeren.’ Het argument van Beerekamp is dat Jinek ‘nog wel gelooft in de Amerikaanse Droom.’ Het staat er echt, zonder enige ironie. De polderpers gebruikt nog immer het geloof in een 'droom' als journalistiek criterium voor het beoordelen van een expansionistische grootmacht, die slechts 21 jaar van haar bestaan sinds 1776 geen oorlog heeft gekend, en die in 2018 met slechts 4,5 procent van de wereldbevolking toch een militair budget heeft van 824.6 miljard dollar, waarmee de Amerikaanse uitgaven aan het militair-industrieel complex hoger zijn ‘than the next eight countries combined.’ Hoewel de westerse mainstream-media erin geslaagd zijn de indruk te vestigen dat de Russische Federatie vanwege ‘expansionisme’ een bedreiging vormt voor het hele Westen, met voorop Europa, is in 2018 het budget van het Russische ministerie van Defensie ‘slechts’ in totaal 46 miljard dollar. 

Despite the huge difference in expenditure, the military potentials of the two great powers are compared without offering indisputable conclusions. This is a very interesting phenomenon and many people wonder how it is possible. 

Eén van die ‘onbetwistbare conclusies’ is dat de VS in 2018 bijna achttien keer meer spendeert aan oorlogsvoorbereidingen dan Rusland. Alleen al dit feit maakt de opmerking dat het 'noodzaak is voor het Westen om grenzen aan de Russische expansie te stellen,’ ronduit lachwekkend, want dit gaat uit van de veronderstelling dat ‘de Russen’ van zins zijn collectief zelfmoord te willen plegen. En toch werd deze oproep gedaan door de meest gerespecteerde opiniemaker alhier, te weten de Atlanticus H.J.A. Hofland, in 1999 uitgeroepen tot ‘dé Nederlandse journalist van de twintigste eeuw.’ En hij deed dit in De Groene Amsterdammer, dat doorgaat voor het meest kritische weekblad in Nederland. De wijd verspreide haat tegen Rusland ligt diep verankerd in het Koude Oorlogsbewustzijn van de commerciële pers. En dit ondanks het feit dat bijvoorbeeld de befaamde Amerikaanse vijf sterren generaal Douglas MacArthur al in 1957 ervoor waarschuwde dat:

[o]ur swollen budgets constantly have been misrepresented to the public. Our government has kept us in a perpetual state of fear — kept us in a continuous stampede of patriotic fervor — with the cry of grave national emergency. Always there has been some terrible evil at home or some monstrous foreign power that was going to gobble us up if we did not blindly rally behind it by furnishing the exorbitant funds demanded. Yet, in retrospect, these disasters seem never to have happened, seem never to have been quite real.

Niettegenstaande de objectieve feiten blijft de westerse ‘vrije pers’ de bevolking mobiliseren door het verspreiden van angst voor een boeman die het onschuldige Westen elk moment kan bespringen. Het geloof in het neoliberale kapitalisme kan alleen nog door het zaaien van angst voor een externe bedreiging, de interne cohesie bewaren. Maar de bredere context waarin de huidige anti-Rusland hetze kan op den duur natuurlijk niet zonder consequenties blijven. Woensdag 4 maart 2015 wees de Britse commentator Seumas Milne in The Guardian erop dat:

this anti-Russian incitement is dangerous folly. There certainly has been military expansionism. But it has overwhelmingly come from NATO, not Moscow. For 20 years, despite the commitments at the end of the cold war, NATO has marched relentlessly eastwards, taking in first former east European Warsaw Pact states, then republics of the former Soviet Union itself. As the academic Richard Sakwa puts it in his book ‘Frontline Ukraine,’ NATO now ‘exists to manage the risks created by its existence.’

Instead of creating a common European security system including Russia, the US-dominated alliance has expanded up to the Russian border — insisting that is merely the sovereign choice of the states concerned. It clearly isn’t. It’s also the product of an alliance system designed to entrench American ‘leadership’ on the European continent — laid out in Pentagon planning drawn up after the collapse of the Soviet Union to ‘prevent the re-emergence of a new rival.’

Russia has now challenged that, and the consequences have been played out in Ukraine for the past year: starting with the western-backed ousting of the elected government, through the installation of a Ukrainian nationalist regime, the Russian takeover of Crimea and Moscow-backed uprising in the Donbass. On the ground, it has meant thousands of dead, hundreds of thousands of refugees, indiscriminate shelling of civilian areas and the rise of Ukrainian fascist militias such as the Azov battalion, supported by Kiev and its western sponsors, now preparing to ‘defend’ Mariupol from its own people. For the bulk of the western media, that’s dismissed as Kremlin propaganda.

Russian covert military support for the rebels, on the other hand, is denounced as aggression and ‘hybrid warfare’ — by the same governments that have waged covert wars from Nicaragua to Syria, quite apart from outright aggressions and illegal campaigns in Kosovo, Libya and Iraq…

As the veteran Russian leftist Boris Kagarlitsky comments, most Russians want Putin to take a tougher stand ‘because of their experience of the past 25 years.’ […] Instead of escalating the war and fueling nationalist extremism, western powers should be using their leverage to wind it down. If they don’t, the consequences could be disastrous – far beyond Ukraine.
https://www.theguardian.com/commentisfree/2015/mar/04/demonisation-russia-risks-paving-way-for-war 

Ondanks het grote gevaar van escalatie schreef de in 2016 overleden hoogbejaarde Henk Hofland verbitterd in De Groene Amsterdammer van 12 maart 2014 dat ‘[z]owel in West-Europa als in Amerika bij een zeer groot deel van het publiek de vaderlandslievende eerzucht en de strijdlust verloren [zijn] gegaan.’ Acht maanden eerder had hij in hetzelfde weekblad gedesillusioneerd beweerd dat: 

[e]en indirect resultaat van de voortdurende crisis in het Midden-Oosten is dat in West-Europa een populistisch alarmisme wortel heeft geschoten. Het zaait angst, maar het heeft geen uitvoerbare oplossing. Die ligt in het Midden-Oosten, in de landen die voor het vredestichtende Westen onbereikbaar zijn geworden, zoals de praktijk heeft bewezen.
Henk Hofland. Het machteloze Westen. 17 juli 2013

De opiniemaker, die in 2011 de P.C. Hooft-prijs ontving voor ondermeer de ‘sprezzatura’ waarmee hij als geen ander de ‘continuïteit’ van ‘de maatschappelijke toestand’ zou hebben ‘gepeild,’ begreep evenwel niet wat de oorzaak was geweest van het feit dat de ‘landen’ van het Midden-Oosten ‘onbereikbaar’ waren geworden voor het ‘vredestichtende Westen.’ Die oorzaak is simpelweg de lange reeks oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid die sinds het begin van de agressieoorlog tegen Irak in 2003, waren gepleegd, en die de regio in totale chaos hebben gestort. Maar ondanks zijn gespeelde nonchalance, bleek Hofland niet bij machte de werkelijkheid te beschrijven, en zag hij ook de Amerikaanse agressie als ‘vredestichtend.’ Met een even stellig pedanterie orakelde Ian Buruma dat ‘even if the end of Pax Americana does not result in military invasions, or world wars, we should ready ourselves for a time when we might recall the American Empire with fond nostalgia.’ Met soortgelijke populistische propaganda trachten de westerse mainstream-opiniemakers inhoud te geven aan de belangrijkste taak van de ‘vrije pers,’ namelijk de 'manufacture of consent,’ zoals de invloedrijke Amerikaanse media-ideoloog Walter Lippmann het een eeuw geleden formuleerde. Wat zo opvallend blijft, is dat deze hetze in het hele Westen door de mainstream-media met een kaderdiscipline wordt uitgevoerd, vaak in dezelfde stijl en in dezelfde bewoordingen. Het lijkt alsof alles vanuit één centraal commandocentrum wordt geregisseerd, en in zekere zin is dit ook zo. Toonaangevend voor de berichtgeving van de 'vrije pers' is de door haar zo bewonderde New York Times, de spreekbuis bij uitstek van de Amerikaanse gevestigde orde, op de voet gevolgd door de BBC, eveneens een gezaghebbende stem van het neoliberaal bestel. Net zoals in elk systeem geldt ook in een zogenaamde democratie dat er ‘a filtering system’ bestaat ‘that starts in kindergarten and goes all the way through and — it doesn't work a hundred per cent, but it's pretty effective — it selects for obedience and subordination,’ aldus zei in 1996 de Amerikaanse geleerde Noam Chomsky tegenover de BBC-journalist Andrew Marr. Verbijsterd reageerde laatst genoemde met de opmerking: ‘How can you know that I’m self-censoring?’ waarop Chomsky antwoordde met: 

I don’t say you’re self-censoring — I’m sure you believe everything you’re saying; but what I’m saying is, if you believed something different, you wouldn’t be sitting where you’re sitting.

Exact hetzelfde gaat op voor Ian Buruma, die in de Introductie van zijn boek Theater of Cruelty. Art, film, and the Shadows of War (2014) zonder enige terughoudendheid schreef:

The question of how a civilized, highly educated people, like the Germans in the 1930s, could follow a murderous demagogue into an abyss of moral depravity will never let go of me. But I am well aware that those Germans who followed Hitler were not unique. There are no eternal good guys or bad guys. Nor do I take the easy cynical view that there is an evil Nazi in all of us, waning to get out. I am convinced, however, that many people, if given the opportunity to wield absolute power over other human beings, will abuse it. Unlimited authority, often cloaked in the moralism of a great cause, leads invariably to the torture chamber. 

Omdat ‘onbeperkte macht, vaak gekleed in het moralisme van een groots doel, onveranderlijk naar de martelkamer leidt,’ toont de voortdurende steun van de westerse mainstream-media aan massaal Amerikaans geweld hoe gecorrumpeerd de Ian Buruma's van de ‘vrije pers’ zijn geraakt. Ondanks het feit dat zij blijft beweren dat de VS ‘mensenrechten en democratie’ verspreidt, resulteerde de Amerikaanse buitenland-politiek in werkelijkheid in de foltercellen van het Strafkamp Guantanamo Bay, de ‘martelkamers’ van de Bagram Theater Internment Facility, niet ver van Kaboel, en van Abu Ghraib in Irak. Hier is eveneens ‘the question’ hoe een ‘moordzuchtige’ elite, nota bene in een zogeheten ‘democratie,’ erin is geslaagd gewone Amerikanen mee te trekken in ‘een afgrond van morele ontaarding.’ Die vraag is tevens van ultiem belang, aangezien Ian Buruma zelf, uit naam van het establishment, eerder benadrukte dat ‘we must share America's dirty work,’ en ‘take the risk of being held accountable.’ Hij doelde daarbij op het International Criminal Court in Den Haag, speciaal in het leven geroepen om oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en genocide te bestraffen. Bovendien voorspelt Buruma dat ‘we ons’ allen ‘moeten voorbereiden op een tijd waarin we met weemoed terugkijken op het betrekkelijk goedaardige imperialisme uit Washington.’ Een ‘weemoed,’ zo moeten ‘we’ er vanuit gaan, naar onder andere ‘America’s dirty work,’ dat tot nu toe zo’n kenmerkend en onlosmakelijk deel van het ‘betrekkelijk goedaardige imperialisme uit Washington’ is. Buruma’s oordeel past naadloos in wat ik ‘the easy cynical view’ van de westerse mainstream-pers zou willen noemen, tenminste, als ik Oscar Wilde’s betekenis ervan hanteer, waarbij ‘a cynic’ iemand is ‘who knows the price of everything, and the value of nothing.’ Ondertussen moest eveneens The New York Times van dinsdag 6 februari 2018, op de voorpagina, toegeven dat ‘U.S. chases Russia into a new nuclear arms race,’ waardoor ‘het betrekkelijk goedaardige imperialisme uit Washington,’ volgens deskundigen, een nucleaire holocaust nog dichterbij heeft gebracht. 

Wij staan aan het einde van een eeuwenlange uiterst gewelddadige plundertocht die tijdens  de renaissance begon met de zogeheten ‘ontdekkingsreizen’ van de witte man, en die de wereld heeft verdeeld in The Haves and the Have Nots. Een dergelijk onrecht kan vanzelfsprekend alleen in stand worden gehouden door de dreiging, dan wel toepassing, van de grootst mogelijke terreur. In 1956 constateerde de grote Amerikaanse socioloog  C. Wright Mills in zijn boek The Power Elite dat de

American elite does not have any real image of peace — other than as an uneasy interlude existing precariously by virtue of the balance of mutual fright. The only seriously accepted plan for peace is the full loaded pistol. In short, war or a high state of war-preparedness is felt to be the normal and seemingly permanent condition of the United States.

Het gevolg was dat al meer dan zes decennia geleden:    

America — a conservative country without any conservative ideology —  appears now before the world a naked and arbitrary power, as, in the name of realism, its men of decision enforce their often crackpot definitions upon world reality. The second-rate mind is in command of the ponderously spoken platitude. In the liberal rhetoric, vagueness, and in the conservative mood, irrationality, are raised to principle. Public relations and the official secret, the trivializing campaign and the terrible fact clumsily accomplished, are replacing the reasoned debate of political ideas in the privately incorporated economy, the military ascendancy, and the political vacuum of modern America,

aldus Mills, wiens inzichten door de huidige generatie mainstream-opiniemakers angstvallig worden verzwegen. Ik schrijf dit terwijl eergisteren bekend is geworden dat de VVD-minister van Buitenlandse Zaken, Halbe Zijlstra, heeft toegegeven helemaal niet uit de mond van president Poetin te hebben vernomen dat Moskou streeft naar een ‘Groot Rusland,’ inclusief ‘Wit-Rusland, Oekraïne en de Baltische Staten. En Kazachstan was nice to have.’ De reden waarom hij loog over het vermeend Russische expansionisme is voor de hand liggend: het uitlokken van een, desnoods, gewapend conflict met de Russische Federatie. Toch bleef deze minister volhouden dat hij ‘geen desinformatie’ heeft ‘verspreid,’ en wilde D'66 en de VVD in eerste instantie dit ‘leugentje’ om bestwil wel slikken. Ook de rest van de politici en pers alhier neemt deel aan de anti-Rusland hetze, en maakt zich niet druk over de mogelijk desastreuze gevolgen voor de hele mensheid van een conflict tussen nucleaire grootmachten, en was dus bereid om onmiddellijk te verklaren dat  met het opstappen van de minister 'de angel eruit' was. Tegelijkertijd concludeerde de NOS-verslaggaver Ron Fresen, met een uitgestreken gezicht, dat de minister was afgetreden niet omdat hij een leugen had verteld, maar juist 'omdat hij de waarheid had verteld,' een leugen zoals de bron van Halbe Zijlstra's leugen had duidelijk gemaakt.  Eerder was het grote publiek verteld dat de ‘positie van minister van Buitenlandse Zaken Halbe Zijlstra (VVD) wat premier Mark Rutte (VVD) en vice-premier Kajsa Ollongren (D66) betreft niet ter discussie [staat].’ Zij allen waren er namelijk diep van doordrongen dat in een neoliberaal kapitalistisch bestel, onder aanvoering van Washington en Wall Street, vrede ondergeschikt blijft aan het maken van maximale winsten. Of zoals C. Wright Mills al zes decennia geleden stelde:

What the main drift of the twentieth century has revealed is that the economy has become concentrated and incorporated in the great hierarchies, the military has become enlarged and decisive to the shape of the entire economic structure; and moreover the economic and the military have become structurally and deeply interrelated, as the economy has become a seemingly permanent war economy; and military men and policies have increasingly penetrated the corporate economy.

De oligarchie, die de afgelopen vier decennia de democratie heeft vervangen, functioneert als een totalitair systeem, in de zin die Hannah Arendt eraan gegeven heeft, waarbij de macht de massa door propaganda conditioneert, en tracht elk aspect van het leven van het individu te domineren, terwijl zij ondertussen streeft naar wereldhegemonie. Vanuit deze optiek wordt duidelijk waarom Ian Buruma opriep dat ‘we must share America's dirty work,’ want net als bij mafia-families geldt het ‘smerige werk’ als een initiatierite. De schuldige wordt zodoende gedwongen zijn mond te houden en gehoorzaam bevelen op te volgen. Het is een typerend fenomeen dat in een oligarchie de bovenwereld de mores van de onderwereld overneemt, en de onderwereld zich mengt met de bovenwereld. Dit verschijnsel verklaart de leugenachtigheid van een Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken, die allereerst de belangen behartigt van het autonoom opererende militair-industrieel complex, en de daaraan onlosmakelijk verbonden financiële macht. Zijn houding verraadt ‘het politieke vacuum’ in het westerse systeem met zijn gedereguleerde en ‘geprivatiseerde economie,’ waarover Mills sprak. In verband hiermee wees midden januari 1961 de Amerikaanse president, Dwight Eisenhower, tijdens zijn afscheidsrede op het volgende gevaar:  

Akin to, and largely responsible for the sweeping changes in our industrial-military posture, has been the technological revolution during recent decades. In this revolution, research has become central, it also becomes more formalized, complex, and costly. A steadily increasing share is conducted for, by, or at the direction of, the Federal government.

Today, the solitary inventor, tinkering in his shop, has been overshadowed by task forces of scientists in laboratories and testing fields. In the same fashion, the free university, historically the fountainhead of free ideas and scientific discovery, has experienced a revolution in the conduct of research. Partly because of the huge costs involved, a government contract becomes virtually a substitute for intellectual curiosity. For every old blackboard there are now hundreds of new electronic computers. The prospect of domination of the nation's scholars by Federal employment, project allocations, and the power of money is ever present — and is gravely to be regarded.

Yet, in holding scientific research and discovery in respect, as we should, we must also be alert to the equal and opposite danger that public policy could itself become the captive of a scientific-technological elite.

Wat steeds meer opvalt is de gedachteloosheid van de westerse elite. In 1955 waarschuwde de Duitse filosoof Martin Heidegger hiervoor toen hij opmerkte dat:

de hedendaagse mens op de vlucht [is] voor het denken. Deze gedachten-vlucht is de basis van de gedachten-loosheid. Kenmerkend voor deze vlucht voor het denken is het feit, dat de mens die niet wil zien en ook niet wil erkennen. De hedendaagse mens zal zelfs deze vlucht voor het denken ronduit ontkennen. Hij zal het tegenovergestelde beweren. Hij zal — en dit met het volste recht — zeggen, dat er geen tijd is geweest waarin er zulke vérstrekkende plannen werden gemaakt, waarin er zoveel onderzocht en hartstochtelijk doorvorst werd.

Maar ondanks de geavanceerde technologie en de verstrekkende wetenschappelijke ontdekkingen geldt dat het rationalisme ‘niet tot bezinning [komt],’ want, zo stelde Heidegger:

Het rekenende denken is geen bezonnen denken, geen denken dat na-denkt over de zin die heerst in alles wat is.

Er zijn dus twee denk-wijzen die allebei, telkens volgens eigen aard, verantwoord en nodig zijn: het rekenende denken en het bezonnen na-denken.

Het individu in de massa is dermate vervreemd geraakt van zowel zijn cultuur als van de natuur, en daarmee van zichzelf, dat niets meer om hem heen in de eigen taal tot hem spreekt, alles is slechts een object geworden om te beheersen. Daardoor is, volgens Heidegger, ‘het ge-grond-vest-zijn van de hedendaagse mens in de kern bedreigd’ en wordt ‘de natuur tot één reusachtig tankstation herleid, tot energiebron voor moderne techniek en industrie.’ Het resultaat van die ontwikkeling is dat:

de mens steeds meer, op alle gebieden van het bestaan, door de krachten van technische apparatuur en automaten worden ingesloten. De machten die de mens overal en op ieder ogenblik, onder een of andere vorm van technische installatie opeisen, vasthouden, meesleuren en in het nauw brengen – die machten zijn reeds lang menselijke wil en beslissingskracht over het hoofd gegroeid, want zij zijn niet door de mens gemaakt.

Zelfs de elite van managers en technologen, die de besluiten nemen, hebben geen greep meer op de gevolgen van datgene wat ze beslissen. De van origine Nederlandse econoom, professor Mark Blaug, zette in 1998 uiteen dat ‘We have created a monster that is very difficult to stop,’ door onze obsessie voor techniek ‘over substance.’ De machteloosheid blijkt eveneens uit het feit dat ‘it is easier to imagine a total catastrophe which ends all life on Earth than it is to imagine a real change in capitalist relations,’ zoals de auteurs schrijven van het boek Meme Wars. The Creative Destruction of Neoclassical Economics (2012). Of zoals Heidegger besefte:

[v]eel onrustbarender is het feit, dat de mens op deze verandering van de wereld niet is voorbereid; dat wij nog niet in staat zijn door bezonnen denken tot een zakelijk verantwoorde uiteenzetting te komen van wat dit tijdperk eigenlijk met zich meebrengt.

Geen enkel individu, geen enkele groep van mensen, geen enkele commissie van nog zo vooraanstaande staatslieden, onderzoekers en technici, geen enkele conferentie van leidinggevende personen uit het bedrijfsleven en de industrie vermag het historisch verloop van het atoomtijdperk te remmen of in een bepaalde richting te leiden. Geen enkele louter menselijke organisatie is in staat, de heerschappij over dit tijdperk te verweren.

Het diepe en wijd verspreide gevoel van vervreemding, het nergens meer bijhoren, heeft in de westerse wereld geleid tot een toenemend wantrouwen tegenover de politieke, bureaucratische, en economische/financiële elite, en haar pleitbezorgers in de commerciële massamedia. Inderdaad, ‘[w]ij hebben een monster geschapen’ dat niet meer beteugeld kan worden, daarvoor is zijn dynamiek te krachtig geworden. Ik bedoel, welk ideaal spreekt er uit Buruma’s wens om Europa deel te laten nemen aan ‘America’s dirty work’? Op welke intellectuele aspiratie berust Buruma’s hunkering naar geweld en chaos? ‘War settles nothing,’ aldus sprak de man die tijdens de Tweede Wereldoorlog opperbevelhebber was van de geallieerde strijdkrachten in Europa, Dwight D. Eisenhower, om later hieraan toe te voegen: ‘I have come to hate war.’ Hij benadrukte tevens dat:

A preventive war, to my mind, is an impossibility today. How could you have one if one of its features would be several cities lying in ruins, several cities where many, many thousands of people would be dead and injured and mangled, the transportation systems destroyed, sanitation implements and systems all gone? That isn't preventive war; that is war.

Maar omdat de huidige generatie westerse politici en opiniemakers zelf nooit de gruwelijke gevolgen van een oorlog aan den lijve hebben ondergaan, is in haar onderbewustzijn een verlangen naar geweld gaan broeien. Die hang naar geweld woekert als een ondergrondse veenbrand bijna onmerkbaar voort, tot het vuur zich ineens weer bovengronds manifesteert. Op de Amerikaanse website Truthdig van zondag 11 februari 2016 zette de vooraanstaande oud New York Times-correspondent Chris Hedges uiteen dat:

Oligarchic rule, as Aristotle pointed out, is a deviant form of government. Oligarchs care nothing for competency, intelligence, honesty, rationality, self-sacrifice or the common good. They pervert, deform and dismantle systems of power to serve their immediate interests, squandering the future for short-term personal gain. ‘The true forms of government, therefore, are those in which the one, or the few, or the many, govern with a view to the common interest; but governments that rule with a view to the private interest, whether of the one, of the few or of the many, are perversions,’ Aristotle wrote. The classicist Peter L.P. Simpson calls these perversions the ‘sophistry of oligarchs,’ meaning that once oligarchs take power, rational, prudent and thoughtful responses to social, economic and political problems are ignored to feed insatiable greed. The late stage of every civilization is characterized by the sophistry of oligarchs, who ravage the decaying carcass of the state.

These deviant forms of government are defined by common characteristics, most of which Aristotle understood. Oligarchs use power and ruling structures solely for personal advancement.

Oligarchs, though they speak of deconstructing the administrative state, actually increase deficits and the size and power of law enforcement and the military to protect their global business interests and ensure domestic social control. The parts of the state that serve the common good wither in the name of deregulation and austerity. The parts that promote the oligarchs’ power expand in the name of national security, economic growth and law and order…

There is little dispute that we live in an oligarchic state. The wealthiest 1 percent of America’s families control 40 percent of the nation’s wealth, a statistic similar to what is seen globally: The wealthiest 1 percent of the world’s population owns more than half of the world’s wealth. This wealth translates into political power. The political scientists Martin Gilens of Princeton and Benjamin Page of Northwestern, after examining differences in public opinion across income groups on a wide variety of issues, concluded, ‘In the United States, our findings indicate, the majority does not rule — at least not in the causal sense of actually determining policy outcomes. When a majority of citizens disagrees with economic elites and/or with organized interests, they generally lose. Moreover… even when fairly large majorities of Americans favor policy change, they generally do not get it.’

In het boek Winner-Take-All Politics: How Washington Made the Rich Richer — and Turned Its Back on the Middle Class (2010) tonen de Amerikaanse politieke wetenschappers Jacob S. Hacker and Paul Pierson aan:

that contrary to conventional wisdom, the dramatic increase in inequality of income in the United States since 1978 — the richest 1% gaining 256% after inflation while the income of the lower earning 80% grew only 20% — is not the natural/inevitable result of increased competition from globalization, but of the work of political forces. Those at the very top of the economic ladder have developed and used political muscle to dramatically cut their taxes, deregulate the financial industry, keep corporate governance lax and labor unions hamstrung. Instead of a rising tide lifting all boats, the authors write, ‘yachts are rising, but dinghies are largely staying put’ in America, and ‘there is reason to suspect that the dinghies are staying put in part because the yachts are rising.’

Parallel aan het proces van maatschappelijke verpaupering voltrekt zich ook op andere gebieden een ingrijpende verloedering. In zijn boek The Power Elite  attendeerde C. Wright Mills zijn lezers op het volgende: 

now that war has become seemingly total and seemingly permanent, the free sport of kings has become the forced and internecine business of people, and diplomatic codes of honor between nations have collapsed. Peace is no longer serious; only war is serious. Every man and every nation is either friend or foe, and the idea of enmity becomes mechanical, massive, and without genuine passion. When virtually all negotiation aimed at peaceful agreement is likely to be seen as 'appeasement,' if not treason, the active role of the diplomat becomes meaningless; for diplomacy becomes merely a prelude to war or an interlude between wars, and in such a context the diplomat is replaced by the warlord… 

Without an industrial economy, the modern army, as in America, could not exist; it is an army of machines. Professional economists usually consider military institutions as parasitic upon the means of production. Now, however, such institutions have come to shape much of the economic life of the United States; only war is serious.

Wat een profetisch inzicht, waartegen het gebabbel van de Buruma’s zo beschamend afsteekt. Zij verspreiden een parasitaire mentaliteit om de politiek van ‘Winner-Takes-All’ in stand te houden. Chris Hedges:

Oligarchs accelerate social, political, cultural and economic collapse. The unchecked plunder leads to systems breakdown. The refusal to protect natural resources, or the economic engines that sustain the state, means that poverty becomes the norm and the natural world becomes a toxic wasteland. Basic institutions no longer work. Infrastructure is no longer reliable. Water, air and soil are poisoned. The population is left uneducated, untrained, impoverished, oppressed by organs of internal security and beset by despair. The state eventually goes bankrupt. Oligarchs respond to this steady deterioration by forcing workers to do more for less and launching self-destructive wars in the vain attempt to restore a lost golden age. They also insist, no matter how bad it gets, on maintaining their opulent and hedonistic lifestyles. They further tax the resources of the state, the ecosystem and the population with suicidal demands. They flee from the looming chaos into their gated compounds, modern versions of Versailles or the Forbidden City. They lose touch with reality. In the end, they are overthrown or destroy the state itself. There is no institution left in America that can be called democratic, and thus there is no internal mechanism to prevent a descent into barbarity.

Desondanks blijft Ian Buruma volhouden dat: 

even if the end of Pax Americana does not result in military invasions, or world wars, we should ready ourselves for a time when we might recall the American Empire with fond nostalgia,

terwijl hij met al zijn pedanterie had kunnen weten dat:

[t]he longer we are ruled by oligarchs, the deadlier our predicament becomes, especially since the oligarchs refuse to address climate change, the greatest existential crisis to humankind. The oligarchs have many mechanisms, including wholesale surveillance, to keep us in check. They will stop at nothing to maintain the sophistry of their rule. History may not repeat itself, but it echoes. And if we don’t recognize these echoes and then revolt, we will be herded into the abattoirs that tyrannies set up at the end of their existence. 

Het feit dat opiniemakers als Buruma ondanks hun misdadige propaganda nog steeds een publiek weten te behagen, geeft aan hoe verziekt de westerse cultuur is geworden. Ik vrees dat de Uruguayaanse filosoof José Enrique Rodó in 1900 gelijk had toen hij in zijn nog steeds actuele essay Ariel schreef dat:

with the universal triumph of democratic institutions, civilization will lose in depth what it gains in breadth. He sees as the unavoidable consequence of democratic institutions the dominance of a mediocre individualism. ‘When one speaks of democracy,’ says the wise author of André Cornélis (een novelle van de Franse auteur Paul Bourget uit 1886. svh), ‘one speaks of the progressive growth of individualism and the concomitant decline of culture.’ 

The question planted by these harsh judgments is of lively interest to those of us who by conviction revere the results of the revolution — in our America also a kind of glorious Genesis — and by instinct revere the potential for the noble and select spirituality that should never sacrifice its serenity to the caprices of the masses. To deal with this problem, we must begin by recognizing that when democracy is not ennobled by an idealism equally as energetic as the society's material concerns, it will inevitably lead to a favored status for mediocrity. More than any other form of government, a democracy lacks protections that can efficiently ensure the inviolability of high culture. Left to itself — without the constant correction of a strong moral authority to refine and channel its inclinations in the direction of exaltation of life — democracy will gradually extinguish any superiority that does not translate into sharper and more ruthless skills in the struggles of self-interest, the self-interest that then becomes the most ignoble and brutal form of strength. Spiritual selection — the exaltation of life fostered by the altruistic stimuli of taste, art, gentility, admiration for eternal ideals, and respect for the supremacy of nobility — will be considered an indefensible weakness in societies where equality has destroyed the ruling hierarchies, whose only means of dominion is moral influence and whose strength lies in rationality…

True equality within societies, like true homogeneity in Nature, exists in delicate balance. The negative aspects of democracy begin to appear as soon as inequitable superiorities have been brought to a common level; the uniformity thus won, however, is merely a beginning. Affirmative values remain to be proven. And what is affirmative in democracy, indeed its glory, will consist of its ability to find effective ways to encourage the emergence and sovereignty of true human superiorities. 

De door niets verfijnds of nobels geremde verheerlijking van het individu heeft geleid tot het collectief egoïsme van ieder voor zich, waarbij de Ander wordt ervaren als een bedreiging van de eigen begeerte. Dit heeft de maatschappij, in de zin van een samen-leving, uiteen laten vallen, met als gevolg dat degenen met de minste scrupules de macht hebben weten te grijpen, ten koste van de democratie. De democratische orde die alleen nog inspeelde op het egoïsme en het materieel welzijn ‘without the constant correction of a strong moral authority’ heeft zichzelf ten val gebracht. Het was onvermijdelijk dat ‘the progressive growth of individualism’ vergezeld ging van ‘the concomitant decline of culture.’ En de wrange ironie is dat terwijl het individualisme alom werd gepredikt, in werkelijkheid het conformisme massaal werd afgedwongen. 

Het éendimensionale mens- en wereldbeeld, dat uit Buruma’s simplistische mainstream-voorstelling van zaken spreekt, staat haaks op dat van denkers als Rodó en alle grote filosofen sinds het ontstaan van de massamaatschappij. De huidige werkelijkheid is het product van massale propaganda, en wel omdat 'more can be won by illusion than coercion,' zoals de gezaghebbende Amerikaanse socioloog, Harold D. Lasswell, het formuleerde in zijn baanbrekende studie Propaganda Technique in the World War (1938). In financieel, sociaal en politiek opzicht kost het veel meer om de massa te onderdrukken dan de bevolking via bedrieglijke mythen te beheersen. Lasswell had als adolescent in de jaren twintig de geboorte van de massamaatschappij van nabij meegemaakt en als 'een van de creatiefste en invloedrijkste wetenschappers van zijn tijd’ had hij daarop vervolgens een niet geringe stempel gedrukt. Wikipedia meldt over hem:

Door gebruik te maken van een scala van psychologische en sociologische methoden in een discipline die tot dan toe alleen gebruik maakte van historische, juridische en filosofische methoden werd Harold Lasswell de grondlegger van de hedendaagse politieke wetenschap en met name de politieke psychologie.

Ook op het gebied van de communicatiewetenschappen heeft hij met zijn communicatiemodel een grote invloed gehad.

Op het gebied van beleidsstudies was het Harold Lasswell die de richting aangaf met de omschrijving waaraan deze (toen) nieuwe discipline moest voldoen (multidisciplinair, probleem oplossend, expliciet normatief).

Als eerbetoon wordt jaarlijks door de American Political Science Association (APSA) de Harold D. Lasswell Award uitgereikt voor het beste proefschrift op het gebied van de beleidsstudies.

Met betrekking tot de mainstream media schreef professor Lasswell in 1927: 'Propaganda is one of the most powerful instrumentalities in the modern world.' En de reden waarom het bewust manipuleren met 'significant symbols' zo belangrijk is geworden, was volgens hem simpelweg deze: 

The bonds of personal loyalty and affection which bound a man to his chief have long since dissolved. Monarchy and class privilege have gone the way of all flesh, and the idolatry of the individual passes for the official religion of democracy. It is an atomized world, in which individual whims have wider play than ever before, and it requires more strenuous exertions to co-ordinate and unify than formerly. The new antidote to willfulness is propaganda. If the mass will be free of chains of iron, it must accept its chains of silver. If it will not love, honor and obey, it must not expect to escape seduction.

Volgens Lasswell's zienswijze zijn 'the masses still captive to ignorance and superstition,’ waardoor de komst van de democratie 'compelled the development of a whole new technique of control, largely through propaganda.' Want, zo stelde hij, propaganda is 'the one means of mass mobilization which is cheaper than violence, bribery or other possible control techniques.' Het spreekt voor zich dat juist in 'democratieën' de taak van het mobiliseren en disciplineren van de massa in handen is gegeven van de commerciële massamedia, de priesterkaste van de moderne tijd. De Poolse journalist Ryszard Kapuściński schreef in verband daarmee in De Ander. Essays van de reporter van de eeuw (2011) dat:

[h]et woord ‘massa’ tot sleutelwoord [is] geworden waarmee die wereld wordt beschreven. Zo zijn er: massacultuur en massahysterie, massamode (of veeleer gebrek aan smaak) en massa-gekte, massaknechting en tot slot massavernietiging. De massa is de enige held op het wereldtoneel en het belangrijkste kenmerk van deze menigte is haar anonimiteit, haar gebrek aan individualiteit, identiteit, gezicht. Het individu raakte verdwaald in die menigte, werd overspoeld door de massa, werd door de wateren verzwolgen. Het individu verwerd, zoals Gabriel Marcel (Franse filosoof svh) het formuleerde, tot ‘een onpersoonlijke anonymus in een onvolledige toestand.’

De massa is in deze optiek als een ‘kudde,’ zoals Lippmann haar noemde, een ‘kudde’ die elk moment op hol kan slaan, en daardoor een voortdurende bedreiging voor de macht vormt. Om over de massa te heersen moet de elite haar indoctrineren; want haar helemaal negeren kunnen de heersers natuurlijk niet zonder hun eigen positie in gevaar te brengen. Elke dag weer moeten de mainstream-media indoctrineren en manipuleren, niet alleen om hun eigen positie te legitimeren, maar allereerst die van de macht. Dit geldt zowel voor een 'democratie' als voor een dictatuur. Er bestaat daarbij geen wezenlijk verschil, aangezien beide gebaseerd zijn op totalitaire technocratieën. Beide systemen zijn voor hun eigen voortbestaan gedwongen alle aspecten van zowel het individu als de massa te beheersen, zowel in de publieke- als in de privé-sfeer, want niets in de wereld beangstigt de elite zo erg als de massa, en zeker een massa individuen. Vandaar dat het Amerikaanse National Security Agency ook de eigen bevolking permanent bespioneert. 'Security' is net als 'democracy,' een verhullend politiek begrip, waarachter de werkelijk macht van alles kan uitspoken. Of zoals George Orwell het formuleerde: 'Political language is designed to make lies sound truthful and murder respectable, and to give an appearance of solidity to pure wind.' 

De westerse wereld wordt geconfronteerd met een voortdurend demasqué. Eén van de symptomen daarvan is dat fundamenteel afwijkende zienswijzen vandaag de dag door de woordvoerders van de elite onmiddellijk worden gecriminaliseerd, en dissidenten ogenblikkelijk worden gemarginaliseerd. Een ander voorbeeld van de ontmaskering is dat ‘[i]n the rich countries, institutions have evolved to legitimize the channelling of wealth from those who create it to those who set the rules.’ Niet voor niets waarschuwde Rodó al ruim een eeuw geleden met klem dat:

[t]his situation conjures up the future dangers of a democratic deterioration that will bury any notion of quality beneath the blind force of numbers, that will erase all sense of order in societal consciousness, and that in yielding hierarchical order to the vagaries of chance will necessarily lead to the triumph of unjustifiable and ignoble supremacies. 

Het is binnen deze verpauperde werkelijkheid dat figuren als Ian Buruma, bij gebrek aan gewicht, naar boven drijven om het publiek onder andere uit te leggen ‘[w]hy we must share America's dirty work,’ en ‘take the risk of being held accountable.’ Zijn taak als opiniemaker, en die van de mainstream-media in het algemeen, is het publiek te overtuigen wat de huidige waarheid precies is. Omdat hij kennelijk wel beseft dat hij om zijn opdrachtgevers en zijn publiek te behagen vuile handen moet maken, schreef hij al meteen in de introductie van zijn boek Theater of Cruelty: Art, Film, and the Shadows of War (2014) dat:

A way to deal with our fearful fascination with power and cruelty and death is to act it out vicariously (plaatsvervangend. svh), in art. Hence the title of this book. This is not to say that all great art or drama has to deal with these sinister themes. But the art and drama that interest me most reveal something of what lies beneath the varnish of what we call civilized behavior. 

Vervolgens blijkt hoe beperkt zijn keuze is, want mijn oude vriend noemt slecht drie Duitse beeldend kunstenaars uit het interbellum, alsof zij de enige dan wel de meest actuele maatstaf zijn voor het tonen wat er onder het flinterdunne laagje beschaving broeit. En weer is het een verwijzing naar de nazi’s, alsof er er geen actuelere voorbeelden zijn te geven van massale westerse  terreur. En wat precies verwacht Buruma in ‘art’ te leren van zijn en niet ‘onze' zogeheten 'angstaanjagende fascinatie met macht en wreedheid en dood’? Ik weet dat zijn ‘fascinatie’ met het nazi-geweld, hem er niet van weerhield te pleiten voor Europese deelname aan ‘dirty work’ elders in de wereld, maar zou ‘kunst’ hem er dan wel van weerhouden om publiekelijk op te roepen grootscheeps geweld en terreur te plegen? Ik betwijfel dit ten zeerste; ik vrees dat we hier te maken hebben met het aloude snobisme van de, ik citeer Buruma, ’educated urban elites, including capitalists on Wall Street,’ met hun doorgaans verstikkende smaak en opvattingen. Kunst geeft het establishment toch nog steeds enig aanzien, zeker aan iemand als de 'liberal' Buruma, wiens politieke opvattingen niet afwijken van die welke men in The Reader’s Digest aantreft. In de consumptiecultuur bestaat er nauwelijks tot geen ruimte de hogere vormen van kunst. Zoals de Amerikaanse auteur Dwight Macdonald al geruime tijd geleden constateerde:

Our colleges are still full of what Ortega y Gasset calls ‘barbarians of specialization’: historians who know all about medieval land tenure but never enter an art museum; economists who manipulate the tools of their trade with precision and refinement and get their non-economic ideas from The Reader's Digest; political scientists — the quotes are intentional — whose literary tastes don't differ from their butcher's (Marx read Aeschylus once a year); English professors who have devoted a lifetime’s study to the Elizabethan sonnet and who haven't read Auden or Baudelaire. Our businessmen still are notorious for their lack of interest in arts and letters — they leave such kickshaws (onbenulligheden. svh) to their wives. Our politicians still are men of narrow culture.

Het spreekt voor zich dat in een dergelijke consumptiecultuur met haar gebrek aan  ‘High Culture’ ook Buruma’s ‘liberal elites’ niet bij machte zijn ‘to deal with’ hun ‘fearful fascination with power and cruelty and death.’ Vooral niet, nu zij een integraal onderdeel vormen van de machtsstructuur en voortdurend gebukt gaan onder ‘a sense of its own superfluity,’ aldus Macdonald. In zijn bundel Critical Essays (1982) zette op zijn beurt de Duitse auteur Hans Magnus Enzensberger uiteen dat de arbeidersklasse wist dat haar inzet altijd onmisbaar was, maar dat de 

middle class, on the other hand, constantly has to struggle  with its own superfluity (overbodigheid. svh). Cynicism is the privilege of the ruling class. But the self-suppressing class is concerned with justification: it is constantly seeking its own meaning. It is ingenious as it it amoral, though ever in need of morality. In rationalization and self-doubt it has attained a state of solitary mastery. But its self-criticism and self-rejection are of limited extent. A class cannot get rid of itself. Thus the doubts, the exhaustion of the middle-class function, in the last analysis, as a stimulus and a pleasure. To shake its complacency is child's play. But to turn it from itself is an impossibility. The middle class is constantly questioning itself: it is the experimental class par excellence. But this self-critical process serves only to sustain and expand its own sphere. There is a method to its self-undermining: purposefully, it is put to service of a strategy that in fact clings to the illusion of security.

How can we explain the central position the middle class maintains in all highly industrialized societies of today? Our class has neither capital nor direct access to the means of production; it is is far removed as ever from political and economic power. Does it not know wherein its strength lies? Or is it just afraid of letting the cat out of the bag (per ongeluk een geheim verraden. svh)? The answer is too pat (overduidelijk. svh), too simple, too obvious: it is the middle class that has the cultural hegemony today in all highly industrialized societies. It has become the model class, the only one to mass-produce the forms of everyday living and make them binding upon others. It is the one that takes care of innovation. It decides what is thought beautiful and desirable; it decides what is thought. (The dominant thoughts are no longer those of the dominant class, but those of the middle class.) It invents ideologies, sciences, technologies. It decides what ‘goes’ in what we call our private lives. It is the only class that produces art and fashion, philosophy and architecture, criticism and design.

Mass consumption as a whole has been decisively shaped by concepts developed by the middle class. Brand-name products and advertising are projections of its consciousness. All the social characteristics of the middle class can be found in generalized form in consumer society: energy and isolation, progress as a kind of panic reaction, formalism and ceaseless innovation, superfluity and the need to define oneself. We need only look at the two consumer products that are prototypical of our civilization: the television set and the private automobile. Only the middle classes could have dreamed up these remarkable objects. 

In die gelijkgeschakelde middenklasse-cultuur kan Ian Buruma doorgaan voor een intellectuele ‘kosmopoliet,’ en zich volstrekt risicoloos voordoen als een kunstliefhebber, terwijl hij tegelijkertijd ervoor zorgt dat dissidente opvattingen en feiten ogenblikkelijk worden afgestraft. Op die manier tracht hij te voorkomen dat de status quo wordt aangetast. Alleen mainstream-journalisten kunnen als smaakmakers van de middenklasse opereren. Vandaar ook dat zij overal te zien en te horen zijn. Alleen op die manier kunnen de ‘urban elites’ allerwegen hun geurspoor achterlaten. Enzensberger:

Every alternative movement in our culture has been promptly disarmed and absorbed by the middle classes — we need only think, for example, of rock music, originally (like its predecessor, jazz, fifty years before) an autonomous expression of proletarian youth. Even ideologies such as anarchism or Marxism that were originally quite subversive today have been largely coopted by the middle classes.      

In het hoofdstuk ‘On the Inevitability of the Middle Class’ schreef Enzensberger dat de vraag waarom deze ‘experimental class’ de culturele hegemonie kon verwerven alleen kan worden beantwoord ‘by a thorough, materialistic analysis.’ Hij concludeerde dat: 

it is only with increasing concentration and centralization of capital that the ruling class shrinks sufficiently for it to lose its cultural dominance.

The frenetic productivity and innovative potential of the middle class can be explained, however, simply by the fact that it has no other choice. It is ‘intelligent,’ ‘talented,’ ‘innovative’ because its survival depend on it. Those in power don’t need all this: they get others to do their inventing for them; they ‘buy’ intelligence and ‘develop’ talent. By contrast, any attempt at autonomous productivity is systematically eradicated from the proletariat. ‘It’s not your job to think!’ was the cry hurled at production workers by F. W. Taylor, an early member of the middle class and the father of rationalization; and naturally it has stayed this way, not just in the West. Thus the fabulous talent of the middle classes, like most of their other qualities, is to be explained ex negativo (wat het niet is. svh).    

Kortom, het ‘talent’ van bijvoorbeeld opiniemaker Ian Buruma is dat hij, in dienst van de ‘ruling class,’ erop toeziet dat de bestaande hiërarchie in tact blijft. Hij is uitgerust met een zekere dosis ‘intelligentie,’ dat wil zeggen: de ‘intelligentie’ die nodig is om de bestaande wanorde in stand te houden, om daarmee ‘those in power’ te behagen. Een treffend voorbeeld is wanneer mijn oude vriend de middenklasse in de wereld oproept om ‘more of its (Amerika's. svh) burden,’ te delen, aangezien ‘[i]f we want the Americans to sign up to the ICC, we too must do the dirty work, and take the risk of being held accountable.’ Buruma gaat er daarbij impliciet vanuit dat om de grondstoffen en markten van de elite te beschermen tegen de meer dan 70 procent van de wereldbevolking die ‘remain low-income or poor,’ de rijken gedwongen zijn grootscheeps geweld in te zetten. Voor zijn inzichten ontving hij uit handen van koning Willem Alexander de Erasmusprijs in 2008, met als vermelding zijn bewonderenswaardig ‘kosmopolitisme,’ en geen enkele Hollandse zelfbenoemde intellectueel die zich verbaasde over deze ‘Lof der Zotheid.’ 

In de introductie van Dwight Macdonald's postuum verschenen boek Masscult and Midcult. Essays Against The American Grain (2011) wijst de Amerikaanse hoogleraar Engels aan Harvard, Louis Menand, op het volgende citaat:

‘Kitsch “mines” High Culture the way improvident (onbesuisde. svh) frontiersmen mine the soil, extracting its riches and putting nothing back,’ Macdonald argued… ‘Folk Art was the people’s own institution, their private little garden… But Mass Culture breaks down the wall, integrating the masses into a debased form of High Culture and thus becoming an instrument of political domination.’ The most insidious development, though, was what he called ‘l’avant garde pompier’ phony avant-gardism. ‘There is nothing more vulgar’ as he put it, ‘than sophisticated kitsch.’ 

En zo zijn ‘we’ weer terug bij Ian Buruma’s boek dat de titel draagt Theater of Cruelty: Art, Film, and the Shadows of War. Deze titel verraadt niet alleen de zucht naar spanning en sensatie, maar tevens  het feit dat: 

[o]p grond van de dwingende noodzaak te behagen en zo de aandacht van het grootst mogelijke publiek te trekken, de esthetiek van de massamedia onvermijdelijk die van de kitsch [is] en naarmate de massamedia ons gehele leven meer omsluiten en infiltreren, wordt de kitsch onze dagelijkse esthetiek en moraal.

Het is dezelfde kitsch die spreekt uit Buruma’s bewering dat ‘even if the end of Pax Americana does not result in military invasions, or world wars, we should ready ourselves for a time when we might recall the American Empire with fond nostalgia.’ Kennelijk was Ian vergeten dat hij vijf jaar eerder, in 2012, zelf had opgemerkt dat ‘[n]ostalgie’ kan ‘leiden tot sentimentaliteit, tot kitsch. De letterlijke betekenis van nostalgie is “pathologische heimwee.” Heimwee is vaak kitscherig,’ en zo is het maar net. Dat wat voor Buruma doorgaat voor ‘High Culture’ is vaak niet meer dan ‘kitsch’ voor een consumerend publiek dat zijn politieke- en culturele smaak krijgt gedicteerd via glossy magazines en mainstream-kranten en tijdschriften. Of zoals Macdonald ruim een halve eeuw geleden wist: 

The Lords of Kitsch sell culture to the masses. It is debased, trivial culture that avoids both the deep realities (sex, death, failure, tragedy) and also the simple, spontaneous pleasures, since the realities would be too real and the pleasures too lively to induce what Mr. Seldes (Amerikaanse cultuurcriticus. svh) calls ‘the mood of consent’: a narcotized acceptance of Masscult-Midcult and of the commodities it sells as a substitute for the unsettling and unpredictable (hence unsalable) joy, tragedy, wit, change, originality and beauty of real life. 

De vraag is: welk hoog cultureel ideaal spreekt uit bijvoorbeeld Ian Buruma’s oproep aan Europa om deel te nemen aan het Amerikaanse ‘dirty work’?  Volgende keer meer. 


3 opmerkingen:

Rob Westerbaan. zei

Interessant Stan maar het mag wat korter als het kan.

stan zei

dat kan niet, want wat ik doe is zoveel mogelijk verwijzingen geven van auteurs die zich al lang met deze onderwerpen hebben bezig gehouden. ik ben alleen maar een doorgeefluik.

Ton zei

Ja-jeetje... je kunt dat toch wel even in 140 tekens samenvatten, Stan…?!

Misschien kun je mister Unknown beter verwijzen naar je interviews.
Zoals deze (https://www.youtube.com/watch?v=Xd990-HXKdU&feature=em-subs_digest)
waarin jullie het onder andere hebben over: zich nergens in willen verdiepen en toch overal een mening over hebben.

Upcoming generation of resistance

Up coming generation of resistance after the current generation of Palestinian resistance fighters will be more cruel, stubborn, and more ea...