woensdag 24 juni 2015

Henk Hofland en de Massa 85



Uit naam van de westerse beschaving zijn meer misdaden gepleegd dan door welke andere cultuur ook. Nog steeds geldt dat zowel het christendom als de verlichtingsideologie de oorzaak zijn van genocidale bloedbaden die hun weerga niet kennen. Zelfs de wreedheden van Dzjengis Khan's en Timoer Lenk's barbaarse horden vallen in het niet bij de gruwelen van de moderne krijgsheren en hun strijdkrachten. Auschwitz en Nagasaki, Vietnam en Irak zijn wat betreft de massaliteit van de Shock and Awe-strategie onvergelijkbaar. En mocht er een nieuwe wereldoorlog uitbreken dan is één ding zeker: de beschaving zal definitief ten onder gaan. Desondanks blijft de NAVO, onder aanvoering van Washington en Wall Street, doorgaan met de voorbereiding van nieuw wereldwijd geweld. Zaterdag 20 juni 2015 opende de Volkskrant onder de kop 'Nieuwe wapenwedloop?' op de voorpagina met de mededeling dat 

De VS overwegen voor het eerst sinds 1987 kruisraketten te plaatsen op Europees grondgebied. Nederland vraagt om opheldering. Hoe sterk zijn de Russen eigenlijk?

Gezien het feit dat het Amerikaanse nucleaire arsenaal voor een bedrag van ruim één biljoen dollar (een miljoen maal een miljoen) momenteel geheel wordt vernieuwd, was de vraagteken die de Volkskrant achter de kop zette overbodig. Het Amerikaans militair-industrieel complex, waarvoor president Eisenhower al in 1961 waarschuwde, slokte in 2013 tenminste 57 procent op van de toewijsbare Amerikaanse federale begroting. Daar kwam nog eens 5 procent bij die jaarlijks besteed wordt aan 'veterans' benefits,' evenveel als aan de hele volksgezondheid. Het spreekt voor zich dat Washington en Wall Street een rechtvaardiging nodig hebben voor hun astronomisch hoge militaire uitgaven die ten koste gaan van ondermeer volkshuisvesting, onderwijs, gezondheidszorg, kunsten en sociale uitkeringen. Vandaar de absolute noodzaak een vijand te hebben. De ochtend dat ik dit schrijf, woensdag 24 juni 2015, opent de International New York Times op de voorpagina over vier kolommen met de kop:

NATO refocuses on an old foe, Russia.

Zonder dat de parlementen van de lidstaten zich hierover hebben kunnen uitspreken, heeft het westers militair-industrieel complex beslist dat Rusland wederom een 'vijand' is. 'Military drills in Latvia underscore alliance shift toward threats in east.' Welke 'dreigingen vanuit het oosten'? De kennelijk onwetende lezers vernemen het volgende:

After years of facing threats far beyond its borders, NATO is now reinvigorating plans to confront a much larger and more aggressive threat from its past: Moscow.

This seismic shift has been apparent in military training exercises in this former Soviet republic, which is now a NATO member and on the alliance's eastern flank, bordering Russia. 

On a recent day, Latvian soldiers conducted a simulated attack on dug-in enemy positions in a pine forest here as two United States A-10 attack planes roared overhead and opened fire with 30-millimeter cannons.

Two days before, a B-52 dropped nine dummy bombs radioed in by the Latvians on the ground — all just 180 miles from the Russian border.

The symbolism of the B-52s, stalwarts of the Cold War arsenal, was lost on no one. The bombers’ main mission once was to deliver a nuclear knockout punch to Soviet forces, but they were put to use for the first time over Latvia to show resolve on the new front between NATO and Russia, the heir of the Soviet war machine.

'If the Russians sense a window of opportunity, they will use it to their advantage,' said Estonia’s chief of defense, Lt. Gen. Riho Terras, who recently mobilized 13,000 soldiers across his tiny country in a separate exercise. 'We must make sure there’s no room for miscalculation.'

The military drills that unfolded here, part of a series of exercises planned over coming months to demonstrate the alliance’s readiness to confront Russia, emphasized the depth of the challenge facing an alliance that for a quarter of a century turned its attention to threats much farther afield.


Een duidelijker voorbeeld van westerse mainstream-propaganda is ondenkbaar, want terwijl de Russische federatie geheel omsingeld is door Amerikaanse militaire bases en de NAVO steeds verder oostwaarts oprukt, hebben de westerse massamedia de werkelijkheid honderdtachtig graden omgedraaid door net te doen alsof 'Moskou' Europa wil bezetten. De kadaverdiscipline van de 'vrije pers' is verbijsterend. Neem de grootste, nog levende, polder-opiniemaker Henk Hofland die in De Groene Amsterdammer, tijdschrift van de Nederlandse zelfbenoemde 'politiek-literaire elite,' met grote stelligheid beweerde dat het

noodzaak [is] voor het Westen om grenzen aan de Russische expansie te stellen. We naderen het stadium waarin van Poetin alles te verwachten valt.

waardoor

het niet meer dan redelijk [is] je af te vragen wat daarna op de agenda van Moskou staat.


Hoe nu? 'Expansie'? En dat schrijft 'onze' Atlanticus, die door zijn mainstream-collega's werd uitgeroepen tot de 'beste journalist' van de Koude Oorlog, terwijl hij weet dat  de NAVO al jarenlang actief is 'far beyond its borders,' om de Times te citeren. Wat doet de NAVO in Mali, en deed het Atlantisch bondgenootschap in Irak, in Afghanistan, in Syrië, in Libië, in Oekraïne? Volgens Hofland 'vrede stichten,' maar iedereen die niet is gehersenspoeld weet dat dit zogenaamde stichten van 'vrede' is geëindigd in burgeroorlogen, bloedbaden en martelcentra als Abu Ghraib, Guantanamo Bay en Bagram. Russische 'expansie'? Ziedaar, een illustrerend voorbeeld van Orwell's 'Onwetendheid is kracht.' Dezelfde 'onwetendheid' die Geert Mak tentoonspreidde toen hij op televisie het Nederlandse volk mededeelde dat 'meneer Poetin' heel 'Europa [dwingt] om meer aan defensie uit te geven,' aangezien de Russische president aan 'landjepik' doet. En dat uit de mond van de bestseller-auteur die in zijn 'Amerika-boek' beweert dat de VS als 'ordebewaker en politieagent' in de wereld fungeerde, kennelijk in de racistische overtuiging dat het misdadige Amerikaanse geweld in Vietnam en Irak schoolvoorbeelden zijn van 'ordebewaking.' Daarom is naar zijn mening het feit dat de NAVO-landen tezamen 11 keer meer uitgeven aan het militair-industrieel complex dan Rusland, nog steeds veel te weinig. Elf keer meer en toch waarschuwt de miljonair 'meneer' Mak op pedante toon: 'defensie kun je niet helemáál afbreken.' 

Wat dit betreft handelt hij even misdadig als destijds zijn vader, de evangelisatie-dominee Catrinus Mak, die een week nadat zijn krant, De Sumatra Post, op 19 augustus 1935 'uitvoerig' had bericht 'over nieuwe anti-semitische uitbarstingen in Duitsland,' en 'over het huwelijksverbod tussen ariërs en niet-ariërs' en over 'de jongste haatcampagne van Julius Streicher voor een stampvol en jubelend Berlijns Sportpalast,' in diezelfde krant zijn mede-christenen liet weten dat de Neurenberger Rassenwetten, waarbij het 'uitverkoren volk God's' uit het publieke leven werd gebannen, '[o]p staatsterrein tolerabel' waren. Mak junior's opmerkelijke rechtvaardiging van zijn vader's antisemitisme was dat de zielenherder Catrinus en vele andere Nederlanders destijds 'hun mening nog [moesten] vormen,' en dat zijn 'ouders nu eenmaal niet' wisten 'op welke plek ze zich bevonden in de geschiedenis.' Het absurde van deze redenering is evenwel dat zijn vader juist wel zijn 'mening' had gevormd door de rassenwetten 'tolerabel' te noemen. Wat ik hiermee wil benadrukken is dat ook zoon Geert Mak en de rest van Hoflands 'politiek-literaire elite' in Nederland een collaborerende houding met de macht blijven vertonen, die Mak junior later ongetwijfeld, net als zijn vader, zal verexcuseren met het eufemisme 'tijdgebonden schuld.' Allen werken mee aan de verdere uitholling van de parlementaire democratie en het rijzende nieuwe fascisme in het Westen. 



De blinde macht kenmerkt het menselijk onvermogen om de machtigen aan banden te leggen. 'Wij' burgers worden overheerst door de psychopaten en sociopaten in de politiek en de economie. Er bestaat geen oplossing hiervoor. Burgers zouden zich natuurlijk kunnen wapenen tegen de fascistische macht door hetzelfde te doen als de Egyptische heerser Mohammed Ali deed. Op 1 maart 1811 nodigde deze despoot alle leidende Mammelukken uit voor een feestmaal in zijn paleis, om hen vervolgens door zijn leger te laten vermoorden, waardoor hij hun macht brak. De daarop volgende weken liet hij honderden minder machtige Mammelukken liquideren, waardoor naar schatting meer dan 3.000 van hen en hun familieleden om het leven kwamen. Het probleem met deze methode is evenwel dat de opdrachtgever van een dergelijk bloedbad onmiddellijk heeft aangetoond dat hij zo mogelijk nog immoreler is dan alle andere schurken. Met als gevolg dat 'wij,' burgers opgescheept zitten met een immorele macht, die de mensheid meesleept naar de afgrond, en 'wij' niets tegen haar kunnen ondernemen, omdat 'wij' in een totalitaire democratie leven. 'Wij' leven in de eindfase van ruim 500 jaar westerse onderdrukking en uitbuiting en niemand van 'ons' kan de huidige ontwikkeling stoppen. De dynamiek van het systeem is zo krachtig dat het onbeheersbaar is geworden. Maar dit onderwerp is voor de mainstream-media volstrekt taboe. In zijn boek Living in the End Times (2010) zet de Sloveense filosoof Slavoj Žižek, wiens werk in talloze talen verschijnt, uiteen dat

[t]here should no longer be any doubt: global capitalism is fast approaching its terminal crisis. Slavoj Žižek has identified the four horsemen of this coming apocalypse: the worldwide ecological crisis; imbalances within the economic system; the biogenetic revolution; and exploding social divisions and ruptures. But, he asks, if the end of capitalism seems to many like the end of the world, how is it possible for Western society to face up to the end times? In a major new analysis of our global situation, Slavoj Žižek argues that our collective responses to economic Armageddon correspond to the stages of grief: ideological denial, explosions of anger and attempts at bargaining, followed by depression and withdrawal.

Zelfs een vluchtige blik op de meningen van westerse mainstream-opiniemakers in het algemeen en Nederlandse columnisten in het bijzonder en men weet hoe gelijk Žižek heeft. Zo beweert op pagina 463 van zijn bestseller Reizen zonder John. Op zoek naar Amerika (2012) de populistische journalist Geert Mak:

De Verenigde Staten hebben de hand gehad in talloze vredesonderhandelingen, niet zelden met succes. Het waren Amerikaanse presidenten, Wilson en Roosevelt, die de aanzet gaven tot een hele reeks internationale instituten die, ondanks alle problemen, een begin van orde brachten in de mondiale politiek en economie.

Met andere woorden: voordat Wilson en Roosevelt aan de macht kwamen bestond geen 'orde' in 'de mondiale politiek en economie.' Laat ik deze bewering eens in een bredere context plaatsen en kijken wat ervan overblijft. Met betrekking tot president Woodrow Wilson (1913-1921) schrijft de Amerikaanse historicus James W. Loewen in zijn 'National Bestseller' getiteld Lies My Teacher Told Me. Everything Your American History Book Got Wrong (1995):

My students seldom know or speak about two antidemocratic policies that Wilson carried out: his racial segregation of the federal government and his military interventions in foreign countries. Under Wilson, the United States intervened in Latin America more often than at any other time in our history... In the summer of 1918 he authorized a naval blockade of the Soviet Union and sent expeditionary forces to Murmansk, Archangel, and Vladivostok to help overthrow the Russian Revolution. 

Kortom, volgens Mak zijn de gewelddadige Amerikaanse interventies en dus schendingen van de soevereiniteit van andere staten onderdeel van het creëren van 'een begin van orde.' Mak is niet de enige Nederlandse opiniemaker die deze extremistische opvatting koestert, ook Henk Hofland en de rest van zijn zelfbenoemde 'politiek-literaire elite' deelt deze opinie. Wat waren Wilson's uitgangspunten bij het scheppen van 'een begin van orde'? Zelf zei de Amerikaanse president het volgende daarover:

Since trade ignores national boundaries and the manufacturer insists on having the world as a market, the flag of his nation must follow him, and the doors of the nations which are closed must be battered down… Concessions obtained by financiers must be safeguarded by ministers of state, even if the sovereignty of unwilling nations be outraged in the process. Colonies must be obtained or planted, in order that no useful corner of the world may be overlooked or left unused.

Loewen: 

'With hindsight we know that Wilson's interventions in Cuba, the Dominican Republic, Haiti, and Nicaragua set the stage for the dictators Batista, Trujillo, the Duvaliers, and Somozas, whose legacies still reverberate.'

Kortom, volgens Mak zijn de gewelddadige interventies die de Amerikaanse economische elite bevoordeelden een manifestatie van het scheppen van 'een begin van orde.'  Wilson zond tevens troepen naar Mexico om daar Amerikaanse investeringen veilig te stellen. Piero Gleijesus, hoogleraar aan de prestigieuze Johns Hopkins University en expert op het gebied van 'US intervention in Latin America,' schreef: 

It is not that Wilson failed in his earnest efforts to bring democracy to these little countries. He never tried. He intervened  to impose hegemony, not democracy.

Loewen:

The United States also attacked Haiti's proud tradition of individual ownership of small tracts of land, which dated back to the Haitian Revolution, in favor of the establishment of large plantations. American troops forced peasants in shackles to work on road construction crews.' In 1919 Haitian citizens rose up and resisted U.S. occupation troops in a guerrilla war that cost more than 3,000 lives, most of them Haitian [...] George Barnett, a U.S. marine general, complained to his commander in Haiti: 'practically indiscriminate killing of natives has gone on for some time,'

hetgeen deze gezaghebbende Amerikaanse historicus tot de conclusie voert dat Wilson's politiek in de praktijk gebaseerd was op drie keiharde feiten: 'colonialism, racism, and anticommunism.' En het was deze zelfde door Mak zo geprezen racistische Woodrow Wilson die

personally vetoed a clause on racial equality in the Covenant of the League of Nations… Wilson's legacy was extensive: he effectively closed the Democratic Party to African Americans for another two decades, and parts of the federal government remained segregated into the 1950s and beyond... Wilson was an outspoken white supremacist who believed that black people were inferior. During his campaign for the presidency, Wilson promised to press for civil rights. But once in office he forgot his promises. Instead, Wilson ordered that white and black workers in federal government jobs be segregated from one another... When black federal employers in Southern cities protested the order, Wilson had the protesters fired. 

Kortom, het racisme van Wilson, dat het imperialistische geweld rechtvaardigde, moet dus worden gezien als het creëren van 'een begin van orde.' Waarom meent de journalist Mak, die zichzelf presenteert als de 'chroniqueur van zijn tijd,' dat het racistisch imperialisme 'orde' brengt? Het zou kunnen zijn dat de 'geheime liefde' die Geert Mak, volgens eigen zeggen, voor de VS koestert hem blind voor de werkelijkheid heeft gemaakt, maar die verklaring blijft onbevredigend. Uit mijn eigen contacten met hem denk ik dat zijn onderhuids racisme een belangrijke rol speelt. Mak's visie is impliciet doortrokken van een nauwelijks verholen racisme, zo kenmerkend voor de blanke middenklasse die in een christelijke cultuur is opgegroeid. Dit racisme manifesteert zich in Nederland niet openlijk, maar laait zo nu en dan als een veenbrand ineens op, om vervolgens weer ondergronds door te smeulen. Dit verklaart waarom Mak het racisme van Woodrow Wilson zo nauwlettend verzwijgt, terwijl hij tegelijkertijd wel vermeldt dat deze president een van degenen was die 'aan de wieg' stond 'van het Permanente Hof van Arbitrage -- de voorloper van het Internationale Gerechtshof -- en van de Volkenbond.' Illustrerend voor Mak's werkwijze is hoe eendimensionaal hij de werkelijkheid beschrijft. In zijn vurig verlangen naar 'hoop' lijkt hij in het toneelstuk van de acterende politici te geloven, zonder te beseffen dat politiek grotendeels theater is. Daarom maar opnieuw de nuchtere James W. Loewen om door de uiterlijke schijn heen te prikken:

Wilson displayed little regard for the rights of anyone whose opinions differed from his own... In fact Wilson tried to strengthen the Espionage Act with a provision giving broad censorship powers directly to the president. Moreover, with Wilson's approval, his postmaster general used his new censorship powers to suppress all mail that was socialist, anti-British, pro-Irish, or that in any other way might, in his view, have threatened the war effort. Robert Goldstein served three years in prison for producing The Spirit of '76, a film about the Revolutionary War that depicted the British, who were now our allies, unfavorably. Textbook authors suggest that wartime pressures excuse Wilson's suppression of civil liberties, but in 1920, when World War I was long over, Wilson vetoed a bill that would have abolished the Espionage and Sedition acts. Textbook authors blame the anticommunist and anti-labor union witch hunts of Wilsons's second term on his illness and on an attorney-general run amok. No evidence supports this view. Indeed, Attorney General Palmer asked Wilson in his last days as president to pardon Eugene V. Debs (presidentskandidaat voor de Socialistische Partij), who was serving time for a speech attributing World War I to economic interests and denouncing the Espionage Act as undemocratic. The president replied 'Never!' and Debs languished in prison until Warren Harding pardoned him.

Geert Mak's voorstelling van zaken is een grove leugen. In de 'hoop' een verlossing te vinden uit zijn eigen manicheïsch wereldbeeld reduceert hij de werkelijkheid tot een cliché. In dit verband is het onthullend om het volgende te lezen van de Amerikaanse emeritus hoogleraar Robert Langbaum:

most important is the public significance of Wilson’s failure. It is significant not only because of its effect on history but also because Wilson carried our characteristically American virtues to that verge where they collide with reality. His mystical appeal to the 'will of the people,' his desperate need to separate righteousness from power and self-interest, stem from an ideology in which government rests on the consent of the governed and any coercion smacks of illegitimacy. It also stems from our wealth and fortunate geographical position, which has given us the idea that in international affairs we, unlike other nations, have no selfish interests. It stems from the essential American idea which, shaping our characters as well as our politics, has been the source of our greatness and our foolishness — the idea that our fate is not to be like that of other nations, that having started anew on a new continent we will avoid their mistakes and sins. If we remember that tragedy is not about vice but about virtue, we see that Wilson’s story could, if it were adequately imagined by some master playwright or novelist, make the representative tragedy of American idealism.

In trying to define the quintessential American as opposed to the European Idea, Lionel Trilling (gezaghebbende Amerikaanse literair criticus. svh) says that the European sees the world as inhospitable to spirit and concludes that man must place the highest value on whatever good he can find or create in it. The American instead sees the world as continuous with spirit. 'For the American consciousness the world is the natural field for the spirit, laid out to be just that, as a baseball diamond or a tennis court is laid out for a particular kind of activity.' The result is that the American devaluates material things and in the end life itself more than the European. For with the American it is all or nothing. He cannot tolerate anything which remains resistant to spiritualization, for he has not like the European started by breaking his heart 'on the idea of the hardness of the world.' Thus, we might add, the American isolationist shuns depraved Europe’s endless squabbles, the American intellectual disdains mere sordid politics, and Wilson, in order to be the exceptional 'professor in politics,' had to transform politics into a spiritual activity.

Trilling’s contrast is beautifully illustrated by Lloyd George’s description, in his Memoirs of the Peace Conference, of Clemenceau opening 'his great eyes in twinkling wonder' over the 'idealistic President' who must really have 'regarded himself as a missionary whose function it was to rescue the poor European heathen from their age-long worship of false and fiery gods.' 'Wilson’s most extraordinary outburst was when he was developing some theme—I rather think it was connected with the League of Nations—which led him to explain the failure of Christianity to achieve its highest ideals. "Why," he said, "has Jesus Christ so far not succeeded in inducing the world to follow His teaching in these matters? It is because He taught the ideal without devising any practical means of attaining it. That is the reason why I am proposing a practical scheme to carry out His aims." Clemenceau slowly opened his dark eyes to their widest dimensions and swept them round the Assembly to see how the Christians gathered around the table enjoyed this exposure of the futility of their Master.' 


Dezelfde paradoxale mentaliteit is herkenbaar bij de Makkianen en Hoflanden van de Nederlandse mainstream-pers. Net als Woodrow Wilson pretenderen ze 'no selfish interests' te hebben, en zijn ze van oordeel dat het leven draait om 'all or nothing,' dat Washington en Wall Street worden gedreven door 'American idealism,' dat de VS de 'good guy' is die namens ons allen het opneemt tegen de 'bad guy,' en dat, in de woorden van Geert Mak zelf, 'de Verlichting' weliswaar 'is bedacht in Europa, maar' dat 'Amerika het [heeft] uitgevoerd, als real life experiment,’ met andere woorden, dat bijvoorbeeld het uitroeien van Indianenvolkeren een rationele daad is geweest, goed voor de 'Vooruitgang' (met hoofdletter!) van de gehele mensheid. Hoewel de 'politiek-literaire elite' in de polder zich, als het ware in navolging van Wilson, beter acht dan de eenvoudige timmermanszoon uit Nazareth, die niet in staat is geweest 'any practical means' te verzinnen om voor de doorsnee mens vrede en gelukzaligheid te bereiken, steunt ze in de praktijk van alledag het westerse racisme en imperialisme, het grootscheeps geweld van onderdrukking en uitbuiting, waarvan deze 'elite' als geen ander profiteert. Ze is bereid de beschaving te vernietigen in de overtuiging dat zij daarmee de beschaving vergroot. Kortom, haar absurde levenshouding is een symptoom van een ernstige psychische stoornis, die als direct resultaat heeft gehad dat haar nakomelingen met een volstrekt failliete erfenis worden opgezadeld.   

Ook de wijze waarop Mak president Franklin Roosevelt portretteert als een overtuigde internationalist, getuigt van weinig realiteitszin. De vooraanstaande Amerikaanse historicus Richard Hofstadter schetste aan de hand van de feiten het volgende genuanceerde beeld. Hij concludeerde:

That Roosevelt ever had deep faith in the United Nations as an agency of world peace is doubtful. His original and spontaneous reaction was to seek for peace and stability not through a general concert of all the nations but rather through a four-power establishment of the United States, Great Britain, Russia, and China, which was to police the world.

Ook Robert Langbaum betrachtte de nodige intellectuele distantie toen hij over Franklyn Roosevelt schreef: 

Rather than an overall world organization he favored regional organizations, which were to leave all questions of peace and security to the four great powers. Once when Secretary Hull and some internationalist visitors who wanted a world organization asked him: 'aren't you at least in favor of a world secretariat?' he laughingly replied: 'I'll give you the Pentagon of the Empire State Building. You can put the world secretariat there.' [...] his philosophy of international relations, however democratic as to ends, was far from democratic to means…

if at Yalta the Big Three agreed to organize the United Nations, they also made alternate arrangements based on power and an almost frank recognition of de facto spheres of influence. 'That Roosevelt ever had deep faith in the United Nations as an agency of world peace is doubtful,' says Richard Hofstadter in The American Political Tradition (1948). 'His original and spontaneous reaction was to seek for peace and stability not through a general concert of all the nations but rather through a four-power establishment of the United States, Great Britain, Russia, and China, which was to police the world.'

Het is deze discrepantie tussen pretentie en werkelijkheid, die voortdurend de propaganda van de betaalde woordvoerders van de gevestigde orde kenmerkt, en die de ogen van een onafhankelijke waarnemer net zo wijd doet opensperren als destijds die van Clemenceau toen hij Woodrow Wilson tegenover een zaal vol cynische staatslieden hoorde uiteenzetten dat God's zoon op organisatorisch gebied een hopeloos geval was geweest. Welke andere reactie is nog mogelijk wanneer een geïnformeerde burger Henk Hofland hoort verklaren dat het Westen 'vredestichtend' is, en gedreven wordt door door normen en waarden als daar zijn 'democratie en mensenrechten'? Moet een geschoold mens in snikken of in lachen uitbarsten? Wie weet nu nog steeds niet dat 

the West, despite the endless rhetoric about 'development,' has no interest in the development of the rest of the world and is in fact in a relentless 'war' against it. If the rest of the world develops, it is though their own persistent struggle to carve out a space for themselves. The West's chosen instruments of domination are aid, trade, investment, and technology…

Dit is de werkelijkheid waarmee het arme deel van de wereldbevolking dagelijks wordt geconfronteerd door Geert Mak's 'Geen Jorwert zonder Brussel' ideologie. De econoom, professor Yash Tandon concludeert op grond van eigen ervaring en decennialange studie in zijn boek Trade is War. The West's War Against the World (2015):

One: The experience of Africa in relation to Europe shows that trade is only a soft word for war. Europe's threat to impose sanctions as its final weapon of 'persuasion' in the EPA (Economic Partnership Agreement. svh) negotiations was an act of war…

Two: We are dealing hewer with embedded structures left behind in Africa by a hundred years of colonial rule. One would have thought that fifty years was enough to get rid of these structures…

Finally, without being reductionist, it would be correct to say that the war for access to resources is a key to understanding the West's strategy in the South. In the chapter on EPAs, I cited the authority pf the historian Robert Skidelsky to show how the US and Britain were vying for African resources in the period after the Second World War. I also showed how Europe is twisting the arm of African states to sign EPAs in order to have access to Africa's commodity resources for European industries. The resource war is part of the trade war. 

Today five billion people, arguably all in the South, starve so that a billion may live in comfort. It is odd that mainstream economics quote figures of 'growth' and prosperity even as the system of capitalism-imperialism is facing what looks like an epochal crisis. This is yet another example of the state of denial under which the West continues to pursue its relentless imperial hostilities all over the world. Could it be that the West needs wars to boost its arms industry in order to generate the 'growth' their economists talk about? What is known as military Keynesianism has its theorists — including, somewhat surprisingly, the Nobel Laureate Paul Krugman. According to Neo-Keynesians, the United States was pulled out of the Great Depression of the 1930s by, among other events, the Second World War, and then following that, the Korean War (1950-53). They argue that wartime production increased aggregate demand, thus restoring the nation to prosperity. 

It is no wonder, then, that there are 'revisionist nations' — which includes, broadly, the whole of the Global South — that want to change the world. 

In het begin van zijn boek Blowback. The Costs and Consequences of American Empire (2014) schreef de gerespecteerde Amerikaanse geleerde, wijlen Chalmers Johnson, dat de Verenigde Staten na de Koude Oorlog in plaats van te demobiliseren juist zijn wereldwijd imperium in stand hield en zelfs uitbreidde. In een interview verklaarde hij deze ontwikkeling tegenover mij als volgt: 

Ik denk dat de belangrijkste reden is wat men met een technische term noemt: 'Militair Keynesianisme,' waarmee aangegeven wordt dat het militair-industrieel complex, de wapenindustrie, een integraal onderdeel is geworden van de Amerikaanse economie. In toenemende mate fabriceren wij in de Verenigde Staten niet zoveel. We hebben gezien hoe in de afgelopen decennia onze economie ernstig is uitgehold. Daarentegen produceren we wel massaal wapens, een buitengewoon lucratieve zaak, we verkopen ze wereldwijd. Het heeft nagenoeg niets te maken met de defensie van ons land maar alles met de commerciële belangen van de wapenindustrie. Die industrie is buitengewoon wonderlijk, het heeft maar één klant, er bestaat nauwelijks enige concurrentie en het is geen kapitalisme, maar staatssocialisme. Ik ben van mening dat het belangrijkste punt is dat de beleidsbepalers in de Verenigde Staten zich in 1991, ten tijde van de ineenstorting van de Sovjet Unie, zich simpelweg niet konden voorstellen dat hun economie zou groeien zonder door te gaan met het militair-industrieel complex en dus met de wapenindustrie. Meer algemeen gesproken was de Verenigde Staten eraan gewend geraakt een imperium te bezitten en om op elk continent de dienst uit te maken, te geloven dat het praktisch overal bij elk besluit betrokken moest zijn. Tegelijkertijd was het al in 1991 niet langer meer in een economische positie om zijn wereldwijd imperium te handhaven. Desondanks zocht het onmiddellijk na de val van de Sovjet Unie naar en vervangende vijand terwijl het zich dat niet kon permitteren. 

Eén van kwalijkste aspecten van het besluit om als het ware de Koude Oorlog voort te zetten was het feit dat de Verenigde Staten geen rekening hield met de mogelijkheid dat het dezelfde weg zou opgaan als de Sovjet Unie. Ook wij zijn in steeds grotere problemen geraakt door 'imperial overstretch' (dat wil zeggen: het rijk kost meer dan het opbrengt), door een toenemend economisch verval en door de overmatige afhankelijkheid van de wapenindustrie. Daarnaast krijgen we steeds meer te maken met wat de CIA noemt 'blowback,' een term daterend uit 1953 toen de Amerikaanse overheid in het geheim betrokken was bij de omverwerping van een democratisch gekozen buitenlandse regering, te weten de Iraanse premier Mohammed Mossadeq die de oliebronnen had genationaliseerd. Blowback betekent de onbedoelde consequenties van geheime buitenlandse operaties. Het is daarbij belangrijk te benadrukken dat het wraakneming betreft voor buitenlandse operaties die volstrekt geheim gehouden werden voor het Amerikaanse publiek, natuurlijk niet voor de slachtoffers ervan. Het resultaat is dat zodra er represailles volgen de Amerikaanse burger volstrekt onvoorbereid is en de gebeurtenissen niet kan zien in termen van oorzaak en gevolg. De aanslagen van 11 september 2001 zijn het duidelijkste voorbeeld daarvan. In plaats van te vragen waarom ze ons haten, had president Bush zich beter kunnen afvragen wie op aarde ons niet haat, en ons haat met goede redenen. 

Vanuit deze achtergrond wordt duidelijk hoe doortrapt mainstream-opiniemakers als Geert Mak en Henk Hofland te werk gaan. Terwijl de mensheid geconfronteerd wordt met  fundamentele problemen als klimaatverandering, uitputting van de grondstoffen, een dreigende Derde Wereldoorlog, de bevolkingsexplosie, de almaar toenemende wereldwijde kloof tussen rijk en arm, maken de Hoflanden en Makkianen propaganda voor de status quo van het heersende misdadige en gewelddadige systeem dat 85 miljardairs zo rijk heeft gemaakt dat ze nu evenveel bezitten als de helft van de wereldbevolking tezamen. Hun propaganda dient slechts het militair-industrieel complex en de belangen van een kleine schatrijke elite die het lot van de hele mensheid in handen heeft. En niemand van de Nederlandse 'politiek-literaire elite' die hen ter verantwoording roept. Integendeel zelfs. Daarover meer later.  



The Goldsboro Incident: How the World Might Have Ended 

Posted on Jun 23, 2015


On Jan. 23,1961, near the city of Goldsboro, N.C., a B-52 carrying two four-megaton hydrogen bombs split apart and crashed in a tobacco field. Several members of the crew were killed. Others survived by parachuting to safety. Neither bomb detonated. On one of the bombs, every safety mechanism failed but one: the “ready/safe” switch in the cockpit. If it had been set to either “ground” or “air” instead of “safe,” the bomb would have detonated.
That’s what happened. Let’s call that the literal history of what is commonly called “the Goldsboro incident.” 
But our interest in the incident is not driven primarily by what happened, but by what might have happened if that single switch had moved from the “safe” setting. On our transmedia website, we recently posted our latest animated film, which describes the Goldsboro incident in stark visual images. The film is called “Were We Lucky?” Our answer is that we were indeed.
In the scenario that follows, we draw on our 30 years of research on nuclear decision-making in Washington and Moscow in the early 1960s and apply it to the Goldsboro incident. Here is a fictional but plausible virtual history of what occurs after the crash of the B-52 over rural North Carolina.
———

It is Jan. 23, 1961. President John F. Kennedy has been in office for three days. He and his top advisers are trying to figure out their schedules, who they should appoint as deputies, how to deal with the thousands of requests and demands from constituents and members of Congress, and how to cope with the human traffic jam outside the Oval Office as ambassadors from around the world jockey to see the president and offer best wishes from their masters back home.
The disorientation that occurs when taking center stage is most profound in the Defense Department. Its new secretary, Robert S. McNamara, enters office with no relevant experience. He does have a reputation for competence and organization and an uncanny ability to get people to work efficiently, which he honed as an executive at the Ford Motor Co. before joining the Kennedy administration. McNamara has said publicly that he did not receive “one piece of paper” from his predecessor, Thomas Gates, President Dwight D. Eisenhower’s secretary of defense. In other words, McNamara knows nothing about the way the national security establishment runs, or what its more than 2 million employees around the world actually do. In a national emergency, this could create huge problems, so McNamara hopes for smooth sailing, at least until he gets the lay of the land at the Pentagon.
Around midnight, JFK is awakened by a call on the secure line from McNamara. McNamara says there has been an event somewhere in North Carolina—something has exploded, it seems, but he has no other hard information. As they talk, a Secret Service officer enters the president’s bedroom and asks him to get dressed immediately. He explains that he will lead the president to an underground connecting pod, from which Kennedy, McNamara and other top-level officials will be taken to a secret location inside a mountain in West Virginia to ride out a possible nuclear attack on the East Coast of the United States. JFK looks at the officer and realizes that this is not a joke, not some sort of initiation rite inflicted on new presidents by their subordinates, but a real and present emergency of the first order. Apologetically, the officer informs JFK that the underground complex is not quite finished; it is due to open sometime next year. 
Some hours later, Kennedy convenes his Cabinet at the mountain retreat. The Secret Service officer was right: The place is only half finished. Communications, for example, are very patchy and hard to understand. McNamara gives the briefing, having gathered what he can from calls he has placed to other Pentagon officials in the area. McNamara makes the following points:
—A huge explosion has occurred somewhere in central North Carolina.
—Although he has no confirmation, McNamara’s assumption is that a thermonuclear bomb has detonated, a hydrogen bomb being the only known device that can devastate so large a region.
—McNamara estimates that “something on the order of 90,000 to 100,000 people” may have perished in or near the city of Goldsboro, N.C. He emphasizes that this number is only a first approximation, based on little hard data, but it is the best he can do at the moment.
—Air Force surveillance planes have discovered a huge radiation cloud headed toward northern Virginia and Washington, D.C. Low-level aerial reconnaissance reveals refugees—McNamara emphasizes that “refugees” is the word his reporter used—are trudging away from the cities in the affected area. There appears to be no electrical power anywhere on the East Coast. And around hospitals, in particular, one can see hundreds, even thousands lined up in search of medical attention.

—McNamara says that the entire East Coast of the United States is in chaos. He says he can’t speak about the rest of the country, because so far he has been unable to reach anyone west of the Mississippi River. He closes by repeating a comment made to him by an Air Force pilot just minutes before the briefing: “The entire East Coast of the United States looks like a Third World war zone, except that the Third World tends to be in the tropics, whereas this is January on the East Coast of the United States, which is in the midst of a bitter cold spell.” McNamara tells the others that it is possible that tens of thousands of people will soon freeze to death. 
—In a brief postscript to the briefing, McNamara says that his subordinates have made repeated attempts to contact the Kremlin, but without success. “We have no idea what they think is going on or what they are going to do about what is going on,” he says. With that, the briefing ends.
Kennedy, visibly shaken and in an unsteady voice, asks for reactions from his advisers. The first to speak is Air Force Gen. Curtis LeMay, who has been transitioning from vice chief to chief of staff of the Air Force. LeMay says he is certain that the Russians have attacked the U.S. homeland. He says he believes that the U.S. has a very limited amount of time to respond. LeMay says, “It is obvious that they are testing us—they would like us to capitulate, ask for mercy, whatever, shortly after nuking the East Coast.” LeMay adds that the Russians, whose missiles are notoriously inaccurate, were probably aiming for Washington, D.C., which is roughly 300 miles north of where the bomb detonated. As a precaution, LeMay has placed the Air Force on the highest level of alert short of war. He concludes by requesting that JFK allow him to authorize a massive nuclear strike on the Soviet Union. 
JFK’s brother, Attorney General Robert Kennedy, shouts, “Are you crazy?” To which LeMay responds, “No, I’m prudent and, unlike you, I know what I’m talking about.”
JFK notes that what happened is still unknown. “Maybe the Russians are not responsible,” he says.
LeMay replies that it doesn’t matter. If the Russians are responsible, then a full retaliatory nuclear attack is what U.S. strategy calls for, and it should be implemented at once. And if the Russians are not responsible, Kennedy should take advantage of this event and order a massive pre-emptive nuclear attack on the Soviet Union, and be done with the Soviet threat once and for all. LeMay, hot with anger because he sees the president hesitating, shouts, “If the Russians didn’t do this to us last night, then they’ll do it some other time when we’ll least be expecting it. So we have to go now, Mr. President. Now!” Gen. Lyman Lemnitzer, chairman of the Joint Chiefs of Staff, says he agrees with everything LeMay has said. JFK looks at McNamara, who stares back at him blankly, as if to say, “You’re on your own here.”
At that moment, meeting with his advisers in the Kremlin, Soviet Premier Nikita Khrushchev is told that the Soviet military has no idea what has happened in the U.S., but that his military advisers are certain that the Kennedy administration, assuming they survived the blast, will blame the Soviets. That being the case, Khrushchev’s advisers overwhelmingly recommend a pre-emptive nuclear strike on the U.S.
———
What happens next is anyone’s guess. The probability of the scenario we outlined is unknown. But it was certainly possible, and many factors suggest its likelihood if the Goldsboro hydrogen bomb had detonated. It must be borne in mind that Jan. 23, 1961, falls three months before the crisis that would shape Kennedy’s view of advisers who counseled confrontation and war: the April 17 Bay of Pigs disaster. His advisers insisted the plan was foolproof: The CIA-backed Cuban exiles would land in southern Cuba and win a battle or two, whereupon the Cuban population would rise up, get rid of Fidel Castro and put someone in charge who was more amenable to “suggestions” from Washington. Although Kennedy tried to scale back the operation, in the end he let it go forward, a passive capitulation to his hawks that nearly got him impeached, and for which he was humiliated in the U.S. and throughout the world.
Had the bomb detonated, would the Goldsboro incident have been another Bay of Pigs? Would JFK have screwed it up by trusting his hawkish advisers? We see no compelling reason to believe he would have done otherwise.
Khrushchev, for his part, is also in deep trouble if the Goldsboro hydrogen bomb detonates. He and Kennedy have never met. In January 1961, their correspondence, which would be so important in the resolution of the Cuban missile crisis, has not gone beyond an exchange of pleasantries. Back channels do not as yet exist. So decisions in Washington and Moscow would have to be made in almost total ignorance of what the other side was up to, in what we call an “empathy-free zone,” the zone in which the Cuban missile crisis began. Only this time, tens of thousands of people have been killed, many more are injured or ill, and the social fabric of the eastern United States, including Washington and New York, has been shredded. In the crisis that ensues, neither Kennedy nor Khrushchev will have the means to beat back worst-case scenarios with facts about the adversary’s decision-making. The relevant facts are simply unavailable. The Cold War is raging. Where facts are few; paranoid fantasies are sure to tread. 
In his 2013 best-selling book “Command and Control,” Eric Schlosser examines all the known accidents involving U.S. nuclear arsenals. The book is a cure for those afflicted with apathy about the nuclear threat. The scenarios, including the Goldsboro incident, are very scary, and in some cases, our escape from nuclear war seems almost as miraculous as that in the October 1962 Cuban missile crisis. Had the damage not been contained, a few of the accidents might have led to a post-apocalyptic condition brilliantly portrayed in Cormac McCarthy’s 2006 Pulitzer Prize-winning novel “The Road” and the 2008 film that is based on the book. McCarthy’s story is bleaker than bleak: a panorama of a civilization destroyed in nuclear fire, as a father and son walk from the northeast United States to the Gulf of Mexico, where the father believes they have a better chance of surviving a little while longer because it is warmer—or so he hopes.
Schlosser ends his book this way: 
We have a false sense of comfort. Right now thousands of missiles are hidden away, literally out of sight, topped with warheads ready to go, awaiting the right electrical signal. They are a collective death wish, barely suppressed. Every one of them is an accident waiting to happen, a potential act of mass murder. They are out there, waiting, soulless and mechanical, sustained by our denial—and they work.
And that is why, as we say in our short film “Who Cares About the Cuban Missile Crisis”, “We’ve got to get rid of the [nuclear] weapons.”
James G. Blight and janet M. Lang are on the faculty of the Department of History and the Balsillie School of International Relations at the University of Waterloo, in Waterloo, Ontario, Canada. They are best known for their work on the Cuban missile crisis, and for their embrace of a transmedia platform, Armageddonletters.com, where they have posted original films, a graphic novel, podcasts, blogs and a description of their recent book, “The Armageddon Letters: Kennedy/Khrushchev/Castro in the Cuban Missile Crisis” (2012).




Geen opmerkingen:

Gaza proves Humanity is far more Backward than we Thought

  Gaza proves Humanity is far more Backward than we Thought By   Stuart Littlewood  -  December 23, 2024 1 NEW YORK, NEW YORK - SEPTEMBER 27...