Assange is
– laten we het hopen – het voorbeeld van de klokkenluider, iemand die gedreven
door zijn gevoel voor rechtvaardigheid, de misstanden aan de kaak wil stellen.
Hoe dan
ook, ze vullen een hiaat, althans gedeeltelijk. Dat hiaat is mede ontstaan doordat
de gebruikelijke onderzoeksjournalistiek er de laatste tientallen jaren niet op
vooruit is gegaan. Hoe langer hoe meer zijn dag- en weekbladen zich gaan
bezighouden met minder moeilijke zaken, entertainment, roddel, sport, in plaats
van het ‘hinderlijk volgen’ van de gezagsdragers. Daarbij is het principe dat
die mensen nu eenmaal nooit te vertrouwen zijn. De gedrukte pers, in het
gedrang geraakt door de nieuwe media, heeft een lange periode van opleuking
achter de rug. Maar het publieke wantrouwen is gebleven, misschien zelfs
gegroeid. Stel je voor dat we acht jaar geleden een WikiLeaks hadden gehad,
terwijl met leugens en vergissingen de aanval op Irak werd voorbereid (en onze
medeplichtigheid daaraan). Had de wereldgeschiedenis dan een andere wending genomen?
Henk
Hofland. De risico’s van de openbaarheid.
NRC. Woensdag 1 december 2010
De
mainstream opiniemaker die in 2010 in de NRC
constateerde dat ‘hoe langer hoe meer zijn dag- en weekbladen zich gaan bezighouden’ met ‘entertainment,
roddel, sport, in plaats van het “hinderlijk volgen” van de gezagsdragers,’ is
dezelfde Henk Hofland die een jaar eerder nog in De Groene Amsterdammer beweerde dat ‘Redacties van de serieuze media instituten [zijn] waar honderden
specialisten werken. Met onverbiddelijke regelmaat leveren ze het product op
basis waarvan de burgerij tot een gefundeerd politiek oordeel komt.’
De tegenspraak is
kenmerkend voor de mainstream journalistiek, de ene dag kan ze dit beweren en
de volgende dag precies het tegenovergestelde, ervan uitgaande dat de consument
geen geheugen heeft of moet hebben, om de eenvoudige reden dat de waan van de
dag de enige ‘waarheid’ is. Logica is in de virtuele wereld van de commerciele
massamedia geen noodzaak. Dat blijkt tevens uit het volgende citaat uit Hoflands
NRC-column.
Hoe dat
komt blijft hier in het midden, maar het grote publiek is minder dan ooit
geneigd om de gezagsdragers op hun woord te geloven. De nieuwe, geëmancipeerde
internetgebruiker is ervan overtuigd dat hij, ongeacht zijn kennis van zaken, in
staat is om zijn eigen conclusies te trekken. En dan komt WikiLeaks met een
overstelpende hoeveelheid onthullingen en daarna nog zo’n stortvloed. Valt zo’n
chaos van feiten nog te beoordelen, kan er een steekhoudend oordeel over de
verantwoordelijken worden uitgesproken? Bestuurders voelen zich in het nauw
gedreven, aan de ene kant doordat het onvermijdelijke internet ook een middel
tot voorbarige openbaarheid kan zijn, aan de andere kant doordat ze daarmee
worden uitgeleverd aan het onmiddellijke oordeel van de dan plotseling
goedgelovige massa. De verborgen zwakte van internet is dat het oorzaak kan
zijn van een laaiende volkswoede. Hoe dat in zijn werk zou gaan, weten we nog
niet. Het risico is er.
Wanneer
Hofland stelt dat ‘het grote publiek minder dan ooit geneigd [is] om de gezagsdragers op
hun woord te geloven,’ dan zegt hij iets wat iedereen al weet. Veel
opmerkelijker is dat hij ‘in het midden’ wil laten ‘hoe
dat komt.’ Waarom? Dat is in het kader van zijn betoog nu juist van
doorslaggevend belang. Vooral ook vanwege de disciplinerende rol die de veel
geroemde ‘vrije pers’ in het Westen speelt. Aangezien ook de nestor van de
Nederlandse opiniemakers zo ambivalent is over de rol van de mainstream
journalisten, zal ik twee Amerikaanse geleerden van naam aan het woord
laten, die wel een duidelijke analyse geven. In
hun uitgebreid gedocumenteerde studie Manufacturing Consent. The political
economy of the Mass Media analyseerden de Amerikaanse emeritus hoogleraren Edward
S. Herman en Noam Chomsky de dagelijkse berichtgeving van wat de ‘journalist, bestuurder en
historicus’ Ben Knapen ‘de vertrouwde media’ noemt.
Herman en Chomsky constateren na een omvangrijk onderzoek:
In contrast to the
standard conception of the media as cantankerous, obstinate, and ubiquitous in
their search for truth and their independence of authority, we have spelled out
and applied a propaganda model that indeed sees the media as serving a
‘societal purpose,’ but not that of enabling the public to assert meaningful
control over the political process by providing them with the information
needed for the intelligent discharge of political responsibilities. On the
contrary, a propaganda model suggests that the ‘societal purpose’ of the media
is to inculcate and defend the economic, social, and political agenda of
privileged groups that dominate the domestic society and the state. The media
serve this purpose in many ways: through selection of topics, distribution of
concerns, framing of issues, filtering of information, emphasis and tone, and
by keeping debate within the bounds of acceptable premises.
Iedereen die zich niet aan deze consensus houdt, wordt al vrij snel gemarginaliseerd. Dissidente visies zijn onmogelijk, die
worden op een indirecte of, zo nodig, directe manier uit de berichtgeving gefilterd. Beide wetenschappers concluderen na ruim 400 pagina's:
As we have stressed
throughout this book, the U.S. media do not function in the manner of the
propaganda system of a totalitarian state. Rather, they permit -- indeed,
encourage -- spirited debate, criticism, and dissent, as long as these remain
faithfully within the system of presuppositions and principles that constitute
an elite consensus, a system so powerful as to be internalized largely without
awareness. No one instructed the media to focus on Cambodia and ignore East
Timor. They gravitated naturally to the Khmer Rouge and discussed them freely
-- just as they naturally suppressed information on Indonesian atrocities in
East Timor and U.S. responsibility for the agression and massacres. In the process,
the media provided neither facts nor analyses that would have enabled the
public to understand the issues or the bases of government policies toward
Cambodia and Timor, and they thereby assured that the public could not exert
any meaningful influence on the decisions that were made. This is quite typical
of the actual ‘societal purpose’ of the media on matters that are of significance
for established power; not ‘enabling the public to assert meaningful control
over the political process,’ but rather averting any such danger. In these
cases, as in numerous others, the public was managed and mobilized from above,
by means of the media's highly selective messages and evasions. As noted by media
analyst W. Lance Bennett: ‘the public is exposed to powerful persuasive
messages from above and is unable to communicate meaningfully through the media
in response to the messages... Leaders have usurped enormous amounts of
political power and reduced popular control over the political system by using
the media to generate support, compliance, and just plain confusion among the
public.'
Geen enkele serieus onderzoek naar de werking
van de journalistiek bestrijdt dit. De lezer dient de kritiek van
Edwards en Chomsky in gedachten te houden wanneer Henk Hofland beweert dat de ‘Volkskrant en NRC Handelsblad elitaire kranten [zijn]. Dat is geen
nadeel. Een natie kan niet zonder een politiek-literaire elite,’ omdat ook hier weer Hoflands bewering bedrieglijk is. Vrij Nederland
hoofdredacteur Frits van Exter waarschuwt terecht dat 'Lezers wantrouwend [horen]
te zijn tegenover de media,’ om de simpele reden dat ‘De aandacht
van de media natuurlijk voor een belangrijk deel gestuurd wordt… door de
politieke machten.’ En dit ‘werkt voor een deel reflexmatig.
Reflexen zijn het, je bent daar geconditioneerd in.’ Bovendien is de
grootste inkomstenbron van de kranten de reclamegelden en wordt de berichtgeving dus tevens gestuurd door de economische macht. Niet voor niets
adviseert zelfs iemand als Hofland de redacties van de Volkskrant en de NRC:
Het zou het beste zijn dat
de twee kranten zich verzelfstandigen. Dat ze op de een of andere manier voor
hun eigen exploitatie verantwoordelijk worden waardoor ze ophouden handelswaar
te zijn. Onafhankelijkheid is niet te koop.
Onafhankelijk zijn de commerciële massamedia met hun ‘politiek-literaire elite’ geenszins, hun producten zijn allereerst en vooral 'handelswaar.' Herman en Chomsky:
Given the imperatives of
corporate organization and the workings of the various filters, conformity to
the needs and interests of privileged sectors is essential to succes. In the
media, as in other major institutions, those who do not display the requistite
values and perspectives will be regarded as ‘irresponsible’, ‘ideological’, or
otherwise aberrant, and will tend to fall by the wayside. While there may be a
small number of exeptions, the pattern is pervasive, and expected. Those who
adapt, perhaps quite honestly, will then be free to express themselves with
little managerial control, and they will be able to assert, accurately, that
they perceive no pressures to conform. The media are indeed free -- for those
who adopt the principles required for ‘societal purpose.’
Daar komt nog een ander problematisch
element bij, dat Hofland als een pluspunt aanprees toen hij zei:
Nu.nl vind ik een lekker internetkrantje: bij de tijd,
snel, het nieuws is redelijk opgeschreven.
Maar in werkelijkheid hebben we hier
te maken met een ingrijpend nadeel. De
keerzijde werd in Manufacturing Consent als volgt verwoord:
The technical structure
of the media virtually compels adherence to conventional thoughts; nothing else
can be expressed between two commercials, or in seven hunderd words, without
the appearance of absurdity that is difficult to avoid when one is challenging
familiar doctrine with no opportunity to develop facts or argument... The
critic must also be prepared to face a defamation apparatus against which there
is little recourse, an inhibiting factor that is not insubstantial... The
result is a powerful system of induced conformity to the needs of privilege and
power. In sum, the mass media of the United States are effective and powerful
ideological institutions that carry out a system-supportive propaganda function
by reliance on market forces, internalized assumptions, and self-censorship,
and without significant overt coercion. This propaganda system has become even
more efficient in recent decades with the rise of the national television
networks, greater mass-media concentration, right-wing pressures on public
radio and television, and the growth in scope and sophistication of public
relations and news management.
Daarover zwijgt Hofland wanneer hij met grote
stelligheid stelt dat ‘Het nieuws, onbevooroordeeld gebracht,
toegelicht door deskundigen, behoort tot de publieke voorzieningen.’ En wat ‘Het nieuws’ is, bepaalt uiteindelijk de politieke en economische macht die de ‘politiek-literaire
elite,’ waar een ‘natie niet zonder [kan],’ aanstuurt. En zo
sluit de cirkel zich.
Door de vloedgolf aan triviale en belangrijke
informatie komt bijna niemand toe aan het nader bestuderen van teksten. Neem
bijvoorbeeld de volgende bewering van H.J.A. Hofland, door zijn collega’s uitgeroepen
tot de grootste journalist in de polder van de hele twintigste eeuw:
De gedrukte pers, in het gedrang geraakt door de
nieuwe media, heeft een lange periode van opleuking achter de rug. Maar het
publieke wantrouwen is gebleven, misschien zelfs gegroeid.
De eerste zin suggereert een causaal verband. De lezer
krijgt de indruk dat de commerciele massamedia, ook de ‘elitaire kranten’ NRC
en Volkskrant, al jaren bezig zijn met ‘opleuking’ door de komst van internet.
Hofland legt dit niet uit. Sterker nog, gezien de afkeer van de 'politiek-literaire elite' voor ‘de gedigitaliseerde stem
des volks’ zou
veel logischer zijn geweest dat de kranten zich hadden verdiept, en juist niet
gepopulariseerd. Hoe dan ook, in de volgende zin introduceert Hofland een tegenstelling door
het gebruik van ‘maar.’ Het ‘publieke wantrouwen’ is ‘misschien
zelfs gegroeid,’ ondanks ‘een lange periode van opleuking’ van
de al dan niet ‘elitaire kranten’ die,
‘Met
onverbiddelijke regelmaat het product [leveren] op basis waarvan de burgerij
tot een gefundeerd politiek oordeel komt,’ waardoor ‘Het logisch [zou] zijn om de productie
van dit drukwerk ook tot de publieke voorzieningen te rekenen, zoals gas, water
en licht.’
Hier ontbreekt zelfs ook maar een
begin van logica. Het is namelijk ondenkbaar dat de ‘politiek-literaire elite’
een ‘lange
periode van opleuking’ accepteert om tegelijkertijd te stellen dat zij ‘met onverbiddellijke regelmaat’ de
bevolking breed informereert, zodat zij ‘tot een gefundeerd oordeel’ kan
komen. Hofland suggerereert daarmee dat de commerciële pers een hoeksteen is van een
ware democratie, terwijl hij in hetzelfde opiniestuk verklaart dat de 'vrije pers' haar taak verzaakt, namelijk ‘het “hinderlijk volgen” van de gezagsdragers.’ Het is weer
één van die ontelbare voorbeelden van de pretenties en interne tegenstrijdigheden
die de commerciële journalistiek kenmerken. Waarom verzaakt de mainstream pers haar taak? Wat zijn de oorzaken? Hofland zwijgt daarover. Wanneer men zijn humbug tegen het licht houdt wordt duidelijk dat hier slechts sprake is van kapsones van een koorddanser die
met evenwichtsstok en al neerstort. Dat kan ook niet anders als men voortdurend de
schijn probeert op te houden. Ook het volgende fragment toont de chaotische
voorstelling van zaken van de mainstream pers. Hofland:
Stel je
voor dat we acht jaar geleden een WikiLeaks hadden gehad, terwijl met leugens
en vergissingen de aanval op Irak werd voorbereid (en onze medeplichtigheid
daaraan). Had de wereldgeschiedenis dan een andere wending genomen?
Dit kan
geen vraag zijn voor een journalist en opiniemaker die eerst heeft gesteld dat
alleen door juiste informatie van de ‘politiek-literaire elite’ en het ‘hinderlijke
volgen’ van de autoriteiten het publiek ‘tot een gefundeerd oordeel’
kan komen. Tenzij 'een gefundeerd oordeel' geen invloed kan uitoefenen in een kapitalistische democratie. Maar dat laatste bedoelt Hofland zeker niet. De conclusie moet dus zijn dat juist door ‘onze medeplichtigheid’ de ‘wereldgeschiedenis’ geen ‘andere wending’ kon nemen. Wanneer de
NRC-redactie eerst weigert de reacties
te plaatsen van Nederlandse internationaal recht-deskundigen, waarin
gewezen wordt op het feit dat een agressieoorlog tegen Irak een grove schending van
het oorlogsrecht betekent, en de krant vervolgens op 20 maart 2003, de dag van de
illegale inval, laat weten dat 'Nu de oorlog is begonnen, moeten president Bush en
premier Blair worden gesteund. Die steun kan niet blijven steken in verbale
vrijblijvendheid. Dat betekent dus politieke steun - en als het moet ook
militaire,' dan kan men niet van de
lezer verwachten dat hij met een ‘gefundeerd
oordeel’ zijn volksvertegenwoordigers dwingt een andere keuze te maken.
Zelfs al in 2003 hadden de mainstream journalisten aan de hand van de overvloedig
aanwezige achtergrondinformatie kunnen berichten wat iemand als ik destijds schreef
en op de VPRO-radio meldde, namelijk dat wat betreft de ware motieven van de autoriteiten, het publiek bedrogen werd door de
politiek verantwoordelijken.
http://home.planet.nl/~houck006/oorlogomolie.pdf http://home.planet.nl/~houck006/oliesel2.pdf http://home.planet.nl/~houck006/oliesel3.pdf
(Ik ontdek net dat de VPRO, mijn serie
over de Irakoorlog van de site heeft gehaald. Historisch bewustzijn is ook daar
niet meer aanwezig, dus kan ik u niet naar die 5 uur durende programma’s
verwijzen.)
Het punt is: of de journalistiek heeft
geen enkele invloed op de visie en meningen van de bevolking en levert het ‘hinderlijk volgen’ van de autoriteiten geen positief resultaat op,
of het is wel degelijk effectief en is daarom de vraag
van Hofland misleidend, want als die illegale inval niet plaats had kunnen vinden dan
had het Iraakse volk niet zo hoeven te lijden en had 'de wereldgeschiedenis' een 'andere wending genomen.' In het eerste geval moet Hofland toegeven dat de 'democratie' geen 'democratie' is in de letterlijke betekenis van het woord: 'volksheerschappij.' In het tweede geval is zijn vraag zinloos en stelt hij die alleen om het voor de hand liggende antwoord te omzeilen, namelijk: dat de 'democratie' door zijn 'politiek-literaire elite' is bedrogen en dat die 'politiek-literaire elite' geen intellectuele elite is, maar een club tamelijke onnozele opportunisten die zich ver verheven voelt boven 'het volk.' Het is aan de lezer om de keuze te maken. Meer over Hoflands chaotische
voorstelling van zaken, volgende week maandag.
Henk Hofland: 'Hoe langer hoe meer zijn dag- en weekbladen zich gaan bezighouden met minder moeilijke zaken, entertainment, roddel, sport, in plaats van het "hinderlijk volgen" van de gezagsdragers.'
Geen opmerkingen:
Een reactie posten