In zijn boek Wat is Kunst? schreef Leo Tolstoy in 1897:
Evenals taal is kunst een communicatiemiddel; beide dienen ze de vooruitgang, de ontwikkeling van de mensheid in haar streven naar vervolmaking. Taal stelt ons in staat kennis te hebben van alles wat door vorige generaties en door onze meest vooruitstrevende, meest verlichte tijdgenoten op grond van ervaring en bespiegeling aan inzicht is verkregen; kunst op haar beurt geeft ons de gelegenheid deelgenoot te worden van de gevoelswereld van onze voorvaderen en onze meest progressieve, meest visionaire tijdgenoten…
Het besef dat bepaalde emoties waardevoller zijn dan andere is geworteld in het religieuze bewustzijn van de samenleving. Ieder tijdperk en elke samenleving is doordrongen van een eigen levensvisie, een ideaal voor die historische periode en die gemeenschap begrijpelijk en aanvaardbaar is. Dat is wat we verstaan onder religieus bewustzijn. Het wordt gedragen door enkelingen met een profetische gave, en het wordt als inspirerend ervaren door de tijdgenoten. Zonder religieus bewustzijn is een maatschappij niet levensvatbaar. Soms lijkt het of het ontbreekt, maar in werkelijkheid weigeren wij het op zo’n moment te zien, omdat het ons eigen leven, dat er niet mee in overeenstemming is, aan de kaak stelt.
Precies 70 jaar later schreef de Franse intellectueel Guy Debord La Société du spectacle:
In het werk, dat geschreven is als een reeks van 221 polemische stellingen, beschrijft Debord de westerse consumptiemaatschappij als beheerst door het "spektakel", ook wel vertaald als "schouwspel": de massamedia en de reclame. Het allesoverheersende spektakel is een nieuwe vorm van vervreemding die het door Marx gesignaleerde warenfetisjisme overstijgt, doordat het de overdreven nadruk op het "hebben", op het eigendom vervangt door het abstractere "verschijnen", op het imago. In de spektakelmaatschappij, schrijft Debord, is "de waarneembare wereld vervangen […] door een keur van beelden die erboven staat," terwijl deze beelden worden gepresenteerd "als het waarneembare bij uitstek."
Deze ‘consumptiemaatschappij,’ verankerd in ‘spektakel,’ kent geen metafysische normen en waarden. Ze kent alleen het onverzadigbare materialisme, elk uur van de dag wordt de consument gemobiliseerd door reclame en politieke propaganda. Die werkelijkheid wordt gedomineerd door conformisme, consensus-denken, opportunisme en uiteindelijk door nihilisme en ijdelheid. Het is maar al te vaak ook provinciaals. Een voorbeeld daarvan toont de achterflap van het boek Wat is kunst? Daar staat ondermeer: ‘Of Arnon Grunberg het met de visie van Tolstoi eens is, valt te lezen in zijn prikkelende voorwoord.’ Hier zijn de verhoudingen zoek geraakt, Tolstoy kan niet langer meer op zichzelf staan. De Nederlandse intelligentsia is kennelijk net zo geïnteresseerd in de mening van Grunberg als in de visie van een literaire grootheid. En welk criterium voert Grunberg op? Een andere minor poet, de in de polder vereerde Gerard Reve. Grunberg:
Tolstoi boutades (boutades? svh) doen af en toe denken aan Gerard Reve, die ook graag het gewone volk verheerlijkte en de valsheid van de elite verachtte. Tolstoi doet het echter zonder de opzichtige ironie van Reve, hij is bloedserieus: ‘Dingen als eer, patriottisme en verliefdheid, de hoofdthema’s van de hedendaagse, wekken bij de werkende mens minachting en woede.’
Gerard Reve als criterium om Tolstoy te plaatsen is hetzelfde als een zaterdagmiddag-voetballer in één adem noemen met Johan Cruijff. Hier ziet men opnieuw de verwarring van de Nederlandse ‘politiek-literaire elite,’ zoals H.J.A. Hofland haar noemt. Tolstoy schreef geen ‘boutades,’ zoals Grunberg zelf onmiddellijk bevestigt door te stellen dat Tolstoy ‘bloedserieus’ is en geen gebruik maakt van ‘de opzichtige ironie’ van Gerard Reve. Maar hoe anders moet de auteur uit de polder de grote schrijvers plaatsen? Hij kan dat alleen door hen af te zetten tegen de handige en vrijblijvende, geheel op zichzelf gerichte provinciaalse ironie van Karel van het Reve en zijn broer Gerard Reve. In Nederland is de ironie de ontsnappingsweg van de intellectueel. In de Volkskrant van zaterdag 28 december 2013 merkt de publiciste Persis Bekkering op:
Voor naoorlogse schrijvers in Nederland was ironie het enige schild tegen het leven, de generaties erna zijn ermee groot geworden. In de media is afgelopen jaar veel geklaagd en geanalyseerd dat Generatie Y, de twintigers van nu waar ik er een van ben, niet meer weten dat het ook anders kan, dat ironie ooit een pose was in plaats van de natuurlijke houding.
Geen auteur die zoveel epigonen heeft achter gelaten als de almaar zeverende Gerard Reve. Het probleem daarbij is dat de ironie niet alleen een schild kan zijn, maar ook een truc om datgene te zeggen dat domweg verwerpelijk is. In Het ironische van de ironie, over het geval G.K. van het Reve, schreef Harry Mulisch aan het eind van de jaren zeventig met betrekking tot het 'racisme' en 'antisemitisme' van de 'grote volksschrijver' het volgende:
De ironie leidt tot parodie, de parodie leidt tot identificatie – dat is de onwrikbare wet, waaraan Van het Reve nog het meest onderhorig is… Zo wordt het spel ernst. De corpsstudent speelt net zo lang de man met de grote bek, tot hij het is. Dat is het ironische van de ironie: dat zij het plotseling niet meer is. Hij is als het ware door de dubbele bodem van de ironie gezakt. Wie ironisch spreekt, zegt het tegendeel van wat hij meent, maar zodanig, dat de ander dat doorziet. Van het Reve zegt wat hij meent, maar zodanig, dat de ander dat niet doorziet en denkt nog steeds met ironie te doen te hebben… Als hij… schrijft: ‘Ik vind, dat de arbeiders in bepaalde aparte wijken zouden moeten wonen, die ze alleen op weg van of naar hun werk zouden mogen verlaten, & verder alleen met speciale verlofpasjes’- dan is dat eenvoudig zijn mening, geen grap, geen fantasie.
De versleten ironie is nog steeds de overlevingsstrategie van de ‘politiek-literaire elite’ in Nederland, zoals zichtbaar wordt bij de grootste poseurs in de polder, de columnisten en sommige cabaretiers, van Theodor Holman tot Hans Teeuwen en al die andere talentloze imitators. Misschien hebben ze hun langste tijd gehad als ik afga op de houding van de 25-jarige Bekkering, die over Susan Sontag's streven naar ‘diepgang, naar waarheid, naar antwoorden op levensvragen’ schrijft:
Alleen zo kan je kunstenaar zijn, beseft ze. ‘I must distort my soul to write, to be free.’ Dat is de prijs voor het leven zonder ironie: de onontkoombaarheid van pijn.’
Persis Bekkering voert David Forster Wallace op, de Amerikaanse auteur die in 2008 op 48-jarige leeftijd zelfmoord pleegde, en die stelde: ‘Ironie zit in ons dna.’ Als de Volkskrant, volgens Hofland een ‘elitaire’ krant, niet driekwart van de pagina had gevuld met een nietszeggende foto van Sontag, dan had Bekkering een langer citaat kunnen geven uit Wallace’s 1079 pagina’s tellende meesterwerk Infinite Jest, waarin hij ondermeer schreef dat ‘What passes for hip cynical transcendence of sentiment is really some kind of fear of being really human,’ wat hij later als volgt uitwerkt:
Postmodern irony and cynicism become an end in itself, a measure of hip sophistication and literary savvy. Few artists dare to try to talk about ways of working toward redeeming what's wrong, because they'll look sentimental and naive to all the weary ironists. Irony's gone from liberating to enslaving. There's some great essay somewhere that has a line about irony being the song of the prisoner who's come to love his cage… The postmodern founders' patricidal work was great, but patricide produces orphans, and no amount of revelry can make up for the fact that writers my age have been literary orphans throughout our formative years.
Ik ken geen treffendere beschrijving van de geestesgesteldheid onder ook de Nederlandse ‘politiek-literaire elite’ dan deze van Wallace. Daarom is een gesprek, en zeker een discussie, met de polder-intelligentsia altijd zo vermoeiend, telkens weer vlucht ze in betweterige ironie of cynisme. Men is bang zich te binden, kleur te bekennen, ergens voor te staan. In het vroegere Calvinistische bolwerk bestrijdt men met de bezetenheid van een Calvinist tegen elke moraal die de onverzadigbaarheid en de grofheid aan banden legt. In E Unibus Pluram: Television and U.S. Fiction formuleert Wallace het als volgt:
make no mistake: irony tyrannizes us. The reason why our pervasive cultural irony is at once so powerful and so unsatisfying is that an ironist is impossible to pin down. All U.S. irony is based on an implicit ‘I don’t really mean what I’m saying.’ So what does irony as a cultural norm mean to say? That it’s impossible to mean what you say? That maybe it’s too bad it’s impossible, but wake up and smell the coffee already? Most likely, I think, today’s irony ends up saying: ‘How totally banal of you to ask what I really mean.’
Precies dezelfde gemakzuchtige houding typeert de Nederlandse mainstream intellectuelen, de Makkianen. Hun conformisme spoort met Wallace’s Potjeslatijn E Unibus Pluram. Van één, velen. De fictie van de televisie en de geschreven massamedia creëren de clichématige houding van de moderne massamens. En in een klein land is dat conformisme nog benauwender dan in een grote staat waar men altijd nog naar elders kan uitwijken en waar nog steeds plaats is voor de onafhankelijke denker. In 2005 plaatste David Forster Wallace daar tegenover:
The really important kind of freedom involves attention, and awareness, and discipline, and effort, and being able truly to care about other people and to sacrifice for them, over and over, in myriad petty little unsexy ways, every day.
In zijn kritische essay E Unibus Pluram: Television and U.S. Fiction, dat zich ook richt tegen de platheid van de journalistiek, citeert hij de hedendaagse Amerikaanse cultuurcriticus Lewis Hyde die het volgende verklaarde:
‘Irony has only emergency use. Carried over time, it is the voice of the trapped who have come to enjoy the cage.’ This is because irony, entertaining as it is, serves an almost exclusively negative function. It’s critical and destructive, a ground-clearing. Surely this is the way our postmodern fathers saw it. But irony’s singularly unuseful when it comes to constructing anything to replace the hypocrisies it debunks. This is why Hyde seems right about persistent irony being tiresome. It is unmeaty. Even gifted ironists work best in sound bites. I find gifted ironists sort of wickedly funny to listen to at parties, but I always walk away feeling like I’ve had several radical surgical procedures. And as for actually driving cross-country with a gifted ironist, or sitting through a 300-page novel full of nothing by trendy sardonic exhaustion, one ends up feeling not only empty but somehow oppressed.
Dit verklaart tevens waarom het Nederlandse culturele klimaat zo benauwend is. Het is allemaal tongue-in-cheek, kijk mij nu eens gevat zijn, mij pakken ze niet, doe maar normaal dan doe je al gek genoeg, de soep wordt niet zo heet gegeten als ze wordt opgediend, het valt allemaal wel mee. Door deze houding hoeft de polder-intelligentsia geen kleur te bekennen, kan ze neutraal lijken, met de nadruk op lijken. Een voorbeeld hiervan is de wijze waarop de Nederlandse zogeheten ‘politiek-literaire elite’ zich opstelt ten aanzien van Israel, dat zich als schurkenstaat blijft gedragen. Zondag 29 december 2013 werd bekend dat
Israeli ministers committee votes to annex Jordan Valley
In a move that would thwart the reported 'security arrangements' in John Kerry’s draft peace proposal, a committee of Israeli government ministers today approved new legislation to annex the occupied Jordan Valley.
Niet alleen wordt daardoor het stelen van nog meer Palestijns gebied op de Westbank een feit, maar tegelijkertijd maakt deze goedkeuring een levensvatbare Palestijnse staat onmogelijk en daardoor een vredesovereenkomst tussen Palestina en Israel. Gezien zijn jarenlange propaganda voor de Europese Unie, sinds enige tijd met de leuze ‘Geen Jorwerd zonder Brussel,’ zou men verwachten dat de mainstream opiniemaker Geert Mak onmiddellijk zou pleiten voor het opschorten dan wel opzeggen van het Associatieverdrag tussen Israel en de Europese Unie, waardoor de EU nu de grootste handelspartner van de zogeheten ‘Joodse staat’ is. Immers, artikel 2 van dit Verdrag stelt:
De betrekkingen tussen de partijen en alle bepalingen van deze overeenkomst berusten op de eerbiediging van de mensenrechten en de democratische beginselen die ten grondslag ligt aan het interne en externe beleid van de partijen en die een essentieel onderdeel van deze overeenkomst vormen.
Artikel 81 maakt duidelijk wat wordt bedoeld met 'partijen':
enerzijds de Gemeenschap, of de lidstaten, of de Gemeenschap en haar lidstaten, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden, en anderzijds Israël.
Tot slot, en niet zonder belang, luidt artikel 82:
Elk der partijen kan deze overeenkomst door kennisgeving aan de andere partij opzeggen. De overeenkomst verstrijkt zes maanden na datum van de genoemde kennisgeving.
Bovendien
hebben alle landen van de Europese Unie in 2004 een resolutie gesteund van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties waarin de wereldgemeenschap Israël oproept de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof te respecteren. Met andere woorden: Israël moet de Muur onmiddellijk afbreken en de gedupeerden financieel vergoeden en moet bovendien de Joodse nederzettingen ontruimen en zich terugtrekken achter de grenzen van juni 1967,
aldus Ray Dolphin, functionaris van de UNWRA, de VN-organisatie die de Palestijnse vluchtelingen hulp verleent, auteur van The West Bank Wall, Unmaking Palestine.
Geert Mak vanaf de kansel, maar muisstil zodra zijn met de mond beleden normen en waarden voor hem niet consequentieloos blijven.
De EU is verplicht toe te zien dat Israel het internationaal recht respecteert of dient anders maatregelen te treffen om Israel te dwingen zich aan dit recht te houden. De EU van Geert Mak’s ‘Geen Jorwerd zonder Brussel’ en ‘Geen Brussel zonder Jorwerd’ kan niet langer de Israelische terreur consequentieloos steunen. Welk voorbeeld geeft de EU aan de rest van de wereld wanneer de Europese Unie de schendingen door Israel politiek, cultureel, economisch, en zelfs militair steunt? Welke betekenis hebben de door de Makkianen beleden normen en waarden van democratie en mensenrechten als de ‘politiek-literaire elite,’ blijft accepteren dat de zionistische staat het internationaal recht op de meest grove manier schendt? Wat stellen al die praatjes van de Makkianen voor wanneer ze zelfs hun belangrijkste principes laten schenden? Bekend is dat Geert Mak, die expliciet is uitgenodigd als bekende Nederlander om een rondreis door bezet gebied te maken, dit heeft geweigerd omdat hij zich niet aan een controversieel onderwerp durft te branden. Dit zou niet alleen zijn imago, maar ook de oplage van zijn bestsellers in gevaar brengen. De vraag is nu: waarom wordt hij niet door zijn bewonderaars aangesproken? Hij maakt propaganda voor het neoliberale ‘Brussel,’ terwijl Mak tegelijkertijd weigert daaruit de morele consequenties te trekken. Het getuigt van een weerzinwekkend cynisme dat zo scherp aantoont dat de domineeszoon overal de prijs van weet, maar van niets de waarde. Hetzelfde geldt voor Henk Hofland. Donderdag 29 april 2009 schreef ik over de man die door zijn collega’s werd uitgeroepen tot de grootste journalist van de twintigste eeuw:
In de NRC van gisteren schreef Henk Hofland: 'Hoog op de lijst blijft Iran. Werkt het aan een kernwapen of niet? Israël blijft ervan overtuigd dat dat zo is. Daarom moet in toenemende mate rekening worden gehouden met een preventief ingrijpen, dat wil zeggen een bombardement zoals dat van 1981 op de kerninstallaties van Saddam Hoessein.'
Dit is de taal van de Koude Oorlog, toen goed en kwaad nog haarscherp gescheiden leek; wij waren goed, zij in dat andere kamp, waren slecht. Koude Oorlogstaal die niet meer in deze tijd past omdat sinds de val van de Sovjet Unie de wereld veel gecompliceerder is geworden, en daarmee ook de zogeheten 'oplossingen.' Het begrip 'preventief ingrijpen' is ook niets anders dan een propagandistische term voor een agressie-oorlog.
Wat Hofland niet duidelijk maakt met zijn begrip 'preventief ingrijpen' is dat de werkelijkheid wezenlijk is veranderd en dat het enige dat de mensheid bezit om niet in de totale chaos te belanden het internationaal recht is, hetgeen een agressie-oorlog expliciet verbiedt. Het punt is dus niet wat Hofland aanvoert dat een dergelijke 'preventief ingrijpen… op de langere termijn tegen de belangen van Israel' of de VS is, maar dat een agressie-oorlog domweg een schending is van het enige dat de mens kan beschermen tegen de barbarij, te weten: het recht. Henk Hofland gaat toch ook niet met een pistool op straat om zich heen schieten zodra hij zich bedreigd voelt of denkt daarmee zijn positie te kunnen versterken? Na 11 september 2001 zou Hofland moeten weten dat het rijke Westen het monopolie op het geweld heeft verloren, en dat 'de vijand' kan terugslaan, iets wat kennelijk president Obama wel beseft nu hij toenadering zoekt tot Iran.
In tegenstelling tot deskundigen weet Hofland kennelijk ook niet wat er op de achtergrond allemaal meespeelt. Hij zou het werk van de goed ingevoerde Trista Parsi kunnen lezen, of als hij geen tijd daarvoor heeft kan hij altijd nog mijn korte interview met Parsi had, beluisteren. http://www.stanvanhoucke.net/audioblog/pivot/entry.php?id=43#body
Henk Hofland, overal een mening over, maar muisstil zodra het om de 'hufterigheid' van zijn eigen intellectuele middenklasse gaat.
Laat men zich toch eerst informeren als Nederlandse opiniemaker voordat men meningen de wereld in slingert en net doet alsof die meningen feiten zijn. Hofland zou ook de columns van de ter zake kundige Roger Cohen in The New York Times kunnen lezen, een goed geïnformeerde bron wiens informatie iets heel anders duidelijk maakt. Vandaag schrijft hij het volgende in zijn krant:
Op-Ed Columnist
Israel Cries Wolf
By ROGER COHEN
Published: April 8, 2009
ISTANBUL — “Iran is the center of terrorism, fundamentalism and subversion and is in my view more dangerous than Nazism, because Hitler did not possess a nuclear bomb, whereas the Iranians are trying to perfect a nuclear option.” Benjamin Netanyahu 2009? Try again. These words were in fact uttered by another Israeli prime minister (and now Israeli president), Shimon Peres, in 1996. Four years earlier, in 1992, he’d predicted that Iran would have a nuclear bomb by 1999. You can’t accuse the Israelis of not crying wolf. Ehud Barak, now defense minister, said in 1996 that Iran would be producing nuclear weapons by 2004. Now here comes Netanyahu, in an interview with his faithful stenographer Jeffrey Goldberg of The Atlantic, spinning the latest iteration of Israel’s attempt to frame Iran as some Nazi-like incarnation of evil: “You don’t want a messianic apocalyptic cult controlling atomic bombs. When the wide-eyed believer gets hold of the reins of power and the weapons of mass death, then the entire world should start worrying, and that is what is happening in Iran.” I must say when I read those words about “the wide-eyed believer” my mind wandered to a recently departed “decider.” But I’m not going there.
The issue today is Iran and, more precisely, what President Barack Obama will make of Netanyahu’s prescription that, the economy aside, Obama’s great mission is “preventing Iran from gaining nuclear weapons” — an eventuality newly inscribed on Israeli calendars as “months” away. I’ll return to the ever shifting nuclear doomsday in a moment, but first that Netanyahu interview. This “messianic apocalyptic cult” in Tehran is, of course, the very same one with which Israel did business during the 1980’s, when its interest was in weakening Saddam Hussein’s Iraq. That business — including sales of weapons and technology — was an extension of Israeli policy toward Iran under the shah. It’s also the same “messianic apocalyptic cult” that has survived 30 years, ushered the country from the penury of the 1980-88 Iran-Iraq war, shrewdly extended its power and influence, cooperated with America on Afghanistan before being consigned to “the axis of evil,” and kept its country at peace in the 21st century while bloody mayhem engulfed neighbors to east and west and Israel fought two wars. I don’t buy the view that, as Netanyahu told Goldberg, Iran is “a fanatic regime that might put its zealotry above its self-interest.” Every scrap of evidence suggests that, on the contrary, self-interest and survival drive the mullahs. Yet Netanyahu insists (too much) that Iran is “a country that glorifies blood and death, including its own self-immolation.” Huh? On that ocular theme again, Netanyahu says Iran’s “composite leadership” has “elements of wide-eyed fanaticism that do not exist in any other would-be nuclear power in the world.” No, they exist in an actual nuclear power, Pakistan. Israel’s nuclear warheads, whose function is presumably deterrence of precisely powers like Iran, go unmentioned, of course.'
En zo wandelt midden op de dag de repressie tegen de Palestijnse burgerbevolking, vergezeld van een Duitse herdershond, een Palestijnse stad binnen. Dit alles politiek, economisch en zelfs militair gesteund door de Europese Unie van Geert Mak, waarbij geldt: 'Geen Jorwerd zonder Brussel.' Voor de provinciaal is het eigen dorp altijd belangrijker dan al het andere.
Voor Israelische militairen geldt dat ook de buitenlandse pers geïntimideerd en beschoten kan worden.