' vr 11-5-2007 11:40
Zeer geachte Stan van Houcke:
Het valt me niet makkelijk toe te geven dat ik niet alles wat u schrijft begrijp. Hoe kunt u nu mijn wetenschappelijke reputatie beoordelen door in uw vriendenkring rond te vragen? Om die reputatie te beoordelen kunt u toch beter naar publicatielijsten kijken (die van mij staat op mijn website) en eens nagaan of zo iemand wel eens ergens geciteerd wordt?
Ook geloof ik niet dat ik u woorden in de mond heb gelegd, ik probeer uw uiteenlopende mededelingen samen te vatten, en kom dan toch uit op 'een overmatig enthousiasme voor wat de religieuze en politieke elite van de Arabische en de Islamitische wereld verkondigt'. Zulk enthousiasme is, helaas, in Nederland heel algemeen. Maar het impliceert logischer- en noodzakelijkerwijs het in de steek laten van Arabieren en/of Moslims die vrijheid in onze betekenis van het woord op prijs stellen. Het zijn de opvattingen van die laatste groep die ik in mijn stukjes uittentreure herhaal. Het is alsof u Karel van het Reve die inderdaad anti-communistisch was, het verwijt maakt dat hij anti-Russisch is. (Mijn excuus dat het lijkt alsof ik mij met Van het Reve durf te vergelijken).
Een antwoord op uw vraag naar de diepste zieleroerselen van Geert Wilders moet ik u inderdaad schuldig blijven. Ik vind het (net als ook u mogelijkerwijs) al heel lastig om mijn eigen diepste zieleroerselen te doorgronden. Maar het gaat in de dubbele paspoortenkwetsie niet om zieleroerselen, maar om een interessante politieke en juridische kwestie. Ik zou me, ook in deze kwestie, niet graag aansluiten bij de Daar-mag-je-niet-over-praten-brigade.
Mag ik het hierbij laten? Ons meningsverschil zal steeds weer op twee vragen neerkomen: Hebben de dissidenten in de Arabisch/Islamitische wereld er ook recht op gehoord te worden? Zijn er kwesties waar je niet over nadenken mag? Ik vermoed dat we beiden te oud zijn om onze individuele antwoorden op die twee vragen (die mogelijkerwijs wél samenhangen met de diepste zieleroerselen) nog te kunnen veranderen.
Met vriendelijke groet, HansJansen'
Zeer geachte Stan van Houcke:
Het valt me niet makkelijk toe te geven dat ik niet alles wat u schrijft begrijp. Hoe kunt u nu mijn wetenschappelijke reputatie beoordelen door in uw vriendenkring rond te vragen? Om die reputatie te beoordelen kunt u toch beter naar publicatielijsten kijken (die van mij staat op mijn website) en eens nagaan of zo iemand wel eens ergens geciteerd wordt?
Ook geloof ik niet dat ik u woorden in de mond heb gelegd, ik probeer uw uiteenlopende mededelingen samen te vatten, en kom dan toch uit op 'een overmatig enthousiasme voor wat de religieuze en politieke elite van de Arabische en de Islamitische wereld verkondigt'. Zulk enthousiasme is, helaas, in Nederland heel algemeen. Maar het impliceert logischer- en noodzakelijkerwijs het in de steek laten van Arabieren en/of Moslims die vrijheid in onze betekenis van het woord op prijs stellen. Het zijn de opvattingen van die laatste groep die ik in mijn stukjes uittentreure herhaal. Het is alsof u Karel van het Reve die inderdaad anti-communistisch was, het verwijt maakt dat hij anti-Russisch is. (Mijn excuus dat het lijkt alsof ik mij met Van het Reve durf te vergelijken).
Een antwoord op uw vraag naar de diepste zieleroerselen van Geert Wilders moet ik u inderdaad schuldig blijven. Ik vind het (net als ook u mogelijkerwijs) al heel lastig om mijn eigen diepste zieleroerselen te doorgronden. Maar het gaat in de dubbele paspoortenkwetsie niet om zieleroerselen, maar om een interessante politieke en juridische kwestie. Ik zou me, ook in deze kwestie, niet graag aansluiten bij de Daar-mag-je-niet-over-praten-brigade.
Mag ik het hierbij laten? Ons meningsverschil zal steeds weer op twee vragen neerkomen: Hebben de dissidenten in de Arabisch/Islamitische wereld er ook recht op gehoord te worden? Zijn er kwesties waar je niet over nadenken mag? Ik vermoed dat we beiden te oud zijn om onze individuele antwoorden op die twee vragen (die mogelijkerwijs wél samenhangen met de diepste zieleroerselen) nog te kunnen veranderen.
Met vriendelijke groet, HansJansen'
Ik heb de heer Jansen de volgende reactie gezonden:
'Professor Jansen
Voordat we in een Babylonische spraakverwarring verzanden, constateer ik opnieuw een aantal feiten: u weigert antwoord te geven op mijn simpele vraag over wie u het precies heeft in de volgende bewering: 'De overspannen verwachtingen die een aantal regeerders in het Midden-Oosten en in Turkije koesteren over de uitbreiding van hun macht over West-Europa.’ Waarom geeft u hier geen antwoord op? U jaagt onschuldige Belgische bejaarden de stuipen op het lijf, terwijl u kennelijk maar iets uit uw duim heeft gezogen, en zo een tendentieuze sfeer schept. Dat is een uiterst onwetenschappelijke houding van iemand die claimt een wetenschapper te zijn.
U schrijft: ‘Hoe kunt u nu mijn wetenschappelijke reputatie beoordelen door in uw vriendenkring rond te vragen?’ Ik vrees dat ik me niet duidelijk genoeg heb uitgedrukt of dat u ook dit niet heeft begrepen. Ik schreef: ‘Welke criteria zou die universiteit gebruiken? Toch eens aan mijn goede vriend André Klukhuhn vragen, die doceert aan dezelfde universiteit.’ Ik zou dus graag de criteria willen weten die de Universiteit Utrecht hanteerde bij het benoemen van een hoogleraar die in het openbaar uiterst onwetenschappelijk te werk gaat. Daarom opnieuw: ik zal het mijn goede vriend Klukhuhn toch eens vragen.
Dan: zonder een serieus onderzoek te hebben gedaan naar wat ik in boeken, tijdschriften, op de radio allemaal heb geponeerd, heeft u al een veroordeling, vervat in deze retorische vraag: ‘Waarom kiest u eigenlijk geblindoekt partij voor de ayatollah's, en verraadt u rest van de Arabische en Islamitische wereld?’ Ook dit is een uiterst onwetenschappelijke houding van iemand die claimt wetenschapper te zijn. Meneer Jansen, los van de inhoudelijke nonsense, ontdek ik nu toch weer opnieuw een taalkundige fout. ‘Geblindoekt’ moet zijn ‘geblinddoekt’, dus met twee d’s, anders staat er geblind-oekt. En oeken betekent in het Nederlands: ‘brommen, grommen, mompelen en pruttelen’. Met andere woorden: dan staat er ‘geblind pruttelen’ en dat heeft u toch niet bedoeld. Althans, daar ga ik gemakshalve maar vanuit.
Wat het citeren betreft, ach professor Jansen, u weet toch hoe dat in het academische wereldje gaat. Het is maar de vraag wie wie citeert en waarom. Het doet me denken aan die grappige sketch van Koot en Bie. Koot koopt rotzooi aan de deur van twee heren en Bie vraagt aan Koot hoe hij zich in godsnaam zoiets heeft kunnen laten aansmeren. Koot antwoordt dat het spul heel goed werkt, want ‘dat zei die professor.’ Bie wil weten hoe hij zo zeker was dat het hier een professor betrof. “Wel,’ zegt Koot ‘Dat zei die andere professor.’ Ik bedoel maar, meneer Jansen, ook onder hoogleraren lopen charlatans rond, die uiterst onwetenschappelijk te werk gaan. Waar of niet?
Over uw werkwijze. U gaat niet op vragen in, u legt anderen via retorische vragen beweringen in de mond om die vervolgens uit te vergroten en te bestrijden. En u blijft dat herhalen, keer op keer, zonder in te gaan op het verzoek uw beweringen met feiten te staven. U gebruikt daarbij uiterst onwetenschappelijke manipulatietechnieken die door Joseph Goebbels ooit eens als volgt werden verwoord: ‘Wij spreken niet om iets te zeggen, maar om een bepaald effect te bereiken.’ Bij gebrek aan argumenten bespeelt u emoties, gevaarlijke ressentimenten om bepaalde stereotypen te scheppen van de mensen die u eigenhandig tot vijand heeft bestempeld. U kent ongetwijfeld het Arabische spreekwoord: ‘Al tikrar biallem il hmar. Door herhaling leert zelfs de ezel.’ Op dit spreekwoord wees de Amerikaanse emeritus hoogleraar Jack G. Shaheen me afgelopen maandagochtend toen ik hem interviewde over zijn 574 pagina’s uitgebreid gedocumenteerde studie ‘Reel Bad Arabs. How Hollywood Vilifies a People,’ een boek waarover de Amerikaanse voormalige diplomaat en Midden-Oosten specialist James E. Akins schreef: ‘If you think overt racism in America is dead, think again. Jack Shaheen has shown in depressing detail in his book, Reel Bad Arabs, that anti-Semitism in motion pictures is more virulent than ever provided the Semites being portrayed are Arabs. Films from Exodus (1960) to Rules of Engagement (2000) have relentlessly stereotyped Arabs and Muslims in ways that would fit seamlessly into Der Stürmer and the films of Nazi Germany.’ Shaheen wijst erop dat ‘for more than a century Hollywood, too, has used repetition as a teaching tool, tutoring movie audiences by repeating over and over, in film after film, insidious images of the Arab people. I ask the reader to study in these pages the persistence of this defamation, from earlier times to the present day, and to consider how these slanderous stereotypes have affected honest discourse and public policy.’ Professor Shaheen die ongeveer duizend films had bestudeerd voordat hij zijn conclusies trok, vertelde me hoe hij in het begin van zijn onderzoek verrast was geweest over de overeenkomsten in de stereotypering en stigmatisering van joden en arabieren, dezelfde gelaatstrekken, dezelfde afschuw van een andere godsdienst dan het christendom, dezelfde geldlust en hetzelfde seksuele verlangen naar de blanke, Germaanse maagd. Keer op keer komt dit in de stigmatisering terug. Ik wil maar zeggen, het stereotyperen van de ander die als vijand wordt geportretteerd, is niet nieuw en leidt onherroepelijk tot het verontmenselijken van de ander en het gevolg daarvan heeft de recente Europese geschiedenis aangetoond. Bovendien is het in vakjes stoppen van de ander, het stigmatiseren en stereotyperen, een uiterst onwetenschappelijke houding. Ik vermoed dat een of ander groot verdriet aan uw angsten ten grondslag liggen. En angst is een slechte raadgever, zeker voor iemand die claimt wetenschapper te zijn, want ook de wetenschap kent haar beperkingen, zoals Merleau-Ponty eens op deze manier prachtig verwoordde: ‘De wetenschap manipuleert de dingen en ziet ervan af hen te bewonen. Ze stelt er haar eigen modellen van op en ze treedt, bij de toepassing van de door hun definitie toegestane omvormingen op deze aanduidingen of variabelen, slechts hier en daar in contact met de actuele wereld.’ Hier kunt u luisteren naar mijn interview met Jack Shaheen over stigmatisering: http://www.stanvanhoucke.net/audioblog/pivot/entry.php?id=29#body
'Professor Jansen
Voordat we in een Babylonische spraakverwarring verzanden, constateer ik opnieuw een aantal feiten: u weigert antwoord te geven op mijn simpele vraag over wie u het precies heeft in de volgende bewering: 'De overspannen verwachtingen die een aantal regeerders in het Midden-Oosten en in Turkije koesteren over de uitbreiding van hun macht over West-Europa.’ Waarom geeft u hier geen antwoord op? U jaagt onschuldige Belgische bejaarden de stuipen op het lijf, terwijl u kennelijk maar iets uit uw duim heeft gezogen, en zo een tendentieuze sfeer schept. Dat is een uiterst onwetenschappelijke houding van iemand die claimt een wetenschapper te zijn.
U schrijft: ‘Hoe kunt u nu mijn wetenschappelijke reputatie beoordelen door in uw vriendenkring rond te vragen?’ Ik vrees dat ik me niet duidelijk genoeg heb uitgedrukt of dat u ook dit niet heeft begrepen. Ik schreef: ‘Welke criteria zou die universiteit gebruiken? Toch eens aan mijn goede vriend André Klukhuhn vragen, die doceert aan dezelfde universiteit.’ Ik zou dus graag de criteria willen weten die de Universiteit Utrecht hanteerde bij het benoemen van een hoogleraar die in het openbaar uiterst onwetenschappelijk te werk gaat. Daarom opnieuw: ik zal het mijn goede vriend Klukhuhn toch eens vragen.
Dan: zonder een serieus onderzoek te hebben gedaan naar wat ik in boeken, tijdschriften, op de radio allemaal heb geponeerd, heeft u al een veroordeling, vervat in deze retorische vraag: ‘Waarom kiest u eigenlijk geblindoekt partij voor de ayatollah's, en verraadt u rest van de Arabische en Islamitische wereld?’ Ook dit is een uiterst onwetenschappelijke houding van iemand die claimt wetenschapper te zijn. Meneer Jansen, los van de inhoudelijke nonsense, ontdek ik nu toch weer opnieuw een taalkundige fout. ‘Geblindoekt’ moet zijn ‘geblinddoekt’, dus met twee d’s, anders staat er geblind-oekt. En oeken betekent in het Nederlands: ‘brommen, grommen, mompelen en pruttelen’. Met andere woorden: dan staat er ‘geblind pruttelen’ en dat heeft u toch niet bedoeld. Althans, daar ga ik gemakshalve maar vanuit.
Wat het citeren betreft, ach professor Jansen, u weet toch hoe dat in het academische wereldje gaat. Het is maar de vraag wie wie citeert en waarom. Het doet me denken aan die grappige sketch van Koot en Bie. Koot koopt rotzooi aan de deur van twee heren en Bie vraagt aan Koot hoe hij zich in godsnaam zoiets heeft kunnen laten aansmeren. Koot antwoordt dat het spul heel goed werkt, want ‘dat zei die professor.’ Bie wil weten hoe hij zo zeker was dat het hier een professor betrof. “Wel,’ zegt Koot ‘Dat zei die andere professor.’ Ik bedoel maar, meneer Jansen, ook onder hoogleraren lopen charlatans rond, die uiterst onwetenschappelijk te werk gaan. Waar of niet?
Over uw werkwijze. U gaat niet op vragen in, u legt anderen via retorische vragen beweringen in de mond om die vervolgens uit te vergroten en te bestrijden. En u blijft dat herhalen, keer op keer, zonder in te gaan op het verzoek uw beweringen met feiten te staven. U gebruikt daarbij uiterst onwetenschappelijke manipulatietechnieken die door Joseph Goebbels ooit eens als volgt werden verwoord: ‘Wij spreken niet om iets te zeggen, maar om een bepaald effect te bereiken.’ Bij gebrek aan argumenten bespeelt u emoties, gevaarlijke ressentimenten om bepaalde stereotypen te scheppen van de mensen die u eigenhandig tot vijand heeft bestempeld. U kent ongetwijfeld het Arabische spreekwoord: ‘Al tikrar biallem il hmar. Door herhaling leert zelfs de ezel.’ Op dit spreekwoord wees de Amerikaanse emeritus hoogleraar Jack G. Shaheen me afgelopen maandagochtend toen ik hem interviewde over zijn 574 pagina’s uitgebreid gedocumenteerde studie ‘Reel Bad Arabs. How Hollywood Vilifies a People,’ een boek waarover de Amerikaanse voormalige diplomaat en Midden-Oosten specialist James E. Akins schreef: ‘If you think overt racism in America is dead, think again. Jack Shaheen has shown in depressing detail in his book, Reel Bad Arabs, that anti-Semitism in motion pictures is more virulent than ever provided the Semites being portrayed are Arabs. Films from Exodus (1960) to Rules of Engagement (2000) have relentlessly stereotyped Arabs and Muslims in ways that would fit seamlessly into Der Stürmer and the films of Nazi Germany.’ Shaheen wijst erop dat ‘for more than a century Hollywood, too, has used repetition as a teaching tool, tutoring movie audiences by repeating over and over, in film after film, insidious images of the Arab people. I ask the reader to study in these pages the persistence of this defamation, from earlier times to the present day, and to consider how these slanderous stereotypes have affected honest discourse and public policy.’ Professor Shaheen die ongeveer duizend films had bestudeerd voordat hij zijn conclusies trok, vertelde me hoe hij in het begin van zijn onderzoek verrast was geweest over de overeenkomsten in de stereotypering en stigmatisering van joden en arabieren, dezelfde gelaatstrekken, dezelfde afschuw van een andere godsdienst dan het christendom, dezelfde geldlust en hetzelfde seksuele verlangen naar de blanke, Germaanse maagd. Keer op keer komt dit in de stigmatisering terug. Ik wil maar zeggen, het stereotyperen van de ander die als vijand wordt geportretteerd, is niet nieuw en leidt onherroepelijk tot het verontmenselijken van de ander en het gevolg daarvan heeft de recente Europese geschiedenis aangetoond. Bovendien is het in vakjes stoppen van de ander, het stigmatiseren en stereotyperen, een uiterst onwetenschappelijke houding. Ik vermoed dat een of ander groot verdriet aan uw angsten ten grondslag liggen. En angst is een slechte raadgever, zeker voor iemand die claimt wetenschapper te zijn, want ook de wetenschap kent haar beperkingen, zoals Merleau-Ponty eens op deze manier prachtig verwoordde: ‘De wetenschap manipuleert de dingen en ziet ervan af hen te bewonen. Ze stelt er haar eigen modellen van op en ze treedt, bij de toepassing van de door hun definitie toegestane omvormingen op deze aanduidingen of variabelen, slechts hier en daar in contact met de actuele wereld.’ Hier kunt u luisteren naar mijn interview met Jack Shaheen over stigmatisering: http://www.stanvanhoucke.net/audioblog/pivot/entry.php?id=29#body
Reizen professor, stap uit uw modellen en trek de wereld in, laat uw verbetenheid en uw ressentimenten varen.
Dan nog dit: op het gevaar af dat u niet alles begrijpt wat ik schrijf het volgende:
Vijf jaar geleden schreef ik in het tijdschrift de Humanist het volgende over blanke mannen in de overgangsleeftijd die de draad waren kwijtgeraakt:
‘Opvallend is het aantal poseurs onder de columnisten. Pim Fortuyn, Leon de Winter, Sylvain Ephimenco, om er enkelen te noemen. Opvallend maar niet onverklaarbaar. De column is bij uitstek het wapen van de poseur in zijn strijd om erkenning. Hoewel ze in uiteenlopende gradaties en soorten voorkomen hebben de poseurs onder de columnisten één ding gemeen: na verloop van tijd gaan ze in hun eigen geconstrueerde waarheid geloven. Als vanzelf valt hij (of zij) automatisch terug op een pose. Z'n woorden zijn een schreeuw om aandacht. Hij wil behagen om bewonderd te worden. De opinie an sich interesseert hem niet, alleen het effect dat ze teweegbrengt. En omdat in een massamaatschappij gedachten niet de ultieme impact opleveren, zet hij sentimenten in: het simplistische vooroordeel tegen het complexe oordeel, de impuls tegen de bezinning, de verholen suggestie tegen de beargumenteerde gedachte. Hij is de man van de soundbite, zijn wereld is eendimensionaal, even overzichtelijk als een stripboek. De columnist is als een standup comedian, een hit en runfiguur, die met de snelheid van een tasjesdief te werk gaat. Daarbij moet hij als broodschrijver telkens weer een mening over van alles en nog wat ophoesten, hetgeen automatisch leidt tot een inflatie van meningen. Om dit te verdoezelen moet elke opinie de kracht van een donderslag krijgen. De minder bekwame columnist pompt zijn vruchteloze woorden op tot ze als reusachtige ballonnen boven hem zweven en met hem aan de haal gaan. Hij gebruikt de taal niet om inzicht te verschaffen maar om te heersen, om te straffen, om iemand in een hoek te dwingen en verbaal af te ranselen. Hij dicht de ander alle denkbare gruwelijkheden toe om zelf buiten schot te blijven. Hoe zwarter de ander wordt afgeschilderd des te onschuldiger lijkt hij. De column is voor hem een techniek, een foefje, een suikerspin van woorden; na vijf minuten is het op en weg, de consument met plakkerige handen achterlatend. Het lijkt allemaal echt, maar is het niet. De woorden zijn te hol, de begrippen potsierlijk, de zinnen drijven in een niet doorleefde werkelijkheid. In zijn hang een maximaal effect te bereiken, vervalt de poseur onder de columnisten onherroepelijk in pathetiek. Hij uit zich in steeds heftigere bewoordingen, zijn toon wordt geëxalteerd, zijn opinies grotesk. Meningen worden door hem uitgemolken en verder aangescherpt tot ze een karikatuur van de werkelijkheid zijn geworden. Een jaar voor zijn dood wees de auteur Frans Kellendonk me op een ander fenomeen: ‘'Het gruwelijke is: zodra je iets opschrijft, verhardt het. Het gevaar is dat je er dan ook in gaat geloven, dat de dingen zijn zoals je zegt dat ze zijn. Wat je moet behouden is een scepsis, een vrijheid, het gevoel van de ongrijpbaarheid van alles. Dat vereist een geweldige krachtsinspanning.’’ Maar juist aan die scepsis ontbreekt het de poseur onder de columnisten, zijn stukje zou het niet verdragen, het zou dan te duidelijk worden dat er wartaal staat, wat bij closereading al snel blijkt. De columnist en de schrijver leven in twee gescheiden werelden. Voor een auteur vormt de taal een moreel criterium, hij heeft niets anders. Hij weet dat, zoals de satiricus Karl Kraus schreef: '’Taal de moeder [is] van de gedachte, niet haar dienstmeid.’' Die wetenschap ontgaat de hier genoemde columnisten. Voor hen zijn de woorden zelf inhoudsloos geworden, ze hebben slechts propagandistische waarde en kunnen derhalve als dodelijk gif werken.’
Vijf jaar na dato valt me op hoe ook u zich gedraagt als een van de hierboven beschreven columnisten. Herkent u hier iets in?
Tenslotte nog dit, u schrijft: ‘Ons meningsverschil zal steeds weer op twee vragen neerkomen: Hebben de dissidenten in de Arabisch/Islamitische wereld er ook recht op gehoord te worden? Zijn er kwesties waar je niet over nadenken mag?’
Ach meneer Jansen, opnieuw is hier sprake van retorische vragen. Kunt u echt niet anders? U belemmert zo zelf elk waar debat. Ik denk dat een veel serieuzere vraag de volgende is: gezien de huidige stand van zaken in de westerse commerciële massamedia is er geen ruimte meer voor westerse dissidenten om hun gedachten rustig uiteen te zetten. Hoe komt dat? En wat zullen de gevolgen hiervan op langere termijn zijn? Waarom zijn de commerciële massamedia een slagveld geworden van populistische opiniemakers en andere gillende ayatollahs?
Dan nog dit: op het gevaar af dat u niet alles begrijpt wat ik schrijf het volgende:
Vijf jaar geleden schreef ik in het tijdschrift de Humanist het volgende over blanke mannen in de overgangsleeftijd die de draad waren kwijtgeraakt:
‘Opvallend is het aantal poseurs onder de columnisten. Pim Fortuyn, Leon de Winter, Sylvain Ephimenco, om er enkelen te noemen. Opvallend maar niet onverklaarbaar. De column is bij uitstek het wapen van de poseur in zijn strijd om erkenning. Hoewel ze in uiteenlopende gradaties en soorten voorkomen hebben de poseurs onder de columnisten één ding gemeen: na verloop van tijd gaan ze in hun eigen geconstrueerde waarheid geloven. Als vanzelf valt hij (of zij) automatisch terug op een pose. Z'n woorden zijn een schreeuw om aandacht. Hij wil behagen om bewonderd te worden. De opinie an sich interesseert hem niet, alleen het effect dat ze teweegbrengt. En omdat in een massamaatschappij gedachten niet de ultieme impact opleveren, zet hij sentimenten in: het simplistische vooroordeel tegen het complexe oordeel, de impuls tegen de bezinning, de verholen suggestie tegen de beargumenteerde gedachte. Hij is de man van de soundbite, zijn wereld is eendimensionaal, even overzichtelijk als een stripboek. De columnist is als een standup comedian, een hit en runfiguur, die met de snelheid van een tasjesdief te werk gaat. Daarbij moet hij als broodschrijver telkens weer een mening over van alles en nog wat ophoesten, hetgeen automatisch leidt tot een inflatie van meningen. Om dit te verdoezelen moet elke opinie de kracht van een donderslag krijgen. De minder bekwame columnist pompt zijn vruchteloze woorden op tot ze als reusachtige ballonnen boven hem zweven en met hem aan de haal gaan. Hij gebruikt de taal niet om inzicht te verschaffen maar om te heersen, om te straffen, om iemand in een hoek te dwingen en verbaal af te ranselen. Hij dicht de ander alle denkbare gruwelijkheden toe om zelf buiten schot te blijven. Hoe zwarter de ander wordt afgeschilderd des te onschuldiger lijkt hij. De column is voor hem een techniek, een foefje, een suikerspin van woorden; na vijf minuten is het op en weg, de consument met plakkerige handen achterlatend. Het lijkt allemaal echt, maar is het niet. De woorden zijn te hol, de begrippen potsierlijk, de zinnen drijven in een niet doorleefde werkelijkheid. In zijn hang een maximaal effect te bereiken, vervalt de poseur onder de columnisten onherroepelijk in pathetiek. Hij uit zich in steeds heftigere bewoordingen, zijn toon wordt geëxalteerd, zijn opinies grotesk. Meningen worden door hem uitgemolken en verder aangescherpt tot ze een karikatuur van de werkelijkheid zijn geworden. Een jaar voor zijn dood wees de auteur Frans Kellendonk me op een ander fenomeen: ‘'Het gruwelijke is: zodra je iets opschrijft, verhardt het. Het gevaar is dat je er dan ook in gaat geloven, dat de dingen zijn zoals je zegt dat ze zijn. Wat je moet behouden is een scepsis, een vrijheid, het gevoel van de ongrijpbaarheid van alles. Dat vereist een geweldige krachtsinspanning.’’ Maar juist aan die scepsis ontbreekt het de poseur onder de columnisten, zijn stukje zou het niet verdragen, het zou dan te duidelijk worden dat er wartaal staat, wat bij closereading al snel blijkt. De columnist en de schrijver leven in twee gescheiden werelden. Voor een auteur vormt de taal een moreel criterium, hij heeft niets anders. Hij weet dat, zoals de satiricus Karl Kraus schreef: '’Taal de moeder [is] van de gedachte, niet haar dienstmeid.’' Die wetenschap ontgaat de hier genoemde columnisten. Voor hen zijn de woorden zelf inhoudsloos geworden, ze hebben slechts propagandistische waarde en kunnen derhalve als dodelijk gif werken.’
Vijf jaar na dato valt me op hoe ook u zich gedraagt als een van de hierboven beschreven columnisten. Herkent u hier iets in?
Tenslotte nog dit, u schrijft: ‘Ons meningsverschil zal steeds weer op twee vragen neerkomen: Hebben de dissidenten in de Arabisch/Islamitische wereld er ook recht op gehoord te worden? Zijn er kwesties waar je niet over nadenken mag?’
Ach meneer Jansen, opnieuw is hier sprake van retorische vragen. Kunt u echt niet anders? U belemmert zo zelf elk waar debat. Ik denk dat een veel serieuzere vraag de volgende is: gezien de huidige stand van zaken in de westerse commerciële massamedia is er geen ruimte meer voor westerse dissidenten om hun gedachten rustig uiteen te zetten. Hoe komt dat? En wat zullen de gevolgen hiervan op langere termijn zijn? Waarom zijn de commerciële massamedia een slagveld geworden van populistische opiniemakers en andere gillende ayatollahs?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten