Colonialism is not simply the economic exploitation and political domination of the periphery by the capitalist core. It is also the separation of colonized peoples from their individuality and culture:
Because it is a systematic negation of the other person and a furious determination to deny the other person all attributes of humanity, colonialism forces the people it dominates to ask themselves the question constantly: 'In reality, who am I?'
Zo schreef de invloedrijke zwarte psychiater Frantz Fanon in zijn wereldberoemde en baanbrekende studie The Wretched of the Earth (1961). Hetzelfde verschijnsel gaat op voor de blanke arbeidersklasse en zelfs de lagere middenklasse in het Westen, die geketend aan hun milieu niet de mogelijkheid krijgen in vrijheid een eigen identiteit te ontwikkelen. Ook vandaag de dag nog zijn zij er diep van doordrongen dat wie voor een dubbeltje geboren is, nooit een kwartje zal worden, oftewel: wat het kapitalisme ook moge beloven, men ontstijgt nooit de stand waarin men geboren is. Een kenmerkend voorbeeld is de vader van Geert Mak, de Gereformeerde evangelisatie-predikant Catrinus Mak, die net als zijn echtgenote, Geertje Mak van der Molen, in intellectueel opzicht in een benepen protestants-christelijk milieu opgroeiden. Geert Ludzer Mak schreef daarover in De eeuw van mijn vader (1999):
Mijn vader heeft zijn leven lang het gevoel gehad dat hij, als eenvoudige jongen van het Hoofd, zo'n deftig meisje van de Schiedamseweg eigenlijk niet waard was. 'Bij ons thuis: goed eten, goede kleding, maar alles puur burgerlijk,' zou hij meer dan een kwarteeuw nadien in een openhartige bui aan zijn oudste zoon schrijven.
Over dit diep verankerde minderwaardigheidsgevoel van de 'kleine luijden' van Gereformeerde huize geeft Mak junior, zonder het te beseffen, een veelzeggende anekdote door ondermeer te schrijven dat
Colijn bij de ARP-aanhang geliefder [was] dan Kuyper, en dat zou voortduren tot ver na de oorlog. Misschien was het wel omdat de mannenbroeders in hem herkenden wat ze zelf graag wilden zijn: onverzettelijk, maar ook hartelijk, vlot in de omgang, vrijgevig, een grand seigneur. Ettelijke studenten studeerden op een beurs die hij uit eigen zak betaalde. Toen hij in 1930 een eredoctoraat aan de VU kreeg, schonk hij zijn promotor twaalf flessen zeer oude cognac. Daar keken de kleine luyden wel van op, maar ze waren ook trots. En helemaal prachtig vonden ze het dat hij, naast al het andere, ook nog gewoon ouderling was, in zijn eigen Haagse kerk.
Wellicht was dit laatste de achtergrond van het onverwachte verzoek dat mijn ouders in de zomer van 1933 van het echtpaar Colijn kregen om eens langs te komen. Mogelijkerwijs was de ouderling Colijn een van mijn vaders deputaten, ofwel broodheren. Misschien ging het ook over de zoon van Colijn, die in Medan met mijn ouders bevriend was geraakt, en wilden de Colijns eens uit de eerste hand horen hoe het met hem ging. Hoe het ook zij, mijn ouders gingen. Hun aftandse auto durfden ze niet te parkeren in de straat waar de grote voorman woonde, het echtpaar Colijn was eenvoudig en hartelijk, de bloemkool smaakte voortreffelijk en meer hebben ze nooit over die visite verteld.
Was er dan nog meer te vertellen? Nee, in dat milieu is men spaarzaam met woorden en de geest is er niet uitbundig, tenzij de jeneverfles wordt aangesproken. Maar Gereformeerden drinken niet in gezelschap, zij drinken alleen en in stilte, zodat God het niet hoort. Bovendien: wat zou een 'broodheer' tegen zijn voetvolk moeten zeggen? En waarover zou Catrinus moeten verhalen tegenover iemand van wie hij financieel afhankelijk was? Zeker in die tijd was een eenvoudige dienaar Gods ervan overtuigd dat de standenmaatschappij een natuurlijke weerspiegeling was van de hiërarchie in het hiernamaals, met God aan de top, omringd door zijn zoon en de rest van de hemelse heerschare, en onderaan de menigte stervelingen die eindelijk het paradijs hadden bereikt. Die onwrikbare orde, waarin ook de jongste zoon Geert opgroeide, leidt natuurlijk niet tot een euforisch stemmend gesprek. Catrinus Mak, die ‘eenvoudige jongen,’ en zijn echtgenote, beiden opkijkend naar de ‘grand seigneur,’ durfden hun ‘aftandse auto’ niet dichtbij te parkeren, omdat ze zich schaamden voor hun nederige status die God hen bij de geboorte gegeven had. ‘Trots’ waren deze ‘kleine luyden’ niet op zichzelf, maar op Colijn, de multimiljonair uit een geslacht van eenvoudige landbouwers, die bij de vele armen en werklozen gehaat werd vanwege zijn asociaal, falend bezuinigingsbeleid in de jaren na de beurskrach, en ‘twaalf flessen zeer oude cognac’ had weggeven aan iemand die hem aan een doctoraat had geholpen. De Makjes behoorden tot het milieu van de ambitieuze lagere middenklasse die weliswaar in de christelijke God geloofden, maar meer nog in de maatschappelijke hiërarchie waarin zij een ondergeschikte positie bekleedden. Kenmerkend voor Catrinus Mak was in dit verband het feit dat hij na één van de vele protestantse schisma’s zich
voorzichtig op[stelde] omdat hij niet uit de Gereformeerde Kerken wilde worden gezet zoals twee van zijn studievrienden was overkomen en vertrok daarom naar Nederlands-Indië.
Daar aangekomen kon hij als blanke christen in ‘een villabuurt die in bouwstijl en comfort te vergelijken was met Bussum of Aerdenhout’ zelf de ‘grand seigneur’ spelen, net als de vele ‘gewone Hollandse boerenzoons, die vanwege de problemen in de landbouw op andere activiteiten waren overgestapt en zo in de Indische plantages waren beland,’ als leidinggevenden, wel te verstaan, het zware werk deden de koelies, die als slaven werden behandeld. ‘Tegelijk bleven het ook zoons van de kleine luyden die hun ouders ooit waren,’ net als de vader en moeder van Geert Mak, waarbij ‘de overdaad aan luxe en het overgemakkelijk verdiende geld’ de moraal van de Gereformeerden aantastten. Mak citeert in verband daarmee de schrijfster M.H. Székely-Lulofs, zelf de echtgenote van een planter, die in de roman Rubber (1931) schreef dat ‘alle grenzen die het bewustzijn en de wil trekken’ werden overschreden. En hoewel, zoals Flaubert opmerkte, ‘de middelmaat de regel lief heeft,’ raakt de weinig gewend zijnde kleinburger in dit soort situaties al snel elk gevoel voor verhoudingen kwijt, en kon de gekleurde onderklasse ‘ieder ogenblik hun vrouw of hun dochter verliezen als de blanke man haar begeert,’ aldus citeert Mak junior de Indonesische plantage-onderwijzer Tan Malaka. ‘De planter was almachtig,’ de Hollandse blanke christelijke boer was heer en meester. In een hiërarchische maatschappij wordt naar boven opgekeken en naar beneden getrapt. Zoals bekend treft men doorgaans het felste racisme aan onder degenen die zelf uit een lagere klasse komen. Racisme verschaft hen een identiteit. In De eeuw van mijn vader beweert Mak:
Ik heb geen enkele aanwijzing gevonden dat mijn ouders tijdens hun Indische jaren helder omlijnde racistische denkbeelden koesterden, hoewel mijn moeder wel trekjes in die richting vertoonde.
Ook hier weer is sprake van een Makkiaanse paradox die zijn Nederlandse lezers volkomen ontgaat. 'Geen enkele aanwijzing,' maar tegelijk 'wel trekjes.' Hoe bedoelt Mak dit? ‘Trekje’ betekent in dit verband volgens het woordenboek: ‘eigenschap, karaktereigenschap, karakterkenmerk.’ Met andere woorden, volgens Mak zelf bezat zijn moeder racistische ‘eigenschappen.’ Nu gaat het er mij niet om de moeder van de opiniemaker postuum zwart te maken, geenszins. Wat ik duidelijk wil maken is dat haar zoon het diepgewortelde christelijke racisme, waarop de superioriteitsgedachte van de blanke cultuur al eeuwenlang rust, probeert te ontkennen. Dat doet Mak op verschillende manieren. Allereerst door de wijze waarop hij het racisme presenteert, namelijk als een ‘helder omlijnde’ ideologie. Deze voorstelling van zaken is misleidend, het racisme van de kleinburger is namelijk niet gebaseerd op intellectuele ‘denkbeelden,’ maar op een emotionele reflexen, op ressentimenten. Mak junior:
Als een contractkoelie wegliep was er geen sprake van een gewone contractbreuk, nee, het was een strafrechtelijk vergrijp. Volgens de Koelie-ordonnantie die in 1880 voor Deli werd afgekondigd, konden koelies met geldstraffen of dwangarbeid bestraft worden voor ‘elke willekeurige inbreuk op het werkcontract, […] verzet, belediging of bedreiging tegen werkgevers of hun personeel, rustverstoring, verregaande luiheid, dienstweigering, opruiing.’
Kort samengevat is het niet overdreven te stellen dat tussen een koelie en een slaaf geen wezenlijk verschil bestond, behalve dan dat een plantage-eigenaar in de VS voorzichtiger met een slaaf omsprong dan een Nederlandse planter met een koelie, omdat de slaaf nog altijd een investering vertegenwoordigde en een koelie niet, die kon zonder extra kosten worden vervangen en dat gebeurde dan ook. Het sterftepercentage onder hen was opmerkelijk hoog. Het leven van een koelie was voor de blanke christen letterlijk geen cent waard. Hoe stond de evangelisatie-predikant Catrinus Mak tegenover dit overduidelijk racisme? Geert Mak:
Mijn vader was in deze woelige periode op één front actief: hij pleitte ijverig voor de invoering van de zondagsrust op de plantages. Op de Indische ondernemingen kregen de employés en koelies maar twee vrije dagen per maand en alle kerken liepen daartegen te hoop…
Als ik de radiolezing van mijn vader over dit onderwerp doorneem – ik vond haar terug in een doos met oude preken – is het duidelijk dat hij en zijn collega’s zich vooral druk maakten om de zondagsrust van het Europese personeel. Dat zag door deze regeling namelijk steeds minder de kerk van binnen, en steeds vaker de sociëteit.
En waarom was Mak senior blind voor zijn eigen racisme, dat hij als onmisbaar schakeltje in de heersende ‘orde’ diende en na de oorlog zelfs als kapitein van het KNIL -- direct dan wel indirect, dat blijft onduidelijk -- met militair geweld verdedigde? Zijn zoon Geert zwijgt er over. Wel merkte hij op:
Veel later, toen hij zijn herinneringen opschreef, sprak mijn vader van een ‘schuldige tijdgebondenheid.’ Achteraf schaamde hij zich diep over deze periode. Ik maakte me, schreef hij, enkel druk over de handhaving van het sabbatsgebod. De andere negen geboden – ‘Gij zult niet stelen. Gij zult niet begeren. Gij zult uw naaste liefhebben als uzelve’ – leken niet te bestaan ten aanzien van de Indiërs ‘Hebben wij – de kerkeraad en onze gemeenteleden – ons solidair verklaard met hen, die vochten voor vrijmaking van onze koloniale overheersing? Ik moet eerlijk bekennen: nee, geen sprake van.’ Bij excessen ergerde men zich, zeker, ‘maar voor de rest hadden we met de maatschappelijke structuur geen moeite.’ ‘Was er bij ons enige pijnlijke gedachte of ongerustheid, dat wij ondanks de zegeningen van ons bewind, in feite hun overheersers waren en vaak hun uitbuiters? In het minst niet!’ Vlak na de oorlog vonden bijna alle Nederlanders het nog vanzelfsprekend dat de oude posities zonder slag of stoot weer zouden worden ingenomen. ‘Zelf was ik ook zo naïef.’ Pas daarna zou hij wakker worden.
De Nederlandse regering bood recent excuses aan voor massa-executies in Indonesië tijdens de koloniale oorlog maar excuses voor de ‘politionele acties’ en onderzoek naar Nederlandse oorlogsmisdaden, zitten er niet in – laat staan excuses voor het kolonialisme zelf.
Afgaande op de woorden van zijn zoon leidde dit evenwel niet tot berouw, maar -- onthullend genoeg -- tot schaamte. Berouw is verantwoording afleggen tegenover jezelf, daarentegen is schaamte de angst om zorgvuldig opgebouwde prestige te verliezen. Schaamte past bij een carrièrist, maar van een dominee verwacht men eerder berouw. Het gaat mij hier niet om een veroordeling uit te spreken, want die is nutteloos, maar wat opvalt aan Geert Mak's beschrijvingen is het ontbreken van motieven, van een verklaring voor het feit dat zijn vader en moeder permanent moeiteloos in twee werelden tegelijk konden leven, de één christelijke, de ander een koloniale. Die schizofrenie verklaart ook waarom Mak senior in 1936 geen enkele moeite had met de verbanning van joodse burgers uit de nazi-orde. Het meesterras kon in zijn ogen verordonneren wat het wilde, het antisemitisme was in zijn ogen 'tolerabel.' Dat is alleen te begrijpen wanneer men ervan uitgaat dat als er 'Übermenschen' zijn er onvermijdelijk ook Untermenschen moeten bestaan. Wanneer zoon Geert de opmerking van zijn vader citeert: 'Zelf was ik ook zo naïef,' dan suggereert de zoon dat naïviteit de oorzaak en verklaring zijn van Catrinus Mak's gedrag. Dit is evenwel geen verklaring, hooguit een beschrijving om op die manier niet te hoeven in te gaan op de ware redenen van het antisemitisme van zijn ouders. Als auteur kan zoon Geert daarmee niet wegkomen, zeker niet wanneer hij de houding van zijn vader ook nog eens doortrekt naar die van nagenoeg de hele Nederlandse bevolking. De stellige bewering dat 'Vlak na de oorlog bijna alle Nederlanders het nog vanzelfsprekend [vonden] dat de oude posities zonder slag of stoot weer zouden worden ingenomen,' roept onvermijdelijk de vraag op: waarom dachten na vijf jaar Duitse bezetting 'bijna alle Nederlanders' dat het 'vanzelfsprekend' was dat de koloniale repressie en uitbuiting 'zonder slag of stoot weer' kon worden hervat? Kortom, hadden 'bijna alle Nederlanders' door een raadselachtige onschuld, voortkomend uit naïviteit, werkelijk niets geleerd van de bezettingsjaren. Zo ja, waarom niet? Racisme? Domheid? Jodenhaat, Gezagsgetrouwheid? Opportunisme? Conformisme? Christendom? Mak omzeilt de vraag, en juist dit is kenmerkend voor de Makkiaanse geschiedschrijving. Als Mak serieus op zijn onderwerpen was ingegaan, zouden zijn boeken geen bestsellers zijn geworden. Juist door het vermijden van controversiële feiten en pijnlijke vragen is Geert Mak zo geliefd bij het mainstream-publiek. Dit kenmerk is illustrerend voor de karakterloze mentaliteit die onder grote delen van de Nederlandse bevolking heerst. Hoe is dit opportunisme ontstaan? De grote historicus Johan Huizinga wees er in het essay De Nederlandse volksaard (1924) op dat de bevolking in Nederland ‘tot grondtrek’ heeft ‘dat het onheroïsch is.’ Hier kent men de grootsheid van het verzet niet, zoals opnieuw tijdens de Tweede Wereldoorlog bleek en vandaag de dag weer blijkt. Huizinga:
Hoe kan het anders? Een staat, opgebouwd uit welvarende burgerijen van matig grote steden en uit tamelijk tevreden boerengemeenten, is geen kweekbodem voor hetgeen men het heroïsche noemt.
Men collaboreert liever met de macht en dit verklaart ook het feit dat uit het zogenaamd ‘tolerante’ Nederland procentueel tweemaal zoveel joodse burgers werd gedeporteerd als uit België en driemaal zoveel als uit Frankrijk. Huizinga:
De eenheid van het Nederlandse volk is bovenal gelegen in zijn burgerlijk karakter… Uit een burgerlijke sfeer sproten onze weinig militaire geest, de overwegende handelsgeest… Hypocrisie en farizeïsme belagen hier individu en gemeenschap! […] het valt niet te ontkennen, dat de Nederlander, alweer in zekere burgerlijke gemoedelijkheid, een lichte graad van knoeierij of bevoorrechting van vriendjes zonder protest verdraagt.
Die houding is sindsdien alleen maar verergerd. Al in een zeer vroegtijdig stadium beschreef Huizinga de consumptiecultuur als volgt in zijn essaybundel 'Verspreide opstellen over de geschiedenis van Nederland':
De gemiddelde man met weinig tijd krijgt zijn noties aanhoudend en op velerlei wijzen aangepraat, en praat ze na. Indien men kon vergelijken, wat in het geestelijk leven van de enkele, in een minder ontwikkelde beschavingsperiode dan de onze, de rol is geweest van eigen nadenken, eigen keuze, eigen uitdrukking, dan is het zeer de vraag, of onze tijd met zijn veelzijdige en steeds overvloede belangstelling de prijs zou behalen. Het is niet, zoals de stormlopers tegen het intellect menen, de kennis, die schaadt, maar de intellectuele digestie, die hopeloos in de war is, alweer niet uitsluitend door de schuld van hen, die het geestelijk voedsel hebben op te dissen, maar ook door de omstandigheden die teweegbrengen, dat het te haastig en te heet verzwolgen wordt. De werkelijke belangstelling van het grote publiek is niet meer bij de werken des geestes, althans in veel mindere mate dan bij voorbeeld in de achttiende eeuw, toen het publiek veel kleiner, maar zijn gerichtheid veel intellectueler was. De ernst der massa's wordt tegenwoordig in toenemende mate besteed aan dingen, die een on-vooringenomen cultuurwetenschap slechts als lagere spelvormen (er zijn ook zeer hoge) zou kunnen kwalificeren. Er heerst in de huidige wereld een georganiseerd puerilisme van mateloze omvang... Het kan soms schijnen, alsof de hedendaagse mensheid geen hogere gemeenschappelijke cultuurfunctie meer kent, dan met blijde of toornige blik in de pas te lopen.
Had Geert Mak dit geschreven dan zouden zijn boeken niet als zoete koek erin zijn gegaan. Hij zuivert zijn teksten van feiten en analyses die het mainstream-publiek als beledigend kunnen ervaren. De massa mag niet op haar persoonlijke verantwoordelijkheid worden aangesproken, domweg omdat zij 'geen hogere gemeenschappelijke cultuurfunctie meer kent, dan met blijde of toornige blik in de pas te lopen.' Wie Mak's werk leest weet onmiddellijk wat de Nederlander denkt en voelt, weet waar zijn rancunes, ressentimenten, angsten en onlustgevoelens liggen. Mak is de graadmeter van de Nederlandse bevolking. En dus mag dat lezerspubliek niet weten waarom zijn ouders een racistische ‘orde’ tot op het laatst met woord en daad steunden. Zou Mak dit hebben onderzocht dan zou hij gedwongen zijn geweest om een antwoord te geven op de vraag waarom ook de rest van de Nederlandse bevolking een onderhuids racisme blijft koesteren, en zich nooit verantwoordelijk lijkt te voelen voor de loop van de geschiedenis. Daarin verschilt het werk van de journalist Mak van dat van een romanschrijver. Om zijn publiek te kunnen behagen moet de journalist de waarheid verzwijgen. Was Geert Mak een romanschrijver geweest dan had hij zichzelf de vraag dienen te stellen wat de reactie van zijn ouders zou zijn geweest wanneer zijzelf als koelies zouden worden behandeld. Zij zouden dit ongetwijfeld afschuwelijk hebben gevonden, als we tenminste afgaan op hun ervaringen onder Japanse heerschappij. Desondanks beschouwden ze het omgekeerde als doodnormaal. Waarom? Nog afgezien van de grove schendingen van de tien geboden die voor een verkondiger van God’s woord onverdraaglijk zouden moeten zijn, is de vraag waarom Mak senior en zijn vrouw dit de normale 'orde' op aarde beschouwden? Niet om een oordeel uit te spreken, maar om de raadselachtige werkelijkheid te kunnen doorgronden. Daarom is Mak's rechtvaardiging dat hij niet 'een potje' wil 'gaan preken,' en 'het oordeel' wil 'neerleggen bij de lezer' absolute nonsens. Niet alleen dat hij maar al te vaak aan het 'preken' is, maar belangrijker nog: wanneer hij bewust feiten verzwijgt, dan manipuleert hij wel degelijk 'het oordeel' van 'de lezer,' zoals ik probeer aan te tonen. De enige conclusie die ik kan trekken is dat voor zijn ouders het leven van een koelie aanzienlijk minder waard was dan dat van een blanke dominee of planter. Die houding heet in zowel de volksmond als in de wetenschappelijke lectuur eenvoudigweg: racisme. Waarom stelde dominee Catrinus Mak het systeem van overheersers en uitbuiters destijds niet ter discussie? Ik denk dat de zwarte psychiater Frantz Fanon het dichtst bij de waarheid komt, toen hij schreef:
Colonialism is not simply the economic exploitation and political domination of the periphery by the capitalist core. It is also the separation of colonized peoples from their individuality and culture:
Because it is a systematic negation of the other person and a furious determination to deny the other person all attributes of humanity, colonialism forces the people it dominates to ask themselves the question constantly: 'In reality, who am I?'
In een van zichzelf en De Ander vervreemde kapitalistische maatschappij behoorden Catrinus en Geertje Mak tot degenen die zich voortdurend afvroegen: 'In reality, who am I?' en wel omdat ook zij hun persoonlijkheid nooit in vrijheid hadden kunnen ontwikkelen. Vooral Geert Mak's vader was zich zijn hele leven lang pijnlijk klassenbewust. Wat hij ook deed hij wist als 'eenvoudige jongen' nooit zijn milieu te ontstijgen, net zo min als de koelie dit kon, omdat ook die besefte dat hij nooit door de blanke elite als een volwaardig mens zou worden geaccepteerd. Ook de gekleurde slaaf vroeg zich permanent af: 'Wie ben ik in werkelijkheid?' wat stel ik voor als individu? Bij een aanzienlijk aantal mensen veroorzaakt deze vervreemding een of andere vorm van zelfhaat. Die zelfhaat en het projecteren van de walging op De Ander is een uitgebreid bestudeerd fenomeen in de psychologie. Het opmerkelijke is dat de westerse cultuur van overheersing zo krachtig is dat de onderworpene niet anders kan dan bewondering te krijgen voor degene die hem misbruikt en hem psychologisch niet tot wasdom laat komen. Juist omdat de grote bezuiniger Colijn ten koste van De Ander in korte tijd miljonair had weten te worden, bleef hij 'bij de ARP-aanhang geliefder dan Kuyper, en dat zou voortduren tot ver na de oorlog.' Want voor de Gereformeerde Anti-Revolutionairen dwong het gezag in Nederland altijd bewondering af; de mens wikt maar God beschikt, en aldus werd rijkdom de graadmeter van Gods goedkeuring, ironisch genoeg een in wezen heidens standpunt. Het vermogen bevelen te geven was voor hen een teken van kracht, een kracht die tegelijkertijd de machtelozen telkens weer bewust maakte van hoe onbetekenend zijzelf waren. De vooraanstaande Indiase socioloog Ashish Nandy schreef met betrekking tot dit fenomeen in een essay over de Britse dichter Rudyard Kipling het volgende:
Kipling was brought up in India by Indian servants in an Indian environment. He thought, felt and dreamt in Hindustani, mainly communicated with Indians, and even looked like an Indian boy. In contrast to this, his relationship with Victorian parents was troublesome. It was formal. There was a wide gap between Kipling and his parents. Alice Kipling, Kipling's mother, didn't fit to the image of mother Kipling dreamt and she didn't encourage much emotionalism.
It was a custom among British in India to send their children to England in order to pick up European culture and manners. The Kiplings too sent Kipling and his sisters to Southsea, where his aunt Mrs. Rosa Holloway, took charge of them. At Southsea, young Kipling was exposed to bullying, restraints and sadism. Those were the most painful experience in the life of Kipling. Tortured by Mrs. Holloway and her son, he found Southsea as a house of desolation and finally he had a 'severe nervous breakdown' followed by partial blindness and hallucinations.
Later Kipling was taken away from Southsea and admitted in to a public school which catered to children of families with a military background. The school too provided harrowing experience as Rudyard was a servile, artistically minded boy who hated sports, but the school emphasized masculine and military values. These experiences introduced Kipling to the other side of English authority which produced the ruling elites of the colonies.
It is surprising to see that the England that alienated him, labeled him, treated him as a bicultural sahib and tortured his childhood, evoked in him great admiration. During those years in England Rudyard was convinced that England was a part of his self, and he had to disown his Indianness. In order to identify with the colonialism (aggressor) and to get out of victimhood/ill-treatment he had suffered in England, he has to learn not to identify with the victims. The attempt to identify with the suppressor is a complex mental response to the act of domination in many cultures. The subjects fail to see an alternative and internalize the values of the aggressor. So that they share the ‘power’ of the powerful.
Rudyard was all that he despised in his works. He disliked, the weak, effeminate, individualistic rebellious and often presented an ‘ideal victim’ he wanted to become but failed in his work Rudyard presented two kinds of victims; the first one fights well, and pays back the tormentor in his own coin, and the second is passive aggressive, effeminate and fights back through non-cooperation, shirking, irresponsibility and refusal to value face to face fights.
Though Rudyard identified with the aggressor and supported counter balance, he never realized what he disliked was there within himself. He identified with what the tormenter assumed. This mental state prevented him from a critical insight a creative writer needs. In order to cover up the hollowness of this duality, Rudyard refused to look inside ad saw the bonds of race and blood more important than person to person relationship. To drive off the troubles of his complex-mental state, he attempted to search for cultural roots through the service he was rendering to the imperial authority. It is easy to see that Rudyard has been split between parts of his own selves. The one which supported aggression, violence and counter balance and the other was the softer, more creative and happier part of his self; as the first was colonial; the second was Indian.
Hetzelfde proces is herkenbaar bij Catrinus Mak. Niet opgewassen tegen de gewelddadige, als het ware, duivelse kracht van het westerse kapitalisme, heulde de dominee, die zich zelfs de mindere van zijn vrouw voelde, met de onderdrukker, niet met de onderdrukte, wat gezien zijn beroep veel logischer was geweest. En omdat hij uit angst de blinde macht steunde, was hij zelfs in staat te schrijven dat de Neurenberger Rassenwetten, waarbij Gods 'uitverkoren volk' uit de Duitse samenleving werd verbannen 'op staatsterrein tolerabel' waren. Een dergelijk verraad aan de eigen principes is exemplarisch voor de houding van de massamens, die zodra het erop aan komt geen principes kent, geen geloof, geen normen en geen waarden. Misschien wel het meest tragische is dat zijn zoon Geert nu dezelfde karakterloze lafheid vertoont, en op zijn beurt zowel de democratie als de mensenrechten verraadt. Van de geschiedenis kunnen narcistische individuen niets leren. Hun gekrenktheid is daarvoor te groot, hun verlangen naar bevestiging te hevig. Voor hen is er alleen het onverzadigbare IK. Meer later.
3 opmerkingen:
Over kolonialisme. Vandaag weer beschamend voorbeeld van onze niet-onafhankelijke massamedia die kritiekloos een persbericht van het CIDI en/of de Israëlische ambassade overschrijft. Zonder bronvermelding. Daarin wordt de situatie op de West Bank omschreven als:
"Kolonisten en boeren ruziën steeds meer over grond op de Westelijke Jordaanoever en daarbij grijpt vooral het leger vaker in."
http://nos.nl/artikel/2052531-palestijnen-betalen-boetes-met-nederlands-hulpgeld.html
"Om de toegenomen onrust tussen Joodse kolonisten en Palestijnse boeren de kop in te drukken, grijpt het Israëlische leger steeds vaker in. De kolonisten en boeren ruziën om grond op de Westelijke Jordaanoever."
http://www.ad.nl/ad/nl/1013/Buitenland/article/detail/4123458/2015/08/18/Nederland-betaalt-boetes-Palestijnen-met-hulpgeld.dhtml
"Palestijnse boeren en kolonisten ruziën steeds heviger om grond op de Westelijke Jordaanoever. Het Israëlische leger neemt daarom graafmachines en ander zwaar materieel in beslag, die de boeren kunnen terugkrijgen na betaling van een boete."
http://www.elsevier.nl/Nederland/achtergrond/2015/8/Nederland-betaalt-boetes-Palestijnse-boeren-vier-vragen-2672518W/
"De kolonisten en boeren ruziën om grond op de Westelijke Jordaanoever. Daarbij neemt het leger graafmachines en ander zwaar materieel van de boeren in beslag."
http://www.gelderlander.nl/algemeen/binnenland/nederland-betaalt-boetes-palestijnen-met-hulpgeld-1.5162950
Het gaat dus over een "ruzie" "over grond" "tussen kolonisten en boeren" die ook nog opeens schijnt toe te nemen. Daarnaast spreekt men van "boetes" aan de bezetter, terwijl het in wezen afpersing betreft. Stel je voor dat je een dief moet betalen om je spullen terug te krijgen en de massamedia noemen dat een "boete" betalen! En stel je voor dat zij straks over de bezettingen van IS gaan schrijven als 'een ruzie tussen IS en bewoners'!
Zo, van die potentiële lone wolfs zijn ze af:
'Two hundred and thirty two new immigrants to Israel departed New York's John F. Kennedy International Airport on Monday, aboard a Nefesh B'Nefesh charter Aliyah flight.
The flight was facilitated in cooperation with Israel’s Ministry of Aliyah & Immigrant Absorption, the Jewish Agency for Israel, Keren Kayemeth Le’Israel, JNF-USA, and Tzofim-Garin Tzabar.
Passengers on the flight include 29 families with 75 children as well nine couples and 86 singles.
Among the immigrants from the United States and Canada, are also 59 young men and women with plans to volunteer for the Israel Defense Forces as "lone soldiers." Het schijnt dat huisvesting geen enkel probleem is want er word flink bijgebouwd en met 'n beetje geluk krijg je er zelfs wat oliif of fruit -bomen bij.' Opnieuw beginnen? Netanyahu weet raad.
Tom Hartmann Interview: Conversations w/Great Minds P1 - Max Blumenthal Explains Politicide Part II here Pity I cannot find a transcript.
Een reactie posten