vrijdag 16 november 2012

'Deskundigen' 33


In The Greeks And The Irrational citeert de Britse classicus E.R. Dodds de elfde eeuwse Perzische wijsgeer Al Ghazali:
There is no hope in returning to a traditional faith after it has once been abandoned, since the essential condition in the holder of a traditional faith is that he should not know he is a traditionalist.
Ik refereer hieraan omdat Geert Mak in de epiloog van zijn reisboek de Amerikaanse auteur Thomas Wolfe als volgt citeert:
You can’t go home again,
een wijsheid die in wezen dezelfde is als die van Al Ghazali. ‘You can’t go home’ is de titel van een posthuum verschenen boek, waarin

Wolfe, as in many of his other novels, explores the changing American society of the 1920s/30s, including the stock market crash, the illusion of prosperity, and the unfair passing of time which prevents Webber (de hoofdpersoon) ever being able to return ‘home again’.

De titel verwijst naar het besef van de protagonist dat

‘You can't go back home to your family, back home to your childhood ... back home to a young man's dreams of glory and of fame ... back home to places in the country, back home to the old forms and systems of things which once seemed everlasting but which are changing all the time – back home to the escapes of Time and Memory.’

The phrase ‘you can’t go home again’ has entered American speech to mean that once you have left your country town or provincial backwater city for a sophisticated metropolis you can’t return to the narrow confines of your previous way of life and, more generally, attempts to relive youthful memories will always fail.
Wanneer de mens eenmaal zijn ‘onschuld’ heeft verloren kan hij die nooit terugvinden, omdat hij inmiddels weet geen ‘onschuldige’ meer te zijn. Men kan niet een vernietigd naief bewustzijn in zijn oude vorm herstellen, men weet inmiddels te veel. De mens kan niet opnieuw worden wat hij eens was. Een volwassene kan nooit meer een kind zijn, zonder zichzelf te bedriegen. Dat is ook meteen het fundamentele probleem van mensen die de zogenaamde goede oude tijd terug willen. En toch wil Geert Mak dit wanneer hij tegen Vrij Nederland zegt dat de VS ‘weer het “gewoneland’ moet worden ‘dat het tot 1940 was.’ Het is opnieuw een voorbeeld van een Makiaanse paradox die illustreert hoe weinig overdacht Reizen zonder John is. Uit zijn literatuurlijkst blijkt dat Geert Mak het werk van Thomas Wolfe niet gelezen heeft, en dat hij opnieuw een van elders geplukt citaat in een verkeerde context gebruikt. Een imperium dat in de praktijk een militair-industrieel complex is, en dat vanaf het allereerste begin gedreven wordt door de ideologie van het expansionisme kan niet weer een ‘gewoon’ land worden. Dat is nu juist de kern van Thomas Wolfe’s boek. Panta rhei, alles stroomt, men kan niet tweemaal jn hetzelfde water van de rivier stappen. Mak’s vraag op pagina 523 of de rol van de VS ‘zo [zal] blijven?’ is dan ook absurd, want niets is bestendig, zoals Heraclitus, volgens Plato, meer dan twee millennia geleden al wist. Mak’s wanhopige verlangen naar naar wat hijzelf ‘hoop’ noemt, en wat in feite neerkomt op een verlossing uit het deels virtueel geworden bestaan, is een even groot zelfbedrog als dat van de beau monde in The Great Gatsby. De Amerikaanse hoogleraar Ross Posnock:
The desperate gaiety and frenzied pursuit of happiness, the unappeasable, restless dissatisfaction of people being ‘rich together,’ the ‘ash-gray men’ moving ‘dimly and already crumbling’ in this ‘twilight universe,’ are a few of the signs and portents of an ‘inverted’ world, ‘material without being real,’ where ‘the unreality of reality’ reigns. These last two oxymoronic phrases can serve as Fitzgerald’s most succinct descriptions of the contradictory, mystified world of the novel. At Gatsby’s extravagant parties the ‘unreality of reality’ is most flagrant, as anonymus hordes of uninvited guests come and go ‘like moths’; their ‘chatter and laughter’ barely conceal the pseudo-intimacy and indifference of ‘introductions forgotten on the spot’ and ‘enthusiastic meetings’ between strangers. The ‘constantly changing light’ reveals the endless and aimless procession of fashionable faces and voices, just as the parade of outlandishly artificial names that Nick (de buitenstaander door wiens ogen de lezer kijkt) will later catalog serves to diminish further any senses of the recognizably human. Inevitably, this bizarre and tumultuous’ partygoing, Nick’s initiation into Gatsby’s world, ends with the ‘harsh, discordant din’ of a car crash and women ‘having fights with men said to be their husbands’; all of which ‘added to the already violent confusion of the scene.’
In een consumptiemaatschappij ligt alles in een vitrine ter verkoop aangeboden en dient de zelf verzonnen identiteit als uithangbord op de markt van welzijn en geluk. En wanneer Geert Mak tegenover Vrij Nederland zegt te hopen dat Obama wint, dan toont dit alleen maar aan dat hij niet weet hoe in de werkelijkheid van de neoliberale leugen ook de president, net als Mak’s boek, verkocht wordt via uitgekiend ‘packaging, branding en marketing.’ Nogmaals Ross Posnock:
Gatsby’s verbal narration of his life is made empty by lies, clichés, and sentimentality. His attempt at purely human communication fails. But if speech is precarious, an unstable means of creating a self, objects acquire an unmerited but unimpeachable authority.  Gatsby’s deft use of objects… creates at once the illusion of his veracity and identity. Things, not human beings, seem to possess a nearly magical power of legitimation. The mystique of ‘enchanted objects’ as Nick calls them, is one of Gatsby’s most cherished beliefs, and he surrounds himself with things, a preoccupation that, while fetishistic, is also the source of much of the novel’s glamour.
Terwijl de mens en de natuur door het kapitalistische systeem worden ontzield, lijken de dingen die te koop zijn juist bezield, een feit dat weergaloos wordt aangetoond in Fitzgerald’s beschrijvingen:
In Nick’s first description of Jordan and Daisy (een rijk echtpaar), the two are in white; ‘their dresses were rippling and fluttering as if they had just been blown back’ after a flight around the house. In direct contrast to these weightless people (who will prove to be morally hollow as well) is the solid bulk of the ‘enormous couch’: ‘the only completely stationary object in the room.’ With this seemingly minor detail we are shown that in this world objects are real, in the sense of being fully present and stable, while people seem unreal – less (or more) than human in their ethereal airiness). More significantly, the novel discloses that the most desired people are perceived as desirable objects: Daisy (de vrouw die Gatsby de zijne wil maken om zichzelf een identiteit te verschaffen) ‘gleaming like silver,’ her ‘voice full of money’ […] Daisy, of course, represents the ‘object par excellence,’ as Marx defined money. The first encounter between the prize object and the compulsive collector is momentous, and a close examination of their meeting can illuminate the origins of Gatsby’s belief in ‘enchanted objects.’ Fitzgerald here reveals his profound grasp of how capitalism ‘penetrates the very depths of man’s… psychic nature…’
Omdat Geert Mak niet zonder hoop kan, weigert hij de gapende leegte achter het uiterlijk vertoon onder ogen te zien en daarmee het centrale probleem van het kapitalistisch bewustzijn, te weten dat niets meer in zijn eigen taal tot ons spreekt, en dat alles instrumenteel is geworden, nuttig en efficient. En als iets niet aan die eisen voldoet dan wordt het vernietigd. Ross Posnock:
Fitzgerald describes Gatsby’s… commodified consciousness: he ‘was overwhelmingly aware of the youth and mystery that wealth imprisons and preserves, of the freshness of many clothes…’ With this, Gatsby’s displacement of his desires into objects becomes nearly explicit… Both desire and commodity fetishism, Fitzgerald implies, are governed by displacement and mediation and are inherently insatiable, perpetually deferring immediate gratification… the prevailing cultural fashion dictates the adoption of a European, aristocratic manner and taste. Money has created this artificial, denatured world, ‘material without being real...’
In dit bewustzijn blijft niets meer wat het oorspronkelijk was, alles is slechts een middel voor iets anders. Omdat niets echt is, blijft alleen het brandende verlangen over naar nog meer. Dat verklaart de onverzadigbaarheid van de hebzucht die altijd in het kapitalisme besloten ligt. Een miljonair wil, nee, moet miljardair worden, zijn begeerte kan nooit bevredigd worden.
The transformation of reality into symbol defines the condition of commodity fetishism – the passionate chase after symbolic representations of other men’s desires. Symbols, things embodying an excess of meaning, come to dominate consciousness. Nothing is valued in and for itself…  But this stripping away of the symbolic brings not elation but a sense of loss: ‘His count of enchanted objects had diminished by one.’ With Daisy in his arms at last, a ‘faint doubt,’ ‘an expression of bewilderment’ soon comes over him, for to be face to face with an ‘actual and astounding presence in this culture is a disorienting experience…’
Kortom, zodra de consument iets heeft, verlangt hij naar iets nieuws, en zo jaagt hij/zij een levenlang op de symbolen van succes. Fitzgerald laat ons zien dat het Amerikaanse systeem met zijn ‘Amerikaanse Droom’ per definitie nooit verwerkelijkt kan worden. En dat is ook nooit de bedoeling geweest. In de jaren dertig verwoordde Paul Mazur, een Wall Street bankier van de inmiddels failliete Lehman Brothers, het zo:
We must shift America from a needs- to a desires-culture. People must be trained to desire, to want new things, even before the old have been entirely consumed. [...] Man's desires must overshadow his needs.
Onze materialistische ‘democratie’ is er een van produceren en consumeren, in een eindeloze cirkel. Of zoals de Amerikaanse publicist, Samuel Strauss, het in 1924 formuleerde, het jaar voordat The  Great Gatsby verscheen:

Formerly the task was to supply the things that men wanted; the new necessity is to make men want the things which machinery must turn out if this civilization is not to perish... the problem before us today is not how to produce the goods, but how to produce the customers.

Toen het productieproces via de lopende band eenmaal geperfectioneerd was, moest de markt de klant scheppen. Toen van de arbeider een robot was gemaakt en hij een slaaf van de machine was geworden, werd hij/zij afgekocht en zelfs soms dolblij gemaakt met materiele objecten.

That this intensity of emotion is generated by commodities is unsettling yet precisely Fitzgerald’s point: in a reified world, objects, the repository of human desires, are the means of communication, of emotional and sexual exchange. Coloassal illusions and bewilderment have somehow produced ‘intense life,’ and this contradiction is only one of many in an episode where intimacy and emotion interact with florid ostentation and material excess, all testifying to the ‘unreality of reality.’  The ‘possession of intense life’ is not to last. Before long Gatsby’s dream is ‘dead,’ ‘struggling unhappily’ toward Daisy’s ‘lost voice…’


Fitzgerald’s beschrijving van de laatste momenten vóór Gatsby’s gewelddadige dood leidt Ross Posnock tot de volgende conclusie:

In a society where authority derives from the atemporal stability of objects, nature’s naked, vulnerable presence is indeed grotesque, and this sense of inverted values is captured in Fitzgerald’s description of the moment as ‘material without being real.’ So powerful is capitalism’s capacity to confound reality that an epiphany of demystification dissolves almost instantaneously into mystification. Analogously, Gatsby’s experience here of ‘intense life’ is most fragile, poised as it is on the verge of death. Lurking about is the ‘ashen, fantastic’ figure of his killer. In this disinterested moment of contemplation, free of all desire to dominate and exploit, Gatsby glimpses a world of transparent immediacy where things are only and fully themselves. Perhaps for the first and last time his ‘relation to the world [is] a human one,’ an unalienated  relation in Marx’s sense. Indeed, Marx’s celebrated vision of an unalienated world has a striking relevance to Gatsby…

If you love without evoking love in return, i.e., if you are not able, by the manifestation of yourself as a loving person, to make yourself a beloved person, then your love is impotent and a misfortune.

Gatsby’s love is ‘impotent and a misfortune’ precisely because he doesn’t exchange love for love. Such a balanced, equal, transaction is nearly impossible in capitalism, which is founded on profit, created by what Marx calls the ‘surplus value’ produced by ‘unequal exchange.’

Opmerkelijk genoeg weet iedereen dit ook. Mijn buurvrouw zei gisteren desgevraagd over de glamour wereld die dagelijks via de massamedia getoond wordt: ‘Glamour is glitter, feesten, limousines. Het is niet echt, maar vreemd genoeg is het tegelijkertijd wel echt.’ Dit is een perfecte omschrijving van de virtuele wereld waarin vandaag de dag iedereen leeft, en die onze sociale werkelijkheid is geworden. Desondanks wordt die realiteit door Geert Mak in zijn vuistdikke boek genegeerd, alsof het kapitalisme in zijn neoliberale en irrationele vorm domweg niet bestaat. Opnieuw Ross Posnock:

Gatsby is fatally enmeshed in the capitalist economy of profit and commodity exchange, which, we have seen, creates a culture of surplus meaning. The disorienting symbolization of reality that results makes life ‘confused and disordered’ as Nick describes Gatsby… Although entrapped, Gatsby maintains his naive but compelling ‘romantic readiness’ to regain ‘the freshest and the best.’ That his effort to escape the distortions of capitalist social reality is founded upon the use of the most mystifying commodity of all – money – defines the doomed character of his quest. As doomed is his ‘extraordinary gift for hope’ which has been defined by that central capitalist paradigm for succes – Benjamin Franklin.

In dit fragment staat centraal ‘his “extraordinary gift for hope” which has been defined by that central capitalist paradigm for succes ‘ Hier naderen we tevens de kern van Geert Mak’s levenshouding en zijn ‘geheime liefde’ voor ‘Amerika.’ Begin dit jaar schreef hij me:

Ik kan niet zonder hoop, Stan, dat klinkt misschien wat pathetisch, maar het is toch zo. Hoop moet niet misleidend worden - ik hoor het je zeggen -, het moet ons niet in slaap wiegen, maar ik denk nog steeds dat je én realist kunt zijn, en er ook wat van kunt maken.

Maar toen ik hem vroeg:

Welke hoop kan een miljonair zich permitteren? Dat is de centrale vraag die we ons moeten stellen,

kreeg ik geen antwoord, omdat deze vraag het dualisme van Mak, en in feite van ons allen in mindere of meerdere mate, blootlegt. De op drijfzand rustende ‘hoop’ gered te worden is onderdeel van hetzelfde dualisme dat in The Great Gatsby zichtbaar wordt gemaakt, en trouwens ook herkenbaar is in de ambivalente houding van Scott Fitzgerald zelf. Ross Posnock schrijft over de man door wiens ogen de lezer naar Gatsby kijkt:

The object Nick provides for our consumption is a version of a perennially marketable cultural myth – the romantic hero as passive sacrificial victim. And yet, at the same time Nick creates more than a reified image. While he may worship and objectify Gatsby, Nick’s portrayal is also informed by deep skepticism, for Gatsby represents ‘everything for which’ Nick has an ‘unaffected scorn.’ ‘I disapproved of him from beginning to end,’ he reminds us near the conclusion, and his occasional exasperation with and distaste for Gatsby gives credence to his remark… The blatant contradictions in Nick’s response, like the contradictions in Gatsby and in the society they are part of, are not to be ignored or resolved, for they are the very source of the lasting authority of Fitzgerald’s novel.

Geert Mak is als Nick, een geschoolde man die levend in de schizofrene realiteit van de neoliberale maatschappij tegelijkertijd ‘een geheime liefde’ koestert voor ‘Amerika,’ maar die, eenmaal geconfronteerd met de Amerikaanse realiteit zoals beschreven door bijvoorbeeld John Steinbeck en Jack Kerouac, die werkelijkheid verafschuwt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij aan Vrij Nederland vertelde dat hij ‘nooit met de gedachte [speelde] om zich na zijn reis voor langere tijd in de Verenigde Staten te vestigen. Integendeel, de bestseller-schrijver is heel druk met twee verhuizingen, eentje in Amsterdam en eentje in Friesland.’ En desgevraagd: ‘Inderdaad, een luxeprobleem,’ aldus Geert Mak. 

Geen opmerkingen: