maandag 24 mei 2021

De Millennia-Oude Strijd tussen Joodse Extremisten en Joodse Burgers

Tribalism was an urge our Founding Fathers assumed we could overcome. And so it has become our greatest vulnerability,

zo stelt de Brits-Amerikaanse auteur en blogger Andre Sullivan in The New York Magazine van 18 september 2017. Volgens hem is:

One of the great attractions of tribalism that you don’t actually have to think very much. All you need to know on any given subject is which side you’re on. You pick up signals from everyone around you, you slowly winnow (uitziften. svh) your acquaintances to those who will reinforce your worldview, a tribal leader calls the shots, and everything slips into place. After a while, your immersion in tribal loyalty makes the activities of another tribe not just alien but close to incomprehensible. It has been noticed, for example, that primitive tribes can sometimes call their members simply ‘people’ while describing others as some kind of alien…

He also explains how ‘immersion in tribal loyalty makes the activities of another tribe not just alien but close to incomprehensible,’ with tribalists responding to criticism not by reflecting on one’s ‘own actions or assumptions but instantly point[ing] to the same flaw in his [or her] enemy.’ […]


we don’t really have to wonder what it’s like to live in a tribal society anymore, do we? Because we already do. Over the past couple of decades in America, the enduring, complicated divides of ideology, geography, party, class, religion, and race have mutated into something deeper, simpler to map, and therefore much more ominous. I don’t just mean the rise of political polarization (although that’s how it often expresses itself), nor the rise of political violence (the domestic terrorism of the late 1960s and ’70s was far worse), nor even this country’s ancient black-white racial conflict (though its potency endures).


I mean a new and compounding combination of all these differences into two coherent tribes, eerily balanced in political power, fighting not just to advance their own side but to provoke, condemn, and defeat the other.


I mean two tribes whose mutual incomprehension and loathing can drown out their love of country, each of whom scans current events almost entirely to see if they advance not so much their country’s interests but their own. I mean two tribes where one contains most racial minorities and the other is disproportionately white; where one tribe lives on the coasts and in the cities and the other is scattered across a rural and exurban expanse; where one tribe holds on to traditional faith and the other is increasingly contemptuous of religion altogether; where one is viscerally nationalist and the other’s outlook is increasingly global; where each dominates a major political party; and, most dangerously, where both are growing in intensity as they move further apart.


The project of American democracy — to live beyond such tribal identities, to construct a society based on the individual, to see ourselves as citizens of a people’s republic, to place religion off-limits, and even in recent years to embrace a multiracial and post-religious society — was always an extremely precarious endeavor. It rested, from the beginning, on an 18th-century hope that deep divides can be bridged by a culture of compromise, and that emotion can be defeated by reason. It failed once, spectacularly, in the most brutal civil war any Western democracy has experienced in modern times. And here we are, in an equally tribal era, with a deeply divisive president who is suddenly scrambling Washington’s political alignments, about to find out if we can prevent it from failing again.

https://nymag.com/intelligencer/2017/09/can-democracy-survive-tribalism.html 


Naar aanleiding van dit essay reageerde redacteur Gary Rosenblatt in The Times of Israel:


Andrew Sullivan’s disturbingly insightful essay in New York Magazine on how America has become a tribal society in recent years (‘America Wasn’t Built For Humans,’ Sept. 19) describes two distinct segments ‘fighting not just to advance their own side but to provoke, condemn, and defeat the other.’ I realized while reading it that one could just as well substitute ‘Jewish community’ for ‘America’ and his thesis would still ring true.


Of the two tribes Sullivan writes about, one is mostly white, living in rural areas, clinging to religious faith, strongly nationalist and voting Republican, and the other is made up of racial minorities and white liberals mostly found in urban areas on the two coasts, primarily secular, with a global outlook and voting Democratic. The gap between the two is widening as is the intensity of their contempt for each other, he asserts.


Much of Sullivan’s essay describes how the common bonds that held American society together have frayed, as evidenced by the collapse of bipartisanship in Washington, replaced by a zero-sum political climate where the parties try to negate the legislation passed by their opponents.


He also explains how ‘immersion in tribal loyalty makes the activities of another tribe not just alien but close to incomprehensible,’ with tribalists responding to criticism not by reflecting on one’s ‘own actions or assumptions but instantly point[ing] to the same flaw in his [or her] enemy.’


The Jewish community, mirroring the larger society, has been plagued by the same kind of toxic divisions over religious and political issues, spilling over to attitudes toward the government in Jerusalem and, more recently, Donald Trump. On one side are the older, politically conservative and often religiously observant Jews, on the other is the majority Jewish population of younger and less observant and secular Jews who are political liberals.


The latter group, believed to be as much as 90 percent of the Jewish community, lists social justice, abortion access, gay marriage, universal healthcare, gun control and public school education as key issues for them. Some have described Reform temples as ‘the Democratic Party at prayer.’


The more politically conservative Jews care deeply about tuition credits to offset the high cost of a day school education, and support a government in Jerusalem that many of their fellow Jews fear has too little respect for democratic principles, and leans too far to the right in the sway of the religious parties and Jews living in West Bank communities.

https://jewishweek.timesofisrael.com/the-sad-descent-from-members-of-the-tribe-to-tribalism/ 



Het is een onomstreden historisch feit dat al zeker twee millennia lang er een strijd heerst tussen twee stromingen binnen het jodendom. In 1990 interviewde ik 
hierover de Joods-Israelisch auteur A.B. Yehoshua in zijn huis in de heuvels van de Carmel, boven de havenstad Haifa. Al ruim drie decennia geleden waarschuwde hij in zijn werk voor het volgende: 


Ik vrees ten zeerste dat het almaar door laten gaan van het conflict onze identiteit uiteindelijk zal vernietigen. Er zijn Joods-Israëli’s die de externe strijd voortdurend zoeken, want — zo zeggen ze — zolang er een externe druk bestaat zal er onder de Joden zelf geen gewapend geschil uitbreken. Vooral sommige religieuze fanatici zijn buitengewoon bang voor vrede, omdat dan de seculiere Joodse identiteit in Israël zich vrij zal kunnen ontwikkelen. Juist uit angst daarvoor zijn de zeloten zo fel tegen vrede. Zij zijn ervan overtuigd dat de joden gedoemd zijn om in een permanent conflict met de buitenwereld te leven, niet alleen met de Arabieren, maar met alle andere volkeren op aarde. Aan dat conflict ontlenen ze hun identiteit, vrede zou hun identiteit vernietigen. Die sluimerende strijd tussen extremistische en gematigde joden is al millennia oud, het leidde er tweeduizend jaar geleden toe dat de joden in ballingschap gingen. Men moet zich goed realiseren dat wij niet uit Israël zijn verdreven, maar dat wij in ballingschap zijn gegaan om zo aan de aanhoudende crisis tussen het nationale gezag en het religieuze systeem te kunnen ontsnappen. Door in de diaspora te vluchten hoefden de joden geen keuze te maken, we hadden namelijk niets meer te kiezen, in de buitenwereld bestond eenvoudigweg geen Joods nationaal gezag meer. De gola, de ballingschap, was dus niet een van buitenaf opgelegd fenomeen, zoals algemeen wordt beweerd, maar een van binnenuit gevormd verlangen ernaar, om zo aan de interne strijd te ontkomen, de strijd over de vragen: wie en wat is een Jood en hoe moet hij zich als Jood gedragen? Door de stichting van de staat Israël is dit oeroude conflict ineens weer uiterst actueel geworden. Zoals gezegd, hieraan ten grondslag liggen de vragen: wie is een Jood en wat is een Jood? Dat betreft niet alleen een religieus vraagstuk, ook onder seculiere joden in Israël bestaat hierover veel verwarring. Een deel van hen heeft net als de religieuze fundamentalisten dat permanente externe conflict nodig om zich te definiëren, ze zijn niet zeker over zichzelf, ze geloven niet echt in hun seculariteit. Ze zijn bang dat als er vrede uitbreekt ze niet langer meer als Jood worden beschouwd, dat ze dan als het ware gedwongen worden zich te bekeren tot de religie om weer Jood te kunnen zijn. Die onzekerheid over wie ze zijn ervaren ze als een bedreiging en zij kunnen hun nationale identiteit alleen handhaven dankzij het externe conflict. Kijk, de uiterst orthodoxe joden van Neturei Karta zijn absoluut niet bang voor vrede, omdat zij een identiteit bezitten. Zij hebben Israël niet nodig om Joods te kunnen zijn, waar ze ook zijn, al zouden op de maan zitten, dan nog zullen ze uiterst orthodoxe joden blijven. Sterker nog: ze zijn fel gekant tegen de staat Israël die volgens hen de normen en waarden van het judaïsme probeert te vernietigen. Die mensen zijn dus niet bang voor vrede met de Arabieren, maar het zijn de semi-religieuzen, de Gush Emunim, het fanatieke Blok der Getrouwen, zoals ze zichzelf noemen en de lui die eromheen hangen, die zoeken het permanente conflict, want alleen op die wijze kunnen ze telkens weer de grenzen van hun identiteit bepalen.


Yehoshua is één van de belangrijkste Israëlische schrijvers van dit moment. The New York Times prees Abraham Yehoshua als de ‘Israëlische Faulkner,’ en mede daarom nogmaals zijn scherpzinnige analyse van het interne Joodse conflict, nog eens bewezen door het gegeven dat:


wij niet uit Israël zijn verdreven, maar dat wij in ballingschap zijn gegaan om zo aan de aanhoudende crisis tussen het nationale gezag en het religieuze systeem te kunnen ontsnappen. Door in de diaspora te vluchten hoefden de joden geen keuze te maken, we hadden namelijk niets meer te kiezen, in de buitenwereld bestond eenvoudigweg geen Joods nationaal gezag meer. De gola, de ballingschap, was dus niet een van buitenaf opgelegd fenomeen, zoals algemeen wordt beweerd, maar een van binnenuit gevormd verlangen ernaar, om zo aan de interne strijd te ontkomen, de strijd over de vragen: wie en wat is een Jood en hoe moet hij zich als Jood gedragen?’ 


De Joodse geschiedenis begon met de mythe van ‘het uitverkoren volk’ dat van zijn luchtgod het ‘Beloofde Land’ had gekregen op voorwaarde dat eerst de oorspronkelijke bewoners allen zouden worden uitgemoord, inclusief hun vee. Die mythe hebben de orthodoxe Joden altijd als een last met zich meegedragen, maar het gaf hun leven wel vorm en inhoud, oftewel een identiteit. Daarentegen hadden de wereldse Joden geen moeite zich te schikken naar de wetten van de verschillende heersende machten in de loop van de geschiedenis. Het is dan ook niet vreemd dat deze twee stromingen binnen het judaïsme tijdens de Romeinse tijd   botsing met elkaar kwamen, waarbij de vraag was: wie en wat is nu een Jood en wie en wat niet? En zo is ‘het uitverkoren volk’ altijd gehuld geweest in een mist van mythen. Het was niet vreemd dat de columnist Max Pam in HP/De Tijd van 12 januari 2019 opmerkte dat de ‘mythevorming rond Max van Weezel net even te ver [gaat],’ want als: 


je lid bent geweest van de CPN, in De Waarheid hebt geschreven, en je later vanuit de linkse pantsertrein die Vrij Nederland heette zogenaamd op de Hollandse bourgeoisie moest schieten, dan is er misschien toch iets ontspoord als je aan het eind van je leven wordt uitgezwaaid door je twee grootste fans: Dries van Agt en Hans Wiegel. 

https://www.hpdetijd.nl/2019-01-12/max-van-weezel-max-pam/ 


Pam heeft gelijk dat een ieder ‘die stervende is, het recht [heeft] zijn leven te hullen in een eigen mythe,’ maar in het geval van Van Weezel manifesteerde de mythologisering zich tijdens zijn hele leven als ‘joodse jongetje dat er van Adolf Hitler eigenlijk niet had mogen zijn,’ zoals hijzelf — als naoorlogs kind — nogal bombastisch verwoordde. Deze mythevorming gaf hem zijn identiteit, weliswaar een geleende identiteit, maar toch één waarmee hij een heel werkzaam leven vooruit kon. Ondanks het feit evenwel dat hij zijn hele leven lang ‘niet zielig’ gevonden wilde worden, ‘geen mislukkeling' wilde zijn, zag hij zich tegen het einde van zijn aardse bestaan toch gedwongen de vraag te stellen: ‘is het geen verloren leven geweest?’ Zijn geleende identiteit bleek terugkijkend onvoldoende te zijn geweest,  ondanks het feit dat:

[i]k me decennialang verscholen [heb] achter de façade van de geslaagde journalist. In Den Haag stonden de Mark Ruttes en Alexander Pechtolds van deze wereld me nop de schouders te slaan, 'dag Max.’ Daar was ik iemand. 


Dat wil zeggen: iemand in de ogen van de Ander, maar zelf bleef hij onzeker als gevolg van zijn joodse achtergrond. Hij zei daarover:


als je niet depressief wilt raken of maatschappelijk wilt mislukken, moet je niet met de oorlog bezig zijn. Ik denk dat ik, om er niet aan onderdoor te gaan, de identiteit heb gekozen van de geslaagde Haagse verslaggever voor Vrij Nederland. 


Het was een gespeelde ‘identiteit,’ een rol in een komedie met een vleugje tragiek. Toen dit theater na een denderend applaus was afgelopen, keerde zijn existentiële onzekerheid terug, en verdween zijn ‘identiteit’ als sneeuw voor de zon. Daarom viel hij terug op zijn gecultiveerd slachtofferschap, op Israel als zelfbenoemde ‘Joodse staat,’ op het al dan niet vermeend ‘anti-semitisme,’ de trouwste bondgenoot van Israel, zoals Herzl  in zijn dagboek had genoteerd: ‘The anti-Semites will become our most dependable friends, the anti-Semitic countries our allies.’ Hoeveel terreur zijn ‘Joodse staat’ ook mocht plegen, Van Weezel en zijn echtgenote Anet Bleich konden dit steeds extremistischer wordende zionisme onmogelijk vaarwel zeggen, want zonder slachtofferschap en anti-semitisme zouden zij identiteitsloos door het leven moeten. Zonder de goj kon Van Weezel als jood niet bestaan. Bovendien is het vandaag de dag ‘rather the fashion to be a “Jew,”’ zoals de Israëlische hoogleraar Shlomo Sand constateert in zijn essay How I Stopped Being A Jew (2014). In de postmoderne tijd, gekenmerkt door vervreemding en verval van oude structuren, zijn velen op zoek naar een identiteit, het liefst een zo exclusief mogelijke, nu het individualisme wordt verheerlijkt maar tegelijkertijd het conformisme wordt afgedwongen. En wat is exclusiever dan het tribalisme van het jodendom? Maar ook hier manifesteert zich een keerzijde. Professor Sand:


Today it is far easier to express one's desire to be identified as a Jew, but the problem of 'new Jews' lies in the lack of specific cultural expressions or outward signs of the secular Jewish identity. This is why, in the United States but also elsewhere, total atheists sometimes travel to the synagogue by car on the Shabbat to have their sons circumcised (a cultural act that supposedly reduces the risk of AIDS, if we believe, oh father Abraham), and organize sumptuous (kostbare. svh) Bar-Mitzvah celebrations at which the food may well not be kosher, similarly expecting to be married in due course by a rabbi, preferably a Reform rabbi, if there is one available in the local community. This, then, is how a Jew expresses his membership of this ancient and specific ethnos without the expenditure of any particular effort. As a result, these pseudo-religious practices, since we are not talking about people who are serious believers, have no real consequences.


In dit opzicht is illustrerend dat Max van Weezel en Anet Bleich (‘een echte feministe’) als overtuigde communisten in een ‘synagoge’ trouwden ‘onder het baldakijn, jawel: alles erop en eraan. De bruiloft duurde een paar dagen.’ Desondanks zette Van Weezel zijn zoektocht naar een identiteit toch voort: 


Ik probeerde mijn existentiële onzekerheid te compenseren door op alles ja te zeggen. Ik moest extra mijn best doen, altijd, overal. De boodschap die mijn ouders, onbewust, hebben meegegeven was: eigenlijk was het helemaal niet de bedoeling dat er in 1951 nog joodse jongetjes zouden worden geboren, maar nu je er tóch bent, moet je er alles uit zien te halen. Dat is wat ik heb gedaan. Ik ben mijn leven lang bezig geweest met het rechtvaardigen van mijn bestaan.

https://www.trouw.nl/home/max-van-weezel-ik-ben-bang-voor-het-niets~a2cfb894/ 


Shlomo Sand wijst er in dit verband op dat: 


[a]t a time when the nation-state is increasingly unable to give meaning to large collectives, when the reserve of national enemies is exhausted and the great political and social Utopias are at death's door, the renewal of community, half religious and half tribal, is capable of enhancing everyday life. And we could view with benevolent reserve the fact that, in order to maintain their Jewish identity, parents choose to have their sons circumcised, despite the fact that removal of this 'impurity' is irrational and, above all, an infringement on the fundamental right of any person to bodily integrity. 


However, if in the name of maintaining an imagined Jewish identity, secular parents prevent their children from loving a partner designated as non-Jewish, afraid that they will 'marry out,’ this must be stigmatized as ordinary racism. 'Ethnic Jews' have good reason for concern. More than 50 per cent of Jewish American descendants marry non-Jews, and likewise in Europe. Community institutions, with the aid of the Jewish Agency, shamelessly do the maximum to restrain this tendency — well aware that, in the absence of Judeophobia, what will slowly but surely destroy the 'Jewish people' is the deep need for love and a shared life freed from the ties of tradition. Golda Meir, when prime minister of Israel, is said to have declared that the man or woman who marries a non-Jew 'adds to the six million.’ She likewise proclaimed that two dangers threatening the Jewish people were extermination and assimilation. 


The ritual or commemorating the Shoah constitutes another link in the arrangements designed to preserve at all costs separate and exclusive Jewish identity. Who could object to evoking the memory of the European horror? On the contrary, for the Western world to forget it would add insult to injury. But when Zionists and their supporters transform the memory of this destruction into a secular religion, with its cult pilgrimages to the reconstituted sites of extermination, and its aim of instilling paranoia in the consciousness of the ‘Jewish’ generation of tomorrow, we have to ask whether an identity constructed by the constant recall of past trauma does not generally lead to danger and trouble, both for those who are  its bearers and for those who live alongside them. Despite Israel being the only nuclear power in the Middle East, it regularly reinforces terror in its supporters across the world by pointing on the future horizon to the specter of a repeated Holocaust. Such a stance bears the ingredients of future catastrophe.


De Britse correspondent in Israel, Jonathan Cook, die de prestigieuze Martha Gellhorn Special Prize for Journalism ontving, wees er in 2013 op dat:


[i]n late 1973, a few weeks after the end of the Yom Kippur War, the Arab League quietly offered Israel a regional peace agreement that would recognize its pre-1967 borders. But the Arab states were rebuffed.


According to a cable from January 1975, US diplomats in the Middle East concluded that Israel’s leaders demonstrated ‘an extraordinary lack of understanding’ of Arab intentions, preferring instead to gird ‘their loins for the fifth, sixth, seventh Israeli-Arab wars.’ The cables describe Israel as hellbent on self-destruction, suffering, in the words of US officials, from a ‘Masada or Samson complex.’


This context should be borne in mind as Israel’s current opposition to peace talks is ascribed solely to the hawkishness of Netanyahu’s government. In truth, this is a pattern of behavior exhibited by Israel over many decades —  or what former Palestinian prime minister Salam Fayyad termed last week Israel’s ‘occupation gene.’

https://www.counterpunch.org/2013/05/10/israels-samson-complex/  


Het punt is dit: dezelfde waan, dezelfde mystificaties  en mythologisering, dezelfde pathologische veronderstelling anders te zijn dan alle andere volkeren, hetzelfde fanatisme waaraan de huidige zionistische regimes lijden, leidde in de eerste eeuw van onze jaartelling tot een desastreuze opstand van fanatieke fundamentalistische Joodse extremisten die weigerden het gezag van het Romeinse Rijk te erkennen. In totaal kwamen daarbij tussen de jaren 66 en 70 naar schatting zo'n 600.000 Joden om het leven. Joodse extremisten pleegden in Massada, een burcht nabij de Dode Zee collectief zelfmoord, en degenen die weigerden, werden door hun geloofsgenoten vermoord, inclusief vrouwen en kinderen. Slechts twee vrouwen en vijf kinderen, die zich verstopt hadden, overleefden de zogeheten 'zelfmoord,' althans zo luidt de mythe. De leider van de opstand was Bar Kochba, die voor diaspora-joden de geschiedenis in zou gaan als een valse messias van het Joodse volk, maar die tegenwoordig in Israel wordt verheerlijkt. Zijn aanvankelijke militaire successen: 


caused many to believe ― among them Rabbi Akiva, one of the wisest and holiest of Israel's rabbis ― that he could be the Messiah. 


He was nicknamed ‘Bar Kochba’ or ‘Son of Star,’ an allusion to a verse in the Book of Numbers (24:17): ‘there shall come a star out of Jacob.’ This star is understood to refer to the Messiah.


Bar Kochba did not turn out to be the Messiah, and later the rabbis wrote that his real name was Bar Kosiva meaning ‘Son of a Lie ― highlighting the fact that he was a false Messiah.

http://www.aish.com/jl/h/cc/48944706.html   


Hoewel de zionisten het doen voorkomen alsof het gehele Joodse volk tegen de Romeinen in opstand was gekomen, blijkt dit in werkelijkheid geenszins het geval te zijn geweest. Het waren, net als nu, met name Joodse religieuze fundamentalisten, de Zeloten met voorop de Sicarii-teroristen, die op een gewapend conflict met de buitenwereld aanstuurden: 



Sicarii of Sicariërs (‘dolkmannen’) waren leden van een extremistische Joodse groepering uit de periode kort voor en tijdens de Joodse Opstand (66-70 na Chr.). De Sicariërs worden voor het eerst in de bronnen genoemd tijdens procurator Antonius Felix (52-60) en voor het laatst in verband met de val van Massada.


De Sicariërs waren vermoedelijk de meest extreme vleugel van de Zeloten. Evenals bij de Zeloten lijkt het erop dat zij voor de Joodse Opstand geen centrale organisatie hadden. Ook deelden zij de overtuiging van de Zeloten dat de overheersing van Judea door de Romeinen in flagrante tegenspraak stond met het erkennen van God als Heer. In hun optiek moest aan die Romeinse overheersing dan ook zo spoedig mogelijk een einde komen.


De Sicariërs ontlenen hun naam vooral aan aanslagen die zij pleegden op Joodse aristocraten voor en tijdens de Joodse Opstand. Bij het plegen van een dergelijke aanslag hielden zij een dolk (Latijn: sica) verborgen onder hun kleding en mengden zij zich in de drukte in Jeruzalem. Beschermd door de menigte naderden zij hun slachtoffer en staken hem neer, waarna zij zich onopgemerkt uit de voeten maakten. Zij pleegden deze aanslagen, omdat ze meenden dat deze leden van de Joodse aristocratie verraders van het volk waren door hun nauwe banden met de Romeinse overheersers.


De opeenvolgende Romeinse procuratores (gouverneurs in kleine provincies van Romeinse Rijk. svh) hadden veel met de Sicariërs te stellen. Antonius Felix (procurator van 52 tot 60 na Chr. svh) meende aanvankelijk dat hij door hard optreden de beweging wel de kop in kon drukken. Zelf maakte hij op listige wijze gebruik van de Sicariërs (die zijn opzet niet doorzagen) om af te rekenen met de voormalige hogepriester Jonathan ben Ananus. Felix suggereerde dat Jonathan nauw met hem samenwerkte, waarna de Sicariërs hem vermoordden. In werkelijkheid stond Jonathan echter zeer kritisch tegenover Felix.


Ook Porcius Festus lukte het niet het geweld van de Sicariërs een halt toe te roepen. Zijn opvolger Lucceius Albinus leek daar aanvankelijk beter in te slagen, maar nadat de Sicariërs de zoon van Ananias ben Nebedeüs (hogepriester in de Joodse tempel in Jeruzalem van 47 na Chr. svh), met wie Albinus goed bevriend was, ontvoerden, moest hij toegeven aan hun eisen en de Sicariërs losgeld betalen. Het lijkt erop dat de Sicariërs hierna redelijk ongestoord hun gang konden gaan. De laatste periode van Albinus' ambtstermijn en het bestuur van Gessius Florus kenmerkten zich door corruptie, waarbij de Sicariërs de straf op hun gewelddadig optreden voor geld konden afkopen. Hierdoor nam de invloed van de Sicariërs op de samenleving snel toe. Dit was een van de factoren die bijdroeg aan het uitbreken van de Joodse Opstand.


Tijdens de Joodse Opstand hielden de Sicariërs het langste stand tegen de Romeinse overmacht, nog tot drie jaar nadat Jeruzalem was ingenomen. Dit kwam vooral doordat zij de burcht Massada hadden weten te veroveren. De leider van de Sicariërs op Massada was Eleazar ben Jaïr. Uit handschriften-vondsten op Massada blijkt dat in deze periode ook enkele leden van de gemeenschap uit Qumran (dat in 68 verwoest was) zich bij de Sicariërs hadden gevoegd. Toen bleek dat het niet langer mogelijk was stand te houden tegen de Romeinen, kozen de Sicariërs ervoor elkaar en zichzelf te doden om zo te voorkomen dat zij in handen van de Romeinen zouden vallen.

https://nl.wikipedia.org/wiki/Sicarii


Op de achtergrond van deze opstand voltrok zich een strijd — net als vandaag de dag — tussen enerzijds Joodse fanatici, blind voor de realiteit, en anderzijds gematigde Joodse realisten, die rekening hielden met de bestaande machtsverhoudingen in de wereld, en wel wilden integreren in de toenmalige geopolitieke orde. Over dit onderwerp schreef de Joods-Israelische generaal b.d. en voormalig hoofd van de Israëlische Militaire Inlichtingen Dienst, Yehoshafat Harkabi, het boek The Bar Kochba Syndrome: Risk and Realism in International Politics (1982), vanuit het besef dat wat nu wederom ‘op het spel staat het voortbestaan van Israël [is] en de status van het judaïsme. Israël zal spoedig met het moment van de waarheid worden geconfronteerd.’


De inmiddels overleden Harkabi, die de Joodse politieke en militaire extremisten in Israel van nabij kende, waarschuwde:


Niet alleen heeft de politiek van een bepaalde groep leiders Israël een pijnlijke erfenis nagelaten, maar achter de fiasco’s waaraan ze zich schuldig hebben gemaakt, gaat een gevaarlijk en bedrieglijk wereldbeeld schuil… Internationale betrekkingen in de moderne betekenis berusten op de opvatting van gelijkwaardigheid tussen de verschillende politieke entiteiten. Deze opvatting van gelijkheid is het judaïsme vreemd. Het joodse denken verdeelt de wereld in tweeën: het Joodse volk versus de niet-Joden… Het zich bewust zijn van de valkuilen van etnocentrisch denken is belangrijk voor een volk als dat van de Joden, wier zelfbeeld maar al te snel hun visie op de betrekkingen tussen henzelf en de rest van de wereld vervormt… Geen enkele factor bedreigt Israëls toekomst zozeer als de overtuiging van het eigen gelijk… Naar mijn mening vormt de eigendunk een groter gevaar voor Israël dan het antisemitisme… Zelfkritiek is noodzakelijk om… de overtuiging van het eigen gelijk te neutraliseren, een overtuiging die voorkomt uit een fundamentele joodse houding.


Toen ik hem drie decennia geleden interviewde, zette generaal Harkabi uiteen:


Deze obsessie kan alleen maar uitlopen op een catastrofe, op individuele en collectieve zelfmoord, zoals eerder in de joodse geschiedenis is gebeurd. In het begin van de jaren tachtig heb ik voor mijn boek The Bar Kochba Syndrome: Risk and Realism in International Relations een uitgebreide studie verricht naar die opstand in de jaren 132-135. Over de aanleiding tot de opstand tegen de Romeinen bestaat onduidelijkheid. Sommigen stellen dat het een verbod op de besnijdenis was, maar andere bronnen vertellen ons weer dat dit verbod pas na de opstand werd afgekondigd. In elk geval leidde de revolte tot de ondergang van de Joodse gemeenschap in ‘het beloofde land.’ Vast is komen te staan dat er destijds sprake was van een sterk Messiaans verlangen onder de Joden. Bar Kochba, de leider van de opstand, werd door zijn volgelingen gezien als de Messias die gekomen was om de Joden te verlossen. Overigens, ondanks de omvangrijke verwoestingen die de Romeinen hadden aangericht tijdens de Eerste Opstand van 66–73.


Vanaf het begin hadden de Zeloten geen schijn van kans. Gelukkig deden alleen de fanatieke Joden uit Judea eraan mee en niet de gematigde Joden van Galilea, wat op zich al aantoont dat er geen existentiële noodzaak was om in opstand te komen. Welnu, het Romeinse systeem berustte op het stationeren van kleine legers om de orde te handhaven. Maar zodra er ergens in het rijk een opstand uitbrak, werd die ogenblikkelijk meedogenloos afgestraft. De opstandelingen en hun families werden uitgeroeid en die wreedheid was bedoeld om als afschrikwekkend voorbeeld te dienen. Vandaar ook het belang van de leiders van de diverse volkeren die onder het Romeinse gezag stonden om geen extreme nationalistische verlangens op te roepen, maar om realistische verwachtingen te koesteren. Per slot van rekening dient voor een leider het voortbestaan van zijn volk de allerbelangrijkste overweging te zijn bij het nemen van zwaarwichtige besluiten. 


De Bar Kochba-opstand illustreert voor mij het belang van realisme in de politiek; gebrek aan realiteitszin eindigt onvermijdelijk in een catastrofe, toen zowel als nu. In mijn boek trek ik dan ook conclusies uit deze historische les. Het onvermogen om realistisch te zijn is fataal voor een volk en leidt tot individuele en collectieve zelfmoord. Ik weet dat omdat ik voor alles een strateeg ben, ik ben geen historicus. Ik doceer strategie en heb hierover ook een zeshonderd pagina’s tellend standaardwerk geschreven voor de militaire academie in Israël. Op een bepaald moment kwam ik bij het hoofdstuk over nederlagen aan en dacht toen: waarom zou ik de nederlagen van andere volkeren beschrijven? Laat ik onze eigen nederlagen analyseren en daar conclusies aan verbinden. Bij de Bar Kochba-opstand ontdekte ik al snel dat deze voor de zionisten buitengewoon belangrijke episode volstrekt anders geïnterpreteerd moet worden dan op Israëlische scholen onderwezen wordt. 


Ik vroeg me vervolgens af waarom wij Bar Kochba in Israël vereren, terwijl zijn activiteiten een grote ramp hebben veroorzaakt. Waarom beschrijven de Joodse encyclopedieën hem nu als een groot militaire strateeg die meer dan drie jaar lang de best getrainde en uitgeruste Romeinse legioenen wist te weerstaan. Alsof dát belangrijk is en niet het resultaat, de vernietiging van de natie. Ik constateerde ook dat door de hele joodse geschiedenis heen Bar Kochba altijd gezien werd als een onverantwoordelijke, fanatieke dwaas, die het land naar de ondergang had geleid. Hij werd absoluut niet als een grote held vereerd, zoals momenteel het geval is. Hij werd veroordeeld als een valse profeet. Pas tijdens de Verlichting, toen overal in Europa het nationalisme zijn kop opstak, gingen de joden op zoek naar een held en stuitten daarbij op Bar Kochba. Toen in het begin van de twintigste eeuw Franz Kafka, Hugo Bergmann en Max Brod in Praag een joodse studentenvereniging oprichtten, noemde ze die naar Bar Kochba, zonder precies te weten hoe rampzalig hij voor de de geschiedenis van de Joden als volk is geweest. Men had gewoon een nationalistische held nodig, die de wapens had opgenomen, dat was het enige. Naderhand, in het interbellum, noemden de zionisten van Jabotinsky hun jeugdbeweging Betar, naar het bastion waar Bar Kochba’s aanhangers definitief door de Romeinen werden verslagen. 


Enige achtergrond-informatie: 


The Betar Naval Academy was a Jewish naval training school established in Civitavecchia, Italy in 1934 by the Revisionist Zionist movement under the direction of Ze'ev Jabotinsky, with the agreement of Benito Mussolini. The titular head of the Academy was the Italian maritime scientist Nicola Fusco but Betar leader Jeremiah Halpern ran the School and was its driving force. The Academy trained Jewish cadets from all over Europe, Palestine and South Africa and produced some of the future commanders of the Israeli Navy… the cadets did express public support for Benito Mussolini's regime, as Halpern later detailed in his book History of Hebrew Seamanship. Cadets marched alongside Italian soldiers in support of the Second Italo–Abyssinian War and collected metal scraps for the Italian weapons industry. They ‘felt as if they were living the true Beitarist life in an atmosphere of heroism, militarism, and nationalistic pride.

De sympathie voor de fascistische ideologie is nog steeds herkenbaar in de gewelddadige politiek van het huidige zionistische regime. Opnieuw professor Harkabi in mijn interview met hem:  


Het is absurd dat een natie zijn eigen ondergang vereert, dat een staat een fanatieke dwaas tot held uitroept, als het grote voorbeeld stelt dat navolging verdient. De verering van Bar Kochba is een oxymoron (paradox. svh), het verheerlijken van de opstand betekent het verheerlijken van de vernietiging. Deze verering is een ritueel van de dood en de zelfmoord, een verslaving aan een rampzalige mythe. Het getuigt van een groot gebrek aan realiteitszin, aan pragmatisme ook. Die mentaliteit is tevens herkenbaar bij zionisten, die er



van uitgaan dat God de geschiedenis maakt, dat Hij de enige is die handelt, dat de Joden Hem alleen maar blind kunnen gehoorzamen, dat zij het instrument zijn van de Allerhoogste. In hun optiek is de Joodse geschiedenis de biografie van God, de mens is onmachtig. 


Het angstaanjagende is dat we nu zien hoe op een bepaalde manier dit denken terugkeert bij de geseculariseerde zionisten. Zij zien zichzelf alleen maar als lijdend voorwerp van de geschiedenis, als slachtoffers van de geschiedenis. Ik ben dan ook fel gekant tegen mensen die telkens weer teruggrijpen op de Holocaust. Wat ze daarmee in feite zeggen is dat Joden alleen maar slachtoffers zijn, en impliciet daarmee stellen ze dat wij zelf geen verwerpelijke dingen kunnen doen, wij zijn immers alleen maar slachtoffers. Die zienswijze verblindt. Ikzelf geloof in zelfkritiek, anderen kunnen wel degelijk slachtoffer van onze daden zijn. De Holocaust mag niet gebruikt worden als een vrijbrief. De onvoorstelbare gruwelijkheid van de vernietiging van zes miljoen joden moet worden beschouwd als een mogelijkheid om ons intellectuele leven te verdiepen, om inzicht te verwerven in het kwaad, zodat we er zelf beter van worden en niet slechter. Ik geloof in een psychoanalytische benadering, waarbij we ons bewust worden van bepaalde mechanismen. Als we onze zwarte kant verbergen en onszelf er geen rekenschap van geven loopt het fout af. Zodra we onszelf bekritiseren zien we wat we doen en dat is een oplossing, niet dé oplossing, maar laat ik zeggen een gedeeltelijke. Ik geloof niet in totale oplossingen, die bestaan in het leven niet.


Hoe pervers de misbruik van de Holocaust is, bleek opnieuw toen in mei 2018 ‘Netanyahu Warns Putin That Iran Wants to Destroy 6 Million Jews,’ nadat een nieuwe Israelische aanval ‘targeting Iranians in Syria’ had plaatsgevonden, waardoor het risico van een ‘direct clash between Israel and Iran is seen as rising.’ 

https://www.bloomberg.com/news/articles/2018-05-09/netanyahu-meets-putin-as-russia-debates-deal-for-syrian-missiles?fbclid=IwAR0oZLN-5UGlMsSmgIc6VMUD3twCN09j9y3aQNRxNzIykOVOCWPYatbPo7g  


In verband met de lengte stop ik hier. Volgende keer meer over de strijd tussen zionistische extremisten en zionistische gematigden.




Vertaald vanuit het Engels door

joodse Nederlanders die reclame maken voor Ze'ev Jabotinsky? 

By 1934, Jabotinsky and his Betar youth movement had allied with Il Duce, when the Betar established a naval base north of Rome,’ Steven Meyer wrote in his article 'Will Israel outlive its fascists?' published in the Executive Intelligence Review in 2002.

4 december 1948 verscheen de volgende open brief in The New York Times, ondermeer ondertekend door Albert Einstein en Hannah Arendt: Among the most disturbing political phenomena of our times is the emergence in the newly created state of Israel of the ‘Freedom Party’ (Tnuat Haherut), a political party closely akin in its organization, methods, political philosophy and social appeal to the Nazi and Fascist parties. It was formed out of the membership and following of the former Irgun Zvai Leumi, a terrorist, right-wing, chauvinist organization in Palestine. The current visit of Menachem Begin, leader of this party, to the United States is obviously calculated to give the impression of American support for his party in the coming Israeli elections, and to cement political ties with conservative Zionist elements in the United States. Several Americans of national repute have lent their names to welcome his visit. It is inconceivable that those who oppose fascism throughoutthe world, if correctly informed as to Mr. Begin's political record and perspectives, could add their names and support to the movement he represents. Before irreparable damage is done by way of financial contributions, public manifestations in Begin's behalf, and the creation in Palestine of the impression that a large segment of America supports Fascist elements in Israel, the American public must be informed as to the record and objectives of Mr. Begin and his movement. The public avowals of Begin's party are no guide whatever to its actual character. Today they speak of freedom, democracy and anti-imperialism, whereas until recently they openly preached the doctrine of the Fascist state. It is in its actions that the terrorist party betrays its real character; from its past actions we can judge what it may be expected to do in the future.





Geen opmerkingen: