woensdag 27 maart 2013

Movies That Matter 7


Publieksenquete

Wat de medewerkers van Movies That Matter zich kennelijk niet realiseren is dat het Westen de wereld niets waardevols te bieden heeft, behalve technologische kennis, maar ook daarvan is de vraag hoe waardevol dit in feite is voor het bestaan van de soort. De prijs die we ervoor betalen is hoog en de consequenties van de technologie kan de mens niet overzien. Ondertussen is alleen op die technologische voorsprong onze hoogmoed gebaseerd, de veronderstelling dat dit ons het recht geeft anderen desnoods met geweld te dwingen ons te imiteren. De eminente Poolse journalist Ryszard Kapuściński schreef in zijn essaybundel De Ander met betrekking hiertoe:

Het volgende probleem in de contacten tussen Wij en Zij, de Anderen, is het feit dat alle beschavingen een neiging tot narcisme vertonen. Hoe sterker een beschaving is, des te sterker zal deze neiging zich manifesteren. Deze trend duwt beschavingen in de richting van conflicten met de Anderen, wekt daarin arrogantie en de lust tot domineren… Dat narcisme wordt gecamoufleerd door alerlei soorten retoriek, meestal die van de uitverkoren natie, of van de natie die aangewezen is om de verlossingsmissie in vervulling te doen gaan, of beide clichés tegelijk.

Tegenwoordig wordt de westerse hegemonie verkocht onder de noemer van mensenrechten: ‘humanitaire interventies,’ of ‘responsibility to protect,’ begrippen die doorgaans worden ingezet door westerse politici zodra de eigen evonomische en geopolitieke belangen moeten worden beschermd.

De Amerikaanse historicus James Peck, hoogleraar aan de Faculty of History and East Asia van New York University beschrijft in zijn boek Ideal Illusions. How the U.S. Government Co-Opted Human Rights hoe, na het demasqué van de Amerikaanse terreur in Vietnam, de Carter-regering het begrip mensenrechten ging gebruiken als politiek wapen in de Amerikaanse buitenlandse politiek. Peck:

‘Human rights is the soul of American foreign policy,’ President Jimmy Carter proclaimed in December 1978, on the thirtieth anniversary of the signing of the Universal Declaration of Human Right. In his inaugural address he had invoked human rights – ‘our commitment to them is absolute’ – three times, more than all his predecessors in all their inaugural addresses combined, thus signaling the most important ideological transformation in the American foreign policy establishment since the rise of anticommunism. Hawks and doves, Kennedy liberals and Goldwater conservatives applauded Carter’s calls for a renewed American idealism and his crusading determination to move beyond the trauma of the Vietnam War. ‘The human rights issue is something you should hold onto without compromise,’ Rev. Billy Graham wrote him. ‘It is the first time since the War of Independence that we really had an ideology.’
Carter’s call for a new idealism based on human rights was a response not only to popular and congressional revulsion over the Vietnam War but also to pressing ideological needs in the national security establishment.

Het feit dat zowel extreem rechts als gematigd links in het begin Carter’s mensenrechtenverhaal toejuichten illustreert onmiddellijk de paradox die aan dit verpolitiekte verlossingsbegrip kleeft. Om het zo simpel mogelijk te stellen: hoe kan een imperium dat in zijn hele bestaan als doctrine heeft: ‘speak softly and carry a big stick’ om zijn economische en geopolitieke belangen af te dwingen, de mensenrechten daadwerkelijk beschermen? Ideal Illusions:

‘Holding high the banner of human rights’ became a way to quiet the growing alarm that America’s ‘arrogance of power,’ in Senator J. William Fulbright’s phrase, reflected a global imperial ethos. The United States would again become a nation ‘for others to admire and to emulate,’ Carter promised, with human rights as a ‘beacon of something that would rally our citizens to a cause.’
Apparently ‘holding high the human rights banner’ did not require looking too closely at the nation's actions in Vietnam. As president, Carter  largely avoided mentioning war crimes and human rights violations in the Vietnam War – even such egregious ones as free-fire zones (where soldiers could shoot unidentified civilians at will), tiger cages (cramped cells in which prisoners were tortured), Operation Phoenix (for assassinating National Liberation Front members and sympathizers in the South), or the massive bombings of Vietnam, Laos, and Cambodia. Nor did he ever question American intentions: ‘we went there to defend the freedom of the Vietnamese,’ he insisted, ‘without any desire to impose American will on another people.’ Vietnam was ‘a moral crisis,’ he said, because we ‘stooped’ to acting like Communists, ‘abandoning our own values for theirs’; but by reaffirming our values in the light of human rights, we could reestablish our claims to moral leadership.

Toen ik James Peck in januari 2012 bij hem thuis in New York interviewde over de continuiteit van het geweld in de Amerikaanse buitenlandse politiek, zei hij ondermeer het volgende:

In de Verenigde Staten speelden de mensenrechten als actiemiddel tot het einde van de jaren zestig, begin jaren zeventig geen rol van betekenis in de publieke opinie. En toen ze belangrijk werden, kwam dit door twee redenen. Eén ervan was de impact van de oorlog in Vietnam, waardoor onder andere de anticommunistische beginselen onwerkzaam werden, en de vraag moest worden beantwoord of Vietnam simpelweg een aberratie was van de Amerikaanse politiek dan wel een kenmerkend onderdeel ervan. De andere reden, waarvan de nationale veiligheidswereld diep doordrongen was, was het besef dat de wereld zeer snel veranderde, met name in de media en in het bedrijfsleven, en dat het onrecht en de gruweldaden niet meer gelegitimeerd konden worden door het anticommunisme. Zo werden mensenrechten, die eerst geassocieerd waren met de positie van joden in de Sovjet Unie, al snel in het Congres en de media gekoppeld aan Vietnam als aberratie van de Amerikaanse macht. De gedachte werd gepropageerd dat als we maar naar onze idealen zouden leven, als we ons zouden houden aan het recht, de oorlogsmisdaden niet zouden plaatsvinden. Op die manier kon het beeld ontstaan dat wat er in Vietnam gebeurde niet het ware Amerika vertegenwoordigde en kon de werkelijkheid worden versluierd. Voor iemand van mijn generatie die opgroeide in de jaren zestig, waren er twee grote bewegingen in de Verenigde Staten. Eén ervan was de vredesbeweging van een omvang die wij hier nooit eerder hadden gezien. Die beweging stelde niet alleen Vietnam ter discussie maar ook een reeks andere kwesties met betrekking tot oorlog en agressie. Daarbij werd verwezen naar het Proces van Neurenberg dat in 1945 de nadruk had gelegd op het verschijnsel agressieoorlog. omdat daaruit al het andere kwaad was voortgevloeid. Niet de mensenrechten stonden toen centraal, maar de misdaden tegen de vrede. In de jaren zestig werd het militair industrieel complex een vraagstuk, de groeiende kloof tussen arm en rijk en de reikwijdte van de Amerikaanse macht. 


Nog fundamenteler was de vraag of de Verenigde Staten de belangrijkste macht op de planeet moest zijn, stuk voor stuk kwesties die Martin Luther King zo overtuigend aan de orde had gesteld. Wat ik zag was dat vele overtuigde mensenrechtenactivisten die ten tonele verschenen nog voordat de Amerikaanse mensenrechtenorganisaties waren ontstaan – Amnesty International was in Europa opgericht – zich begonnen af te keren van deze fundamentele vraagstukken. Dat wil zeggen: ze hielden zich niet bezig met de kwesties van oorlog en het militair industrieel complex, maar met de vraag hoe de macht van de Verenigde Staten weer een morele macht kon worden, in feite het werkelijke thema van Jimmy Carter die als eerste president mensenrechten als politiek instrument van Amerikaans buitenlands beleid inzette. De andere grote ontwikkeling was de burgerrechtenbeweging die de rassenscheiding in het Zuiden wilde breken. Natuurlijk konden Amerikanen niet voor mensenrechten in het buitenland pleiten zolang die segregatie bleef bestaan; ze was een bespotting van de Amerikaanse aanspraak op hegemonie. Maar dat was zeker niet alles. Op een dieper niveau ging het King en vele anderen die hem steunden om gelijkheid. Dit betekende niet alleen het hebben van mogelijkheden om gelijkwaardig deel te kunnen nemen aan de samenleving, wat dat ook in de praktijk moge betekenen. Gelijkheid betekende een herverdeling van rijkdom en macht. Het betekende een kritiek op de macht van de grote concerns en het zoeken naar manieren waarop burgers gemobiliseerd konden worden om politiek actief te kunnen zijn waardoor fundamentele veranderingen mogelijk zouden worden. Ik noem met enige nadruk Martin Luther King omdat hij weliswaar een betrekkelijk gematigde man was wiens visie een groot publiek bereikte, maar die desalniettemin ongezouten kritiek op het systeem leverde door bijvoorbeeld te betogen dat een maatschappij die haar oplossingen probeert te zoeken in de marktideologie, en tegelijkertijd een maatschappij is die zoveel geld besteedt aan militaire middelen, een samenleving is die de ziel doodt. Dit waren fundamentele vraagstukken die snel naar de achtergrond verdwenen toen mensenrechten de boventoon begonnen te voeren. Het gevolg is dat de opkomst van de mensenrechten de afgelopen veertig jaar gepaard is gegaan met de wereldwijde toename van extreme ongelijkheid, de ontzagwekkende uitbreiding van de Amerikaanse macht, en het onvermogen om de enorme concentratie van privébezit te beheersen. Daarom vond ik het de moeite waard deze ontwikkeling te onderzoeken en te analyseren.

Mijn interview met hem in januari 2012 kunt u lezen in mijn boek De Val van het Amerikaanse imperium

De zwarte humanist en dichter Aimé Césaire schreef over de houding van de blanke westerling dat

the colonizer, who in order to ease his conscience gets into the habit of seeing the other man as an animal, accustoms himself to treating him like an animal, and tends objectively to transform himself into an animal... They thought they were only slaughtering Indians, or Hindus, or South Sea Islanders, or Africans. They have in fact overthrown, one after another, the ramparts behind which European civilization could have developed freely.

Césaire wees ook op het volgende: 

First we must study how colonization works to decivilize the colonizer, to brutalize him in the true sense of the word, to degrade him, to awaken him to buried instincts, to covetousness, violence, race hatred, and moral relativism; and we must show that each time a head is cut off or an eye put out in Vietnam and in France they accept the fact, each time a Madagascan is tortured and in France they accept the fact, civilization acquires another dead weight, a universal regression takes place, a gangrene sets in, a center of infection begins to spread; and that at the end of all these treaties that have been violated, all these lies that have been propagated, all these prisoners who have been tied up and "interrogated", all these patriots who have been tortured, at the end of all the racial pride that has been encouraged, all the boastfulness that has been displayed, a poison has been distilled into the veins of Europe and, slowly but surely, the continent proceeds toward savagery.



Ondanks deze feiten blijft een aanzienlijk aantal burgers, onder wie kennelijk ook medewerkers van Movies That Matter, geloven dat de NAVO onder aanvoering van Washington in Syrie met geweld moet ingrijpen om er de democratie te brengen en er de mensenrechten te beschermen, daarbij het feit negerend dat Vietnam, Irak en Afghanistan en de hele Europese geschiedenis exact het tegenovergestelde aantonen. Het is alsof ze nooit van Auschwitz en Hiroshima, Agent Orange en Abu Ghraib hebben gehoord. Ook dit is een vorm van westers narcisme, alsof de vermoorde joodse Europeanen, de verbrande inwoners van Hiroshima, de vermoorde Vietnamese en Irakese burgers nooit hebben bestaan. Kapuściński:

De Anderen, laten we het nog eens herhalen, vormen de spiegel waarin we onszelf bekijken en die ons doet beseffen wie we zijn... De Anderen werpen licht op mijn eigen geschiedenis. Bij het horen van de verhalen over naziconcentratiekampen en de Sovjetkampen verbazen zij zich erover dat een blanke zo wreed kan zijn jegens een andere blanke. Waarom haten blanken elkaar zo erg dat ze elkaar, met miljoenen tegelijk, vermoorden? Het blanke ras pleegde, in hun ogen, in de twintigste eeuw zelfmoord. Dit moedigde hen aan om de strijd tegen het kolonialisme aan te vangen.

In plaats van te onderzoeken wat er nu werkelijk in Syrie gebeurd, denkt Movies That Matter dat een ‘Syrian-American rapper’ en een gezelschap tegenstanders van het Assad-regime een waarheidsgetrouw beeld kunnen geven van de werkelijkheid van een burgeroorlog in een land vol etnische minderheden en sluimerende religieuze conflicten. Kapuściński:

Erkennen dat de wereld multicultureel is, betekent uiteraard vooruitgang, omdat dit een gunstig klimaat schept voor de promotie van culturen waaraan gisteren nog onrecht werd gedaan en die werden vernederd.

Maar aan deze complexe werkelijkheid wordt geen aandacht besteed door Movies That Matter, omdat de hedendaagse mens is opgegroeid in een zwart-wit beeldcultuur, waarbij ‘the good guys, the bad guys’ bestrijden en aan het einde de goeien winnen zodat alles toch weer een feel-good-movie oplevert. De vooruitgangsgedachte accepteert het tragische niet, er moet licht aan het einde de tunnel zijn, anders zou men moeten toegeven dat er geen morele vooruitgang bestaat en dat de homo sapiens net zo ploetert en onnozel en wreed is als de prehistorische mens was. Later meer daarover. 


Geen opmerkingen: