Donderdag 15 februari 2024 berichtte de locale hoofdstedelijke krant Het Parool:
Familieleden van gijzelaars van Hamas en hun sympathisanten demonstreerden gisteren in Den Haag bij het Internationaal Strafhof. Zij willen dat Hamas vervolgd wordt voor oorlogsmisdaden.
Een opmerkelijke eis gezien het gegeven dat veel beweringen van zionisten door Joods-Israelische en westerse onderzoeksjournalisten zijn weerlegd aan de hand van feiten afkomstig van onder andere Israelische militairen en Joodse getuigen. Bovendien negeren de ‘familieleden’ en ‘hun sympathisanten’ de massale genocidale aanval van de zionistische strijdkrachten op de burgerbevolking van Gaza, waarbij de meerderheid van de inmiddels 29.000 dode Palestijnen en de ontelbaar verminkten uit vrouwen en kinderen bestaat. Intussen blijft het extreem rechtse regime van Netanyahu, in strijd met de voorlopige uitspraak van het Internationaal Gerechtshof in Den Haag, meer dan een miljoen ontheemde Palestijnse burgers in en rond Rafah bombarderen. Het fanatisme en de onmenselijkheid van veel Joodse Israeli’s weerspiegelt zich in de uitspraken van ondermeer joodse Nederlanders, onder wie Michaël Jacobs die eist dat pro-Palestijnse demonstraties in Amsterdam worden verboden. Tegenover Het Parool verklaarde deze zionist:
De media spreken van Palestijnen en Palestina. Maar dat zijn verzonnen termen. Palestina is het beloofde land van de Joden. Arabieren hebben daar niks te zoeken.
Uitspraken als deze typeren het zionistisch extremisme waaronder de Palestijnse bevolking driekwart eeuw gebukt gaat. Al die tijd slaagden de westerse mainstream-media en politici erin Israel af ter beelden als het slachtoffer van Palestijnse terreur. Daarentegen werd de Israelische terreur gepresenteerd als het ‘recht op zelfverdediging,’ een niet bestaand recht zodra het een bezetting betreft. Francesca Albanese, de speciale VN-rapporteur voor de Palestijnse gebieden heeft herhaaldelijk verklaard dat ‘Israel has no right of self defense against Hamas under international law,’ en wel omdat het als een bezettingsmacht functioneert, gezien het feit dat de Joodse staat zowel de toegang via de lucht, via de zee, en via het land beheerst. ‘Israel cannot claim the right of self-defense against a threat that emanates from a territory that is under belligerent occupation,’ so verklaarde zij. ‘What Israel was allowed to do was to act to establish law and order, to repel the attack, neutralize whomever was carrying out the attacks and then proceed with law and order measures... Not waging a war.’
Tijdens een toespraak in Australië bekritiseerde zij als expert op het gebied van het internationaal recht allereerst het Westen ‘for being almost “completely paralyzed” amid the unfolding crisis, adding that Palestinians were facing the “most significant existential threat” and it was not enough for Western countries to back Israel’s right to defend itself.’
Francesca P. Albanese ‘is a strong opponent of the Israeli occupation of Palestine, Albanese recommended in her first report that UN member states develop "a plan to end the Israeli settler-colonial occupation and apartheid regime.” Albanese holds a law degree with honors from the University of Pisa and a Master of Laws in human rights from SOAS University of London.’
Mevrouw Albanese ‘beschuldigde Israël en Amerikaanse evangelische christenen er ook van het begrip antisemitisme te misbruiken om haar en andere critici van Israël het zwijgen op te leggen, en beweerde dat joden die Israël zien als een staat van het Joodse volk een ‘verplichting hebben om ervoor te zorgen dat Israël…zich gedraagt in overeenstemming met het internationaal recht.’
Het probleem is dat door het gecultiveerde slachtofferschap het zelfbeeld van de meeste joodse zionisten ernstig verwrongen is geraakt, en als argument wordt gebruikt om de Israelisch schendingen van het internationaal recht te rechtvaardigen. Het grote probleem is nu dat de cultus van het slachtofferisme een evenwichtige ontwikkeling van de persoonlijkheid onmogelijk maakt. Daar is al geruime tijd geleden uitgebreid en gedocumenteerd over geschreven door onder andere mijn levenspartner, de rechtsfilosofe Heikelien Verrijn Stuart. Al meer dan drie decennia geleden waarschuwde zij voor het gegeven dat het cultiveren van het slachtofferschap uiteindelijk in een modern extremisme zou eindigen. Zij stelde dat 'slachtofferisten via erkenning of genoegdoening uit [zijn] op macht. Een macht die zij menen te hebben verdiend door een onschuld, die is geconstrueerd door hun slachtofferschap.'
Verrijn Stuart waarschuwde voor 'het excuus dat het slachtofferschap biedt om zich niet verantwoordelijk te hoeven voelen.' Een paar jaar later wees de Duitse filosoof Peter Sloterdijk erop dat:
Verantwoordelijkheid steeds lager [wordt] ingeschat, terwijl het slachtofferschap steeds hoger wordt gewaardeerd. Het is een ontwikkeling die buitengewoon gevaarlijk is voor onze samenleving. Deze slachtofferistische manier van denken is de belangrijkste vorm van ressentiment geworden… Het slachtofferisme, het verleidelijke gevoel slachtoffer te zijn, kan men overal om ons heen waarnemen, en is een extreem morele kracht geworden.
En de in asiel levende joods-Russische dichter en Nobelprijswinnaar Literatuur Joseph Brodsky adviseerde vlak voor zijn dood in zijn laatste essaybundel On Grief and Reason (1995): 'Probeer ten koste van alles te vermijden dat je jezelf de status van slachtoffer toestaat… probeer te onthouden dat menselijke waardigheid een absoluut begrip is… Bedenk tenminste, als dat andere je te hoogdravend in de oren klinkt, dat je door jezelf als slachtoffer te beschouwen alleen maar het vacuüm vergroot dat door gebrek aan persoonlijke verantwoordelijkheid ontstaat en dat demonen en demagogen zo graag opvullen.'
Het fundamentele probleem is dat de slachtofferist er voetstoots van uitgaat dat hij (of zij) nooit zelf handelt, dus per definitie meent altijd onschuldig te zijn. En juist naar die onschuld is het slachtoffer op zoek; het gevoel onschuldig te zijn vormt de kern van zijn identiteit. Vandaar dat hij niet anders kan dan zich fanatiek vastklampen aan zijn slachtofferrol. Schuldig is altijd de ander. De slachtofferist kent geen relativering, geen nuance, geen scepsis, geen ironie, geen satire. Hij kent alleen zijn eigen, alles overstemmende, weeklacht en zo verandert hij/zij geleidelijk aan in een fascist/terrorist, hoe u het maar noemen wil. Als een wereldvreemd kind weigert de slachtofferist de onvermijdelijke schaduwkant van het moderne bestaan te accepteren: de vervreemding, het isolement, de eenzaamheid, de anonimiteit, de melancholie en de talloze negatieve manifestaties die onlosmakelijk daaraan verbonden zijn. Hij/zij is te vol van zichzelf en bezit te weinig verbeeldingskracht om een innerlijk proces op gang te brengen waarover Albert Camus eens schreef: 'De eerste stap van een geest die vervuld is van vervreemding is het besef dat hij dat gevoel van vervreemding deelt met alle mensen en dat de mensheid als geheel lijdt onder deze distantie ten opzichte van zichzelf en de wereld,'
hetgeen bij een betrokken individu leidt tot een 'solidariteit van de ketenen' die ieder mens van nature aan de ander bindt. De slachtofferist is evenwel alleen solidair met zichzelf, hij weigert zijn gecultiveerd slachtofferschap op te geven. In een razendsnel veranderende wereld en temidden van de multiculturele verwarring zoekt de slachtofferist een houvast dat hij/zij niet kan vinden in zijn/haar rol van consument. Die is onvoldoende om de existentiële leegte te vullen; hoeveel men ook verteert, de honger blijft. Zoals Heikelien Verrijn Stuart uiteenzette zijn de slachtofferisten op zoek naar onschuld. Het gebrek aan een eigen identiteit dwingt hen daartoe. Zij zijn en blijven de eeuwige onschuldigen, hoe moordzuchtig zij ook te werk mogen gaan, zoals we momenteel zien aan het zionistisch fascisme, en de Oekraïense neo-nazi’s. De slachtofferisten voelen zich het veiligst in hun rol van vermeend slachtoffer. Verrijn Stuart wees erop dat het gecultiveerde slachtofferschap uiteindelijk ‘via onschuld naar macht’ leidt, hetgeen de basis gaat vormen van ‘de logica van het totalitaire. Het is namelijk heel goed mogelijk dat een democratisch systeem als het onze zichzelf van binnenuit uitholt en uiteindelijk vernietigt. Een samenleving kan verstenen en ver- schralen. Ongeduld en de behoefte aan snelle bevrediging en kicks kunnen gepaard gaan met een voortdurende gekmakende verveling. Wanneer de schijn van een natuurlijke en sociale samenhang moet verhullen dat de macht amorf, anoniem, onvindbaar en oncontroleerbaar is geworden, kan de statelijke behoefte aan legitimering uitmonden in een wanhopig totalitarisme.’
Het consequentieloze slachtofferisme is één van de gevaarlijkste politieke verschijnselen in de moderne tijd geworden, waarmee allerlei vormen van chantage en terreur wordt gerechtvaardigd, zoals duidelijk blijkt wanneer men de Israelische politiek nauwlettend volgt. Getracht wordt hun critici met kwalificaties als ‘rabiate antisemiet' en 'terroristenvriend' te stigmatiseren, en daarmee vogelvrij te verklaren. Ondertussen blijft natuurlijk de de gecultiveerde slachtoffer zelf onverzadigbaar. Noch de samenleving en zelfs ook niet de dader kunnen de slachtofferisten genoegdoening geven om de simpele reden dat zij alleen door het koesteren van het slachtofferschap kunnen bestaan. Het is het centrale element geworden van hun identiteit, waardoor er geen enkel belang meer bestaat om het slachtofferschap op te geven. Juist door het slachtofferisme bezitten zij een identiteit, en krijgen zij alle aandacht waarop zij menen recht te hebben. Generatieslang. Met als gevolg dat deze valse identiteit steeds radicaler wordt om dezelfde kick te kunnen krijgen uit de verslaving, zoals een junkie over steeds meer van zijn drug moet beschikken om nog dezelfde kick te kunnen krijgen.
Veertien jaar geleden schreef ik daarover het volgende naar aanleiding van de Nederlandse vertaling van I Was a Child of Holocaust Survivors (2006), geschreven door de joods-Canadese illustratrice Bernice Eisenstein:
Het slachtofferisme kan zowel het slachtoffer als tegelijkertijd de dader dienen. Een illustrerend voorbeeld daarvan geeft Bernice Eisenstein in 'Ik was een kind van holocaust overlevers.' Zij schrijft hoe haar vader kort na de oorlog in Keulen werd gearresteerd vanwege zwarthandel. Toen hij voor de rechtbank moest verschijnen, ontmoette hij voorafgaand aan de zitting op de gang een Duitse rechter die vanwege zijn politieke opvattingen in Auschwitz had gezeten. De twee mannen die elkaar kenden van dit vernietigingskamp 'omhelsden elkaar.' En 'toen mijn vader vertelde waarom hij daar was, gelastte de rechter de andere ambtenaren dat de politie niet langer joden mocht arresteren wegens zwarthandel en dat hij nooit meer een overlevende voor zich in de rechtszaal wilde aantreffen.' De Duitse autoriteiten die voor het merendeel zelf nazi's waren geweest of op zijn minst met de nazi's hadden gecollaboreerd accepteerden deze speciale behandeling vanwege hun schuldgevoel.
In wezen was hier sprake van rechtsongelijkheid, joden werden niet veroordeeld alleen maar omdat ze joden waren. Dankzij de joodse slachtoffers konden de voormalige daders hun geweten reinigen. Joden waren zelfs onmisbaar in deze ontwikkeling. Israel heeft van dit feit de afgelopen zes decennia in hoge mate geprofiteerd. De Joden in Israel mogen datgene doen wat geen enkele niet-jood waar dan ook ter wereld zou mogen. Op die manier werden de joden door hun voormalige Europese beulen, de collaborateurs en de onverschilligen in feite ontoerekeningsvatbaar verklaard.
Tot nu toe is vooral de Palestijnse bevolking de dupe geworden van deze westerse compensatieregeling. Die kreeg de rol van vooroorlogse joden toebedeeld. De Palestijnse burgers betaalden de rekening voor het endemisch christelijk antisemitisme dat onvermijdelijk in de nazi-holocaust eindigde. Het zal niemand verbazen dat vooral de Duitsers en de Nederlanders zo pro-Israel zijn, en waarom de katholieke minister van Buitenlandse Zaken Maxime Verhagen geen gelegenheid onbenut laat om te verklaren dat hij de 'Joodse staat' absoluut voor de volle honderd procent 'een warm hart toedraagt.' Jan Blokkers constatering is juist dat 'na de Tweede Wereldoorlog het jodendom in de christelijke wereld vrijwel heilig [is] verklaard en geen volk dat in die processie zo hard vooroploopt als de Nederlanders.' Vergeet daarbij niet dat meer dan 70 procent van alle joodse Nederlanders werd uitgeroeid, procentueel twee keer zoveel als in Belgie en drie keer zoveel als in Frankrijk. En dat allemaal mede dankzij de voortreffelijke organisatievermogen van het 'tolerante' Nederland, de niet aflatende inzet van gemeente-ambtenaren, de politie, spoorwegen, Westerbork etc. Nog voordat de nazi's hierom hadden verzocht, tekenden de gedisciplineerde ambtenaren van de linkse gemeente Amsterdam nauwgezet kaarten waarop concentraties joden in de hoofdstad duidelijk aangegeven stonden.
Hoe schuldiger de Europeanen zich voelden des te filosemitischer zij werden en hoe schoner hun geweten daardoor leek. Dat allemaal ten koste van de Palestijnen, maar ja, de ‘Arabieren’ stelden voor de heffe des volks net zo weinig voor als in Israel en werden doorgaans als geitenneukers beschouwd of terroristen. De kleinburgerlijke Europese haat tegen semieten werd na de val van de Sovjet Unie een welkom alternatief voor de aloude christelijke jodenhaat. En een niet gering aantal getraumatiseerde joodse westerlingen spelen dit spel mee, in de hoop en de verwachting dat zolang de ressentimenten op de islamieten worden geprojecteerd zij gespaard blijven. Zolang zij maar kunnen waar maken dat de islamieten voor zowel de joden als voor de christenen een even groot gevaar vormen, lijkt er geen vuiltje aan de lucht te zijn. Bernice Eisenstein schrijft met een adembenemend inzicht dat haar vader nadat hij op een avond de anecdote met de rechter had verteld zijn dochter 'een kompas had gegeven waarmee ik de weg kon vinden naar de plek waar hij zijn eigen herinneringen wilde laten beginnen.' En dat begin was zijn slachtofferschap. Het tragische alleen is dat zij haar vader daardoor nooit als volwaardig mens kon zien. Hij was het slachtoffer, van begin tot einde. Een slachtoffer dat het recht heeft om datgene te doen wat anderen niet mogen, een eendimensionale figuur, een persiflage, even karikaturaal als de nazi's de joden hadden gemaakt. En zo voldeed de vader aan een behoefte. Hetzelfde proces met andere gevolgen zien we in het geval van de 'Joodse staat,’ die tot nu toe het internationaal recht mocht schenden omdat het christelijke Westen de joden alleen als slachtoffer wilde zien. Het was een parasitaire levenshouding, aan beide kanten. Eén van beiden zal hieraan bezwijken,
zo voorspelde ik veertien jaar geleden, en het lijkt er steeds meer op dat dit laatste nu is begonnen, de ontmaskering van het Joods slachtofferisme. Dit verschijnsel is helder beschreven door de joods-Canadese illustratrice Bernice Eisenstein in haar boek Ik was een kind van Holocaust Overlevers:
Zonder dat mijn familie het wist of zelfs maar vermoedde, heeft hun verleden mijn eenzaamheid en boosheid gevormd en gestalte gegeven aan wat ik onder liefde en verlies versta. Ik heb de ondraaglijke lichtheid geërfd van een bestaan als kind van Holocaust-overlevers. Vervloekt en gezegend. Zwart, wit, en overschaduwd... Ik heb het verdwijnpunt van de Holocaust nooit kunnen vinden, nooit precies geweten waar mijn plaats aan zijn horizon was.
Bernice formuleert het exact dat zij ‘met een probleem [zit]: niet het opgroeien in het gezin van mijn ouders was tragisch, maar hun verleden. Niet mijn leven was verdoemd, maar het hunne.’
Juist daarom is het gecultiveerde slachtofferschap de kern van haar identiteit. Haar hele leven bestaat uit een zoektocht naar wie zij is. Geen groep die zo geobsedeerd bezig is met de eigen identiteit als joods slachtofferisme. Alles in de wereld wordt afgemeten aan het al dan niet joods-zijn. Een illustrerend voorbeeld van deze obsessie is eveneens de 'linkse' zioniste Daphne Meijer, die ruim een kwarteeuw geleden een lezing gaf onder de titel: 'Ha, Daphne Meijer! Joodse identiteit!' En hoewel Meijer verklaarde: ‘Ik wil het ook niet de hele tijd over mijzelf hebben’ ging de lezing wel degelijk de hele tijd over haarzelf, dat wil zeggen: over haar joodse identiteit zoals die uit de literatuur zou blijken. Zou, stel ik met nadruk, want het gaat hier in feite om een fictie. Daphne Meijer van wie het werk in het teken staat van de zoektocht naar een 'joodse identiteit' begon haar lezing als volgt:
'Laat ik beginnen met een autobiografische anecdote. Ik was vier jaar geleden te gast op het Boekenbal, in de Stadsschouwburg in Amsterdam. De boekenweek stond dat jaar in het teken van de poezie. Mijn uitgever, Vic van der Reijt, was voor dit boekenbal gevraagd discjockey to zijn in de foyer van de Bovenzaal van de Stadsschouwburg, en hij had mij en zijn andere auteurs op het hart gedrukt hem daar te begroeten. In de wandelgangen die naar dat zaaltje toelopen, kwam ik mijn collega-auteur Ronald Giphart tegen... Wij kenden elkaar van eerdere literaire feesten en partijen; de uitgeverijwereld is een beroeps-groep waarin veel feestjes worden georganiseerd. Hij liep op mij toe en riep, terwijl hij mij op de schouder sloeg en onze toen nog gezamelijke uitgever ‘Brown Sugar’ van de Rolling Stones aankondigde: ‘Ha, Daphne Meijer, joodse identiteit!’
Hè, nee, bah, joodse identiteit, dacht ik. Ik heb helemaal geen zin in mijn joodse identiteit, vanavond. Ik ben hier om op ‘Brown Sugar’ van de Rolling Stones (een hit over heroine. svh) te dansen. Ik weet niet meer wat ik gedaan heb, ik zal wel schaapachtig gelachen hebben, maar ik weet nog wel dat ik het helemaal niet leuk vond. Waarom moest hij mij in dit gezelschap, in dit schemerdonker, opeens aan mijn joodse identiteit herinneren? Ik had toch geen enkele aanleiding gegeven? dacht ik. Ik liep niet met een bord om waarop Joodse Identiteit stond. En ik had mijn kettinkje met mijn davidster ook niet om. Ronald bedoelde het overigens goed. Hij had de publicatie van mijn eerste roman Resten van de eeuw (1993), een jaar eerder meegemaakt. Waarschijnlijk had hij een paar interviews en recensies gelezen over mijn boek en aangezien de meest voorkomende zinsnede in al die krantenstukken 'joodse identiteit' was, was hij mij onbewust met dit begrip gaan associeren. Zonder bijbedoelingen. Waarom vond ik het eigenlijk dan zo erg? Ik wil met u proberen erachter te komen waarom deze kwestie zo gevoelig ligt, niet alleen bij mij, maar bij al mijn publicerende leeftijdgenoten. Ik had al eerder gemerkt dat lezers onder de indruk waren van het joodse aspect van het verhaal. Ik had dat met gemengde gevoelens ondergaan. Okee, ik had een boek geschreven dat voor een groot deel op autobiografisch materiaal was gebaseerd… Maar was het nu noodzakelijk om in elk interview, en in elke recensie, zo'n grote nadruk te leggen op de joodse aspecten?
aldus Meijer. Kortom, de schrijfster van een grotendeels 'autobiografisch' boek, een zioniste die als onderwerp koos 'de joodse identiteit' vroeg zich publiekelijk af waarom de buitenwereld bezig is 'zo'n grote nadruk te leggen op de joodse aspecten.’ En via dit trucje kon ze vervolgens uitgebreid uitweiden over de — in haar ogen 'joodse identiteit.' Zij verklaarde:
Ik zou het graag met u willen hebben over de steeds groeiende stroom boeken van joodse auteurs die na de oorlog geboren zijn en die op dit moment publiceren. Ik wil u laten kennismaken met deze auteurs, die in de afgelopen tien, vijftien jaar zijn gedebuteerd. Tien, vijftien jaar die volgens mij in hetteken gestaan hebben van dilemma's en keuzen... Deze lezing gaat echter niet alleen over boeken en schrijvers, maar ook over het begrip joods. Joods is ingewikkeld. Het is een woord dat sommige mensen een beetje ongemakkelijk vinden, een woord dat ervoor zorgt dat ze gaan schuiven op hun stoel. Joods is in onze huidige maatschappij een halftaboe. Niemand kent de volledige reikwijdte van dit begrip. Dat maakt het moeilijk erover te praten. Het probleem met joodse literatuur is dat bet begrip zich in wezen aan elke definitie onttrekt. Want wat is bet joodse aan joodse literatuur? Wanneer is iets joodse literatuur?
Sleutelbegrippen zijn dus 'het begrip joods,' dat volgens haar 'ingewikkeld' en 'ongemakkelijk' is en daardoor 'een halftaboe,’ een begrip waarvan 'niemand de volledige reikwijdte [kent]' waardoor het 'moeilijk' is 'erover te praten,' en dat zich 'aan elke definitie onttrekt.’ Dat weerhoudt Meijer niet om er vervolgens uitgebreid over te praten, want het is haar onderwerp, haar raison d'être. Het is een uiterst vaag gebied waardoor zij zich telkens weer de vraag moet stellen wat 'het joodse aan joodse literatuur is?' en 'wanneer iets joodse literatuur [is]?'
Vooral ook die laatste vraag is voor haar kennelijk buitengewoon problematisch zoals we zullen zien. Zo problematisch dat we ons kunnen afvragen of er wel sprake is van 'joodse literatuur,' dus of het mogelijk is om in de literatuur een sektarisch dan wl tribaal onderscheid te maken. Ik bedoel: is Kafka een joodse schrijver of is Kafka een schrijver van wereldformaat die universele thema's behandelt? Hoe dan ook, Meijer zei het volgende:
Anno 1997 is er in de Nederlandse literatuur iets aan de hand. Er is de afgelopen vijftien jaar een generatie van joodse auteurs ontluikt, met een behoorlijke productie en een nog steeds groeiend lezerspubliek. Ik ben mijn eigen boekenkast langs gegaan: Gerhard Durlacher, Lisette Lewin, Frans Pointl, Chaja Polak, Wanda Reisel, Mirjam Guensberg, Marcel Moring, Helene Weijel, Arnon Grunberg, Nachoem Wijnberg, Chawwa Wijnberg, Constant Vecht, Rosalien Keizer, Betty Roos, Rogi Wieg, Judith Mok, Carl Friedman, Liesbeth Mok, Andreas Sinakovsky — en dan heb ik er vast nog een aantal vergeten. Een deel van deze auteurs heeft de oorlog zelf meegemaakt. Als zij over hun ervaringen schrijven, is dat getuigenisliteratuur. Soms heel bijzonder en van hoog literair niveau, soms niet meer dan een getuigenis. Ik beperk mij nu tot de auteurs die na de oorlog geboren zijn. Dat is op zich al een voldoende breed terrein. Het zijn er namelijk heel wat: om de bekendste te noemen Marcel Moring, Carl Friedman, Wand Reisel, Arnon Grunberg, Rogi Wieg en Leon de Winter. Wat deze schrijvers in elk geval met elkaar gemeen hebben is dat zij allemaal familie zijn van joodse oorlogs-overlevenden. Zij behoren in sociologische termen tot de joodse na-oorlogse generatie.
Hier wordt meteen duidelijk hoe problematisch de begrippen zijn waarmee Daphne Meijer in de praktijk werkt. Joods, niet-joods, joodse literatuur, etc. Die vraag krijgt een klemmende dimensie wanneer zij Carl Friedman introduceert, een 'joodse' schrijfster die verhaalt over hoe 'dat nu was, opgroeien in een joods gezin.' Meijer beweert over haar het volgende: ‘Zo expliciet als zij over haar jeugdervaringen schrijft, wilde Carl Friedman eerst niet zijn. Over het boek vertelde Carl Friedman in een interview in het Nieuw Israelitisch Weekblad van 30 april 1993:
‘Ik was al eerder aan een roman over mijn vader begonnen. Niet “Tralievader,” maar een grotere roman. Heel absurdisch. Ik dacht: ‘Hoe moet je erover schrijven. Het is zo moeilijk. Je kan het alleen maar doen als mensen erom moeten lachen. Ik beschrijf hoe ik hem, uit het kamp ga bevrijden en met hem op mijn nek door Polen loop. Maar het kamp schuift als een schaakbord met vier torens achter ons aan. Je kunt het nooit kwijtraken. Op een gegeven moment vinden we een kist met carnavalskleren met daarin een drakencostuum, dat we aantrekken. We gaan verkleed naar de Poolse boeren toe en vragen om brood en daar ontstaat spontaan een drakencultus om to onderstrepen hoe dom die Poolse plattelanders zijn.’
Tot zover dit citaat, want nu dient zich toch duidelijk een onoverkomelijk probleem aan. Kort gesteld is dit probleem het feit dat Daphne Meijer als zelfbenoemde 'joodse schrijfster,' die als expert gevraagd werd een lezing te houden over de 'joodse identiteit' onder auteurs niet doorhad dat de 'joodse schrijfster' Carl Friedman alles behalve joods was, maar in werkelijkheid Carolina Klop heette en uit een vroom rooms-katholiek Brabants gezin stamde.
Het joodse, inmiddels alom gecultiveerde, slachtofferschap is uitgegroeid tot enerzijds een goed verkopend product voor de gojim, en anderzijds een politiek wapen om tegenstanders te bestrijden of zelfs te onderdrukken. Meer daarover de volgende keer.
Verminkt Palestijns Kind. Slachtoffer van het Gecultiveerde Joodse Slachtofferschap, dat zionisten blind maakt voor de werkelijkheid.
https://twitter.com/real1maria/status/1712453016316510513
https://twitter.com/kthalps/status/1759034518948725056
1 opmerking:
Al die koketterie met slachtoffer-zijn komt me de strot uit. De werkelijke offers van een Joods-Westerse slachtpartij zijn de Palestijnen.
Een reactie posten