zaterdag 2 maart 2019

Ian Buruma's Gebrek aan Logica 29


Donderdag 28 februari 2018 berichtte The Guardian onder de kop: 

UN says Israel's killings at Gaza protests may amount to war crimes

Inquiry accuses army of killing demonstrators ‘who were not posing an imminent threat’

het volgende:

UN investigators have accused Israeli soldiers of intentionally firing on civilians and said they may have committed war crimes in their lethal response to Palestinian demonstrations in Gaza.

The independent Commission of Inquiry, set up last year by the UN’s human rights council, said Israeli forces killed 189 people and shot more than 6,100 others with live ammunition near the fence that divides the two territories.

The panel said in a statement that it had found ‘reasonable grounds to believe that Israeli snipers shot at journalists, health workers, children and persons with disabilities, knowing they were clearly recognizable as such.’

Thirty-five of those killed were children, three were clearly identifiable paramedics and two were clearly marked journalists, the report said.

Israel dismissed the report as ‘hostile, mendacious and slanted.’ […] 

Investigators also said there were reasonable grounds to believe that Israeli troops had killed and injured Palestinians ‘who were neither directly participating in hostilities, nor posing an imminent threat.’

They said: ‘These serious human rights and humanitarian law violations may constitute war crimes or crimes against humanity.’ […]

The demonstrations continue, but the inquiry only investigated possible violations from the start of the protests on 30 March to the end of 2018. It conducted 325 interviews with victims and witnesses, it said, and analyzed social media and audio-visual material, including drone footage.

Israeli authorities did not respond to repeated requests for information and access, the panel said.

Yisrael Katz, Israel’s acting foreign minister, said on Thursday that the investigation was ‘another hostile, mendacious and slanted report against the State of Israel.’


Het persbureau Reuters: 

Israel should face justice for unlawful Gaza protest killings: U.N.
Israeli security forces may have committed war crimes and crimes against humanity in killing 189 Palestinians and wounding more than 6,100 at weekly protests in Gaza last year, United Nations investigators said on Thursday.

The independent panel said it had confidential information about those it believes to be responsible for the unlawful killings, including Israeli army snipers and commanders. It called on Israel to prosecute them.

‘The Israeli security forces killed and maimed Palestinian demonstrators who did not pose an imminent threat of death or serious injury to others when they were shot, nor were they directly participating in hostilities,’ it said, adding that the protests had been ‘civilian in nature.’

The victims included children, journalists, and a double amputee who was in a wheelchair.

Israeli Prime Minister Benjamin Netanyahu rejected the report and accused the U.N. Human Rights Council, which launched the probe, of hypocrisy and lies fueled by ‘an obsessive hatred for Israel.’

De vraag is nu waarom het Westen, dat claimt op te komen voor de democratie en mensenrechten, weigert deze oorlogsmisdaden te bestraffen. Een relevante vraag aangezien ook de Nederlandse opiniemaker Ian Buruma met grote stelligheid verkondigt dat  'Westerse samenlevingen zijn nu democratischer dan ooit,' en de Verenigde Staten ‘a model of freedom and openness’ blijft terwijl het toch het zionistisch regime door dik en dun blijft steunen.


Nu de werkelijkheid, zoals geformuleerd door de Amerikaanse schrijfster Nomi Prins, voormalig ‘director at Goldman Sachs for 2 years and as a Senior Managing Director at Bear Stearns for 7 years, and was a senior strategist at Lehman Brothers and an analyst at the Chase Manhattan Bank,’

Like a gilded coating that makes the dullest things glitter, today’s thin veneer of political populism covers a grotesque underbelly of growing inequality that’s hiding in plain sight. And this phenomenon of ever more concentrated wealth and power has both Newtonian and Darwinian components to it.

In terms of Newton’s first law of motion: those in power will remain in power unless acted upon by an external force. Those who are wealthy will only gain in wealth as long as nothing deflects them from their present course. As for Darwin, in the world of financial evolution, those with wealth or power will do what’s in their best interest to protect that wealth, even if it’s in no one else’s interest at all.

In George Orwell’s iconic 1945 novel, Animal Farm, the pigs who gain control in a rebellion against a human farmer eventually impose a dictatorship on the other animals on the basis of a single commandment: ‘All animals are equal, but some animals are more equal than others.’ In terms of the American republic, the modern equivalent would be: 'All citizens are equal, but the wealthy are so much more equal than anyone else (and plan to remain that way).’

Certainly, inequality is the economic great wall between those with power and those without it.

De meningen en propaganda van de outsider Buruma staan lijnrecht tegenover de ervaringen en inzicht van de insider Prins. Voor een onafhankelijke waarnemer is al snel duidelijk dat Nomi Prins weet waarover zij schrijft en Ian Buruma niet. Desondanks, of beter gesteld, juist daarom wordt Buruma in Nederland en Vlaanderen gelauwerd met prestigieus geachte prijzen, zoals de Erasmus-Prijs — genoemd naar de uitgesproken antisemitische Rotterdammer — en de Vlaamse Gouden Ganzenveer, een, volgens ingewijden, ‘nogal schimmige prijs die door een stel hotemetoten in de letteren, politiek, bedrijfsleven en journalistiek elk jaar wordt uitgereikt.’ Het establishment is altijd gecharmeerd geweest van opiniemakers die de belangen van de gevestigde orde beschermen. Tegelijkertijd vormen juist publicisten die in de smaak willen vallen een grote bedreiging van de samenleving die zij geacht worden naar eer en geweten te analyseren. Een onafhankelijke intellectueel dient altijd door de macht te worden gevreesd, zoals de Romeinse Consul Marcus Antonius aantoonde, toen hij opdracht gaf Cicero te onthoofden, om vervolgens naalden in diens tong te steken. Daarentegen is een broodschrijver, die zijn superieuren moet behagen, niet alleen een gevaar voor de eigen cultuur, maar tevens een voorbeeld van hoe diep een mens kan zinken. Terecht wees de auteur Frans Kellendonk erop dat de 'journalistieke media allemaal verpolitiekt [zijn],’ waarbij de 

ideologie de wereld van het uitgeschakelde denken is en de volautomatische moraal… Voor de schrijver is ethiek iets persoonlijks. De journalist preekt een publieke moraal. Ethiek betekent voor het 'ik': het kwaad in zichzelf onderkennen. Zonder die twijfel zou zijn denken geautomatiseerd en dus niet meer creatief zijn. De eerste impuls tot een verhaal krijgt een schrijver wanneer hij het met zichzelf oneens is. Twijfel en geloof zijn voor hem complementaire tegengestelden.

Kellendonk voegde hieraan toe:  

de publieke opinie kent geen 'ik.' Twijfel en geloof zijn haar beide wezensvreemd. Ze is extravert. Zelfkritiek is in haar ogen ziekelijke zelfkwellerij. Ze doet aan zelfrechtvaardiging… Kritiek is voor haar etikettering, nooit discussie. Een idee is voor haar een dogma of een ketterij. Het staat altijd in het gelid van een partijprogramma, dat weer in het gelid staat van een ideologie. Het draagt een geweer en daarom moet ze het wel partijdig bejegenen. 

Vandaar dat kritiek op de Israelische terreur bij mijn oude vriend het etiket ‘anti-Semitisme’ kreeg opgeplakt. Toen hij beweerde dat

[n]ot every demonstrator against Ariel Sharon's government or American imperialism is an anti-Semite, to be sure, but the ready identification of Jewish interests with the United States or, in the past, with Britain is old and loaded with prejudice. Since the early 19th century, many Europeans associated the City of London, as Wall Street is today, with financial power, materialist greed and economic imperialism,

probeerde hij critici van de zelfbenoemde ‘Joodse staat’ te demoniseren door het begrip ‘anti-Semitisme’ erbij te slepen. De houding van Buruma, die als hoogleraar Human Rights and Journalism opereert, is ronduit weerzinwekkend. Critici van een staat, die volgens een officieel VN-onderzoek ‘Palestijnen vermoordden of verminkten,’ terwijl deze burgers ‘geen dreigend gevaar’ vormden en zelfs niet ‘deelnamen aan vijandelijkheden,’ moeten niet door de commerciële media worden gecriminaliseerd. Het gericht doodschieten van onder andere 35 Palestijnse kinderen, journalisten, en een zwaar lichamelijk gehandicapte in een rolstoel, die allen geen enkel gevaar vormden voor het leven van de Joods-Israelische scherpschutters, is een oorlogsmisdaad die juridisch zou moeten worden vervolgd, en zeker niet dienen te worden goedgepraat door te suggereren dat critici ‘anti-Semitische’ sentimenten kunnen koesteren. De Israelische terreur is niet van de laatste tijd maar blijft een dagelijkse realiteit sinds de VN in november 1947 de zionisten, die slechts 6 procent van het land in eigendom hadden, meer dan de helft van het voormalige Britse mandaatgebied Palestina gaf, en daarnaast in 1948 met geweld de helft van het aan de Palestijnse bevolking toegewezen deel veroverden. 


Buruma’s vertekening van de werkelijkheid wordt gedeeld door het westers establishment dat weliswaar de mond vol heeft over democratie en mensenrechten, maar dat desalniettemin weigert Israel te bestraffen voor oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid. Erger nog, gezien de politieke, diplomatieke, economische en zelfs militaire steun aan het extremistische zionistisch regime, maakt het Westen zich mede verantwoordelijk voor deze terreur. Dit is ook de voornaamste reden dat Buruma als broodschrijver kritiek koppelt aan ‘anti-Semitisme.’ Zodoende kan de aandacht  worden verlegd en veranderen de daders ineens in slachtoffers.

Wanneer Ian Buruma stelt dat ‘niet iedere demonstrant’ tegen het ‘Amerikaans imperialisme een anti-semiet’ hoeft zijn, dan geeft hij hiermee te kennen geen onderscheid te maken tussen de VS en Israel. Het verzet tegen het ‘Amerikaans imperialisme’ is in zijn ogen een vorm van ‘anti-Semitisme.’ Hij geeft hiermee een duidelijke ‘Fehlleistung,’ dat wil zeggen: een ‘Freudiaanse vergissing, verspreking, vergissing of ongelukje, waarbij onbewuste emoties een rol spelen.’ U kent het wel: een dame met een opvallend grote neus krijgt een kopje thee aangereikt met de vraag: ‘wilt u suiker in uw neus?’

Hoewel hij het probeert te ontkennen, weet ook Buruma dat de joodse pro-Israel lobby in de VS een bovenmatige invloed heeft op de Amerikaanse Midden-Oosten politiek, in de mainstream-media en de academische wereld. Daarom ziet hij zich als het ware genoodzaakt om kritiek op het ‘Amerikaans imperialisme’ in het Midden-Oosten te kwalificeren als een manifestatie van ‘anti-Semitisme.’ Zijn bewering is dan ook niet vreemd dat juist de steun van Washington en Wall Street aan Israel de VS ‘a force for good’ is, wat het zionistisch regime ook mag uitspoken

Om deze pathologie te kunnen begrijpen dient men zich te verdiepen in Buruma’s ideologisch mens- en wereldbeeld. Daarin wordt een scherpe scheiding gemaakt tussen ‘Jood’ en ‘goj,’ tussen enerzijds het prototypische slachtoffer en anderzijds de dader met diens eeuwig sluimerende anti-semitische ressentimenten. Door deze zwart-wit voorstelling van zaken blijft de ‘Jood’ altijd onschuldig, terwijl de ‘goj’ juist latent schuldig is. Mijn oude vriend kent eveneens geen enkele reserve wanneer hij beweert dat hoewel de grootouders van zijn moeder’s kant ‘geassimileerde Joden’ waren, zij voor hem toch ‘Joden’ bleven. ‘Joden’ met hoofdletter, dus behorend tot het ‘Joodse volk.’ Immers,

[d]e woorden Jood, Jodin, Joods en Jodendom krijgen een hoofdletter als het om het volk, de etnische of de culturele groep gaat. Een Jood behoort tot het Joodse volk, het Jodendom (in etnisch-culturele zin), de Joodse gemeenschap, enz. Als het om een religieuze aanduiding gaat, zijn jood, jodin, joods en jodendom juist, met een kleine letter, net als christen, christendom, hindoe, hindoeïstisch, moslim en moslima.

Maar in werkelijkheid waren zijn grootouders geen ‘Joden’ meer nadat zij waren geassimileerd, aangezien assimileren ‘het socialisatieproces’ betekent:

van acculturatie waarbij leden van een niet-dominante groep zich mengen met de dominante groep en daar de cultuur van overnemen, terwijl de eigen cultuur wordt losgelaten en contact met de andere leden van de eigen groep niet wordt nagestreefd op basis van afkomst. Er is dus een hoge graad van participatie met en aanpassing aan de andere groep (outgroup), maar nauwelijks van cultuurbehoud en geen opzettelijke participatie met de eigen groep (ingroup). Er wordt ook wel gesproken over een smeltkroes.

De betreffende groep gaat daarmee uiteindelijk op in de dominerende cultuur. Dit veronderstelt bij de geabsorbeerde groep het verlies van bepaalde onderscheidende kenmerken, bijvoorbeeld in de sfeer van kleding, spraak of manieren, ten gevolge van het contact met die andere cultuur of gemeenschap.


Waarom gebruikt Ian Buruma dan toch ‘Joden’ met een hoofdletter, alsof zijn grootouders voor altijd tot het ‘Joodse volk’ bleven behoren? Die vraag is daarom zo relevant omdat hij een boek over zijn grootouders van moederskant schreef, getiteld Their Promised Land: My Grandparents in Love and War (2016), waarin hij, volgens een recensent in The Guardian, duidelijk maakte dat beide grootouders

were passionate about England: it, rather than Israel, was ‘their promised land.’ To young Ian, coming over from Holland to spend holidays with them, the life they had created, in an old vicarage in Berkshire, was a pastoral idyll: within their charmed circle, he too became an Anglophile, besotted by cricket, Eagle and Beano, blue blazers and Viyella shirts.

Bernard and Winnie were a classic case of assimilation: shedding the marks of ethnic difference and immigrant status, they became more English than the English.

Op zijn beurt benadrukte een recensent van de Jewish Book Council dat Buruma’s grootouders:

were not religious. Their two sons had no bar mitzvah. Winnie’s brother Walter joined the Church of England. Their daughter Hilary converted to Roman Catholicism. Another daughter, Wendy — the mother of the author — married a Dutch Mennonite.

The Jerusalem Post zette uiteen dat Buruma: 

draws the conclusion that despite their privileged position they felt they had to make more of an effort to fit in than most people, to prove that they belonged, and it was this that motivated their devoted patriotism. 

De recensente van Haaretz wierp de onvermijdelijke vraag op:

Why is someone raised as a non-Jew interested in this topic? Buruma says that he wants to create a picture of his origins — his mother’s origins — in order to discover the place of minorities in the world. 

Een fake argument, want als dit waar zou zijn, dan is het onverklaarbaar waarom mijn oude vriend niet in staat is empathie op te brengen voor degenen die opkomen voor ‘de plaats’ van de Palestijnse ‘minderheid’ in Israel, de bezette Westbank en de hermetisch afgesloten Gaza-strook. Zijn houding wordt nog raadselachtiger wanneer de lezer weet dat Buruma wel degelijk het volgende beseft:

[i]f you are in the majority, you can afford to swim along with the mainstream without giving it too much thought. But a Jew in a society of mostly Gentiles, a Muslim in Europe, a black in a predominantly white country, or a homosexual, especially in places where love of your own sex is unaccepted, is forced to consider his or her place more deeply, to make up his or her own story.

Niet ondanks, maar juist door dit besef koos Buruma als mainstream-opiniemaker zelf de kant van de gevestigde orde, en niet die van de onderdrukte minderheid. Logisch, want hij wilde, net als zijn grootouders, geaccepteerd en geprezen worden door het establishment. Daardoor werd hij roomser dan de paus, elitairder dan de elite. Ook dat was onvermijdelijk, want iemand die erbij wil horen kan zich geen enkele faux pas permitteren. Dit in tegenstelling tot degene die door geboorte van nature tot de elite behoort. Laatstgenoemde kan zich consequentieloos een fout veroorloven, hij komt immers uit een hogere klasse. Maar iemand die vurig verlangt naar een betere maatschappelijke status kan dit absoluut niet. 

Tegelijkerdoet doet zich het paradoxale feit voor dat hoe hard hij ook zijn best zal doen, altijd zal de social climber een buitenstaander blijven. Het tragische aan Ian is dat ook hij dit weet, net als zijn grootouders dit wisten, waardoor zij zich ‘plus royaliste que le roi’ opstelden. Net als met alle poseurs heeft die houding zowel iets tragisch als lachwekkend. De Britse recensent in The Guardian stelde dan ook dat Ian’s grootouders ‘een klassiek geval van assimilatie waren,’ die ‘de kenmerken van etnisch verschil en de status van immigranten van zich afwerpend, Engelser dan de Engelsen werden.’ Wat maakt volgens Buruma zijn grootouders nu precies ‘Joods’ met of zonder hoofdletter? Hijzelf zei daarover dat dit alleen bleek uit ‘the zeal with which they celebrated Christmas. We had to have a bigger Christmas tree than the goyim,’ en: 

My mother comes from the kind of assimilated Jewish family that was once described by Adam Gopnik in The New Yorker, when he said, ‘My family's Jewishness was expressed through the lavishness with which we celebrated Christmas.’ I can entirely identify with that. One had to have a bigger Christmas tree than the goyim to show that one was better, in a way. 



Hier betreden wij het rijk van het absurdisme. Immers, Buruma’s grootouders waren ‘geassimileerde Joden,’ die dus hun ‘eigen cultuur’ hadden ‘losgelaten en contact met de andere leden van de eigen groep’ niet ‘nastreefden,’ en alles deden om ‘Engelser dan de Engelsen’ te kunnen overkomen, en daarom ‘een grotere kerstboom’ wilden hebben ‘dan de goyim.’ Ian — wiens vader een atheist was, en zijn moeder geseculariseerd — kon ‘zich,' volgens eigen zeggen, zich 'volledig identificeren’ met deze schizofreen aandoende houding. Het enige zinnige dat hieruit geconcludeerd kan worden is dat er een zeker  ‘inferioriteits complex’ meespeelt, voortkomend uit het angstige gevoel er nooit echt bij te zullen horen, altijd een buitenstaander te zullen blijven. Dit is de tragiek van de ontheemde, of de verstotene, degene die zijn leven lang zich misplaatst acht. Ik ken dit gevoel. Als kind van een Britse moeder en een Nederlandse vader, die beiden geen geloof beleden, groeide ik op in een christelijke, kleinburgerlijke gemeente op de Veluwe. Hoewel ik mij misplaatst voelde, heb ik nooit ernaar verlangd deel te worden van de gevestigde orde. Integendeel zelfs, ik heb me er altijd tegen verzet. Ik keek niet op naar de elite, maar juist neer op de benepenheid van zowel de rijken als de middenklasse. Zodoende wist ik te ontsnappen aan de brandende ambitie om erbij te willen horen. Het meest tragische dat mijn oude vriend Ian overkwam, voltrok zich toen hij in 2018 meende dat het hoofdredacteurschap van The New York Review of Books de bekroning was van zijn carrière, dat hij eindelijk op zijn 66ste was opgenomen in de elite-kringen van de Amerikaanse liberals, maar  van de ene op de andere dag gedwongen werd zijn ontslag te nemen, omdat hij juist niet geaccepteerd werd. De acceptatie door de elite bleek even vluchtig te zijn als ooit de ‘grotere kerstboom’ voor zijn grootouders was geweest. Het wonderlijke van het leven is dat hoe fanatieker het indivdu een ander probeert te zijn, des te dieper hij/zij valt. Trouw blijven aan zichzelf is het moeilijkst in een kort durend bestaan. Bovendien geldt ook hier William Blake’s wijsheid dat:  

Folly is an endless maze,
Tangled roots perplex her ways.
How many have fallen there!
They stumble all night over bones of the dead,
And feel they know what but care,
And wish to lead others, when they should be led.

De recensent van The Guardian heeft gelijk dat voor Ian Buruma’s grootouders Engeland ‘rather than Israel, was “their promised land”.’ Tegelijkertijd is even waar dat

[a]s a boy in the late 1950s, Ian Buruma must have been puzzled when he heard his grandparents using the term ‘forty-five.’ Even now he is puzzled about its origins. It had nothing to do with P45s, or Colt 45s, or Rule 45 (the segregation of child offenders in prison), or 45rpm vinyl singles or the year the war ended, 1945. It was the code name for Jewish. ‘Is he [or she] forty-five?’ his grandparents would ask whenever someone in the family made a new acquaintance.

Waarom verdeelden deze ‘geassimileerde Joden’ die in Engeland waren geboren en Britse staatsburgers waren, de wereld in ‘Joden’ en niet ‘Joden’? Wilden zij niet omgaan met ‘Joden’ (met hoofdletter) omdat die zich zien als behorend tot een ander volk? Of voelden de grootouders zich in ‘hun beloofde land’ nog steeds ‘Joods’? Hetzelfde raadselachtige gaat op bij hun kleinzoon. Waarom bleef Ian zich een buitenstaander voelen in het gezelschap van de redactieleden van The New York Review of Books die duidelijk een andere tijdgeest vertegenwoordigden? Dit roept paradoxaal genoeg tevens de vraag op welke zin het heeft om, zoals Buruma deed, zich een werkzaam leven lang aan te passen aan de meerderheid. En wat betreft het ‘Joods zijn’: ook dit is gehuld in een combinatie van mystificaties en vervreemding, waaraan iedere identieteitsloze in deze crisistijd lijdt. In Haaretz demonstreerde een joodse recensent — zonder het te beseffen — de verwarring door naar aanleiding van Buruma's boek te schrijven:

What is the identity of Jews who are not observant and do not frequent a community? Or of those who are part Jewish, and seek to include this element somewhere in their self-definition? Secular Jewishness is a social construction as well as an act of the imagination, particularly in the absence of religion and/or persecution. What is the significance of being this kind of Jew? 

Het antwoord is dermate voor de hand liggend dat zowel ‘Joden’ als niet-joden dit kennelijk niet kunnen doorgronden. In feite is die vraag geen vraag. ‘Joden’ die niet in Israel wonen, en die niet in de ‘joodse’ God geloven, en die als ‘geassimileerden’ ernaar streven ‘Engelser dan de Engelsen’ te zijn, en Israel niet als hun ‘beloofde land’ zien, zijn eenvoudigweg geen ‘Joden,’ en zelfs geen 'joden,' met een kleine letter. Wat moet iemand die bewust afstand heeft genomen van zijn achtergrond doen om zijn ‘identiteit’ zelf te kunnen bepalen? Wat moet hij of zij doen om te voorkomen dat anderen — zionisten dan wel anti-semieten — bepalen dat hij of zij voor eeuwig ‘Joods’ zullen blijven? Daar komt nog een ander aspect bij: Philip Weiss, de anti-zionistische joods-Amerikaanse oprichter en mede-hoofdredacteur van de website mondoweiss.net. wees op 31 juli 2008 op het volgende:

We can’t reform U.S. policy in the Middle East without reforming Jewish identity —because Jews are simply too important in American society, that’s why. And reforming Jewish identity means challenging 1, Jewish parochialism — Is it good for the Jews? — and 2, Jewish exceptionalism — ‘We have a special role, we care about justice and healing the world’ (as a relative of mine put it the other day). Yes, that and denying the destruction of the dreams of Palestinians…

Here’s a passage from The Israel Lobby which reflects the same parochialism:

In August 2003… writer Ian Buruma wrote an article in the New York Times Magazine entitled ‘How to Talk About Israel.’ He made the obvious point that it is sometimes difficult to talk ‘critically and dispassionately’ about Israel in the United States, and pointed out that ‘even legitimate criticism of Israel, or of Zionism, is often quickly denounced as anti-Semitism by various watchdogs.’ In response, Bret Stephens, then the editor of the Jerusalem Post and now a columnist and editorial board member at the Wall Street Journal, published a vitriolic open letter in the Post that began by asking Buruma: ‘Are you a Jew?’ Two paragraphs later, Stephens declared ‘What matters to me is that you say, “I am a Jew.”’ Why did this matter? Because in Stephens’ view, ‘One must be at least a Jew to tell the goyim how they may or may not talk about Israel.’ The message of this remarkable letter, in short, was that non-Jews should only talk about this subject in ways that Jews deem acceptable. Sensitivity on this point may also explain why an editor at the New York Times asked historian Tony Judt to identify himself as Jewish in an op-ed he had written defending our original London Review of Books article.

What is a parochialist like Stephens doing at the Wall Street Journal? Go back to the beginning: Jews are important in American society.


A report last week from Doctors Without Borders/MSF physicians & medics who are treating the injured at the Great Return March in Gaza said, “Half of the more than 500 patients we have admitted in our clinics have injuries where the bullet has literally destroyed tissue after having pulverized the bone.” Doctors say they have seen no bullet injuries comparable since the seven-week Israeli bombing & artillery siege of Gaza in 2014. The reason for the severity of injuries is that Israeli snipers are using internationally banned butterfly bullets. But Israel knows its chances of being censured or prosecuted by the International Criminal Court are almost nil or will be after the fact.

Doctors report that exit wounds can be the size of a fist. The wounds cause massive tissue damage; can cause a range of diseases, including sepsis, gangrene, osteomyelitis; require complex surgical operations; may lead to amputation; & will cause permanent & serious disability. There is one unconfirmed report of 21 cases of limb amputation in Gaza since the Great Return March began on March 30th.

http://www.maryscullyreports.com/israeli-snipers-use-illegal-butterfly-bullets-on-unarmed-palestinians/ 



Hoewel Ian Buruma in 2003 nog toegaf dat ‘[e]ven legitimate criticism of Israel, or of Zionism, is often quickly denounced as anti-Semitism by various watchdogs,’ bleek tien jaar later zelf veranderd te zijn in één van de ‘various watchdogs’ door met grote stelligheid te beweren dat:

Anti-Zionism takes a nasty turn to anti-Semitism when it conflates Jews with Israelis — for example, when the British Liberal Democratic politician David Ward criticized ‘the Jews’ for inflicting horrors on the Palestinians. And, while one can be skeptical about Zionism as a historical project, to deny Israel’s right to exist is hard to distinguish from anti-Semitism.

De demagogische truc die Buruma hier toepast is dat hij kritiek op de voortdurende Israelische schendingen van het internationaal recht gelijk stelt aan ‘het ontzeggen’ van ‘Israel’s recht te bestaan,’ iets dat de Britse liberale volksvertegenwoordiger Ward expliciet noch impliciet had gesteld. Integendeel zelfs, op de dag dat ‘he signed a memorial book in the House of Commons marking Holocaust Memorial Day’ sprak hij zijn respect uit voor ‘those who were persecuted and killed during the Holocaust.’ Vervolgens schreef hij: 

Having visited Auschwitz twice — once with my family and once with local schools — I am saddened that the Jews, who suffered unbelievable levels of persecution during the Holocaust, could within a few years of liberation from the death camps be inflicting atrocities on Palestinians in the new State of Israel and continue to do so on a daily basis in the West Bank and Gaza.

Dit is vanzelfsprekend een normale reactie op het feit dat zowel de overgrote meerderheid van de wereldgemeenschap, bij monde van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, als het Rode Kruis, Amnesty International, Human Rights Watch etcetera, Israel hebben bekritiseerd voor het geweld tegen de Palestijnse bevolking, het plegen van ‘war crimes’ en Israel’s ’blatant violation of international law.’ Daarentegen oordeelt Buruma dat hier sprake is van ‘anti-Semitisme,’ een veroordeling gevoed door een joods ‘tribaal sentiment’ dat hij zich eigen heeft gemaakt door zijn ‘affiniteit’ met de grootouders van moederskant, die volgens hem ‘geassimileerde Joden’ waren, en dus afscheid van het jodendom hadden genomen. Wat belangwekkend blijft, is Buruma's opportunisme, en de wijze waarop mijn oude vriend sentimenten voor politiek verwerpelijke doeleinden gebruikt. De reden van Buruma’s ommezwaai kan verklaard worden door: 

1. het feit dat de joods-Amerikaanse pro-Israel lobby geen kritiek duldt op de zelfbenoemde ‘Joodse staat,’ waar zij overigens weigert naartoe te emigreren.

2. hij in verband met zijn carrièreplanning aansluiting zocht bij New Yorkse ‘liberals’ van Democratische huize die volgens eigen zeggen een emotionele band met de ‘Joodse staat’ koesteren.


De verwarring en de mystificaties blijven toenemen. Volgende keer meer. 







Geen opmerkingen:

Peter Flik en Chuck Berry-Promised Land

mijn unieke collega Peter Flik, die de vrijzinnig protestantse radio omroep de VPRO maakte is niet meer. ik koester duizenden herinneringen ...