donderdag 6 december 2018

Christien Brinkgreve en het Academisch Opportunisme 3

Christien Brinkgreve vertelt graag verhalen over onderwerpen die de samenleving raken en veranderen.


Christien Brinkgreve.


Fragment uit Brinkgreve’s, in 2018 verschenen boek, Het Raadsel van Goed en Kwaad: 

Na de overwinning van Trump werd niet alleen mijn drang tot begrijpen krachtig aangesproken, ook de beelden werden sterker, de angstbeelden van vijandige mensen, van verval en verlies van plaats en grond onder de voeten. Een terugkerende nachtdroom ging over mijn kapotte mobiele telefoon waardoor niemand me meer kon bereiken: de nachtmerrie van het totale isolement. En ja, het moet gezegd, de tronie van Trump doemde ook geregeld op, als verlammend schrikbeeld. Mij overdag achterlatend met de vraag waarom deze man zo’n angst aanjaagt die onder de huid gaat zitten en zich niet laat afschudden. 

De analyses van zijn overwinning buitelen over elkaar heen, blijven soms even hangen in een beschrijving van zijn gevaarlijk gestoorde persoonlijkheid, maar scheren dan weer verder, naar de mensen die op hem stemden, hun omstandigheden, en de hoop die hij biedt op verbetering. Die mensen zijn alleen niet onder één noemer te brengen — het zijn arme blanken, middenklasse-latino’s, gestudeerden vrouwen, miljonairs. Ze vallen niet in één verhaal onder te brengen.

Uit Brinkgreve’s beschrijvingen valt op te maken dat zij als sociologe zich niet bewust is van de grote maatschappelijke, politieke, ideologische en allereerst economische omwenteling die het kapitalisme sinds het einde van de jaren zeventig heeft doorgemaakt. Ook in dit opzicht is zij exemplarisch voor wat doorgaat voor de academische elite in Nederland. De laatste drie decennia kon het geïsoleerde academische wereldje alhier de realiteit ongestraft negeren. Maar zoals bekend leidt een naar binnen gerichte houding onvermijdelijk tot isolement, en daarmee tot 'de angstbeelden van vijandige mensen,’ die mevrouw Brinkgreve bestoken sinds de komst van Trump. Opvallend is dat mijn geprivilegieerde generatiegenoten, geschoold in de vrijzinnige tweede helft van de jaren zestig en begin jaren zeventig, eenmaal op het pluche gezeten, een zeker autisme ontwikkelden, zich als het ware afschermden tegen de werkelijkheid. Pas, anno 2018, nu de sociale werkelijkheid niet meer te negeren is, wordt Brinkgreve gepijnigd door een ‘terugkerende nachtdroom over mijn kapotte mobiele telefoon waardoor niemand me meer kon bereiken: de nachtmerrie van het totale isolement.’ 

Het is ook niet verwonderlijk dat haar boek onmiddellijk op de ‘longlist’ van de ‘Socratesbeker 2019’ werd geplaatst, een prijs die ‘ieder jaar wordt uitgereikt aan de auteur van het meest urgente, oorspronkelijke en prikkelende Nederlandstalige filosofieboek dat in het voorgaande jaar verscheen.’ Typerender voor het banale intellectuele niveau in Nederland is nauwelijks denkbaar. Tekenend voor Brinkgreve’s manier van denken is dat zij in haar boek ‘over wat mensen beweegt’ over foto’s van vrolijke nazi’s stelt: 

Ik speur naar tekenen waarin deze mensen anders zouden zijn, een harde blik, een wrede mond, merktekens waarin ze van ons verschillen, maar ik kan ze niet vinden…

De ongemakkelijkheid die dit oproept valt niet af te schudden: hadden ook wij, had ook ik, dit kunnen zijn? […] Het lijken zulke gewone mensen, het had verre familie kunnen zijn. Waarin zit het verschil? Is er wel een verschil? Wat maakt het verschil? En waarom wil je dat vinden: in de hoop dat het ‘andere mensen’ zijn? Uit angst dat dat niet zo is? Om uit te komen bij de verontrustende vraag: kan iedereen, als de situatie daarom vraagt, een beul worden?

Zij stelt zich deze vraag een halve eeuw nadat de joods-Duitse politieke wetenschapster Hannah Arendt had verklaard:

I was struck by the manifest shallowness in the doer [ie Eichmann] which made it impossible to trace the uncontestable evil of his deeds to any deeper level of roots or motives. The deeds were monstrous, but the doer — at least the very effective one now on trial — was quite ordinary, commonplace, and neither demonic nor monstrous.

Arendt maakte duidelijk dat het kwaad niet iets afwijkends is. Het kwaad wordt begaan, en vooral ook getolereerd, door individuen die niet ‘lijken’ op ‘gewone mensen’ — zoals Brinkgreve meent — maar die daadwerkelijk ‘gewone mensen’ zijn, zo ‘gewoon’ dat ze ‘verre familie kunnen zijn.’ Hannah Arendt bedoelde met de ‘banaliteit van het kwaad’ eenvoudigweg dat het ‘thought-defying’ was. De gedachteloosheid, de andere kant opkijken wanneer namens de brave burger het grootste onheil wordt gesticht. Wanneer Brinkgreve zichzelf de vraag stelt of ook zij een kampbeul had kunnen zijn (‘had ook ik, dit kunnen zijn?) dan beseft zij niet dat het verzet tegen het kwaad al veel eerder begint dan het moment waarop de mens zichzelf die vraag moet stellen. Om dit duidelijk te maken wil ik twee mensen citeren. Allereerst de Zweedse hoogleraar en auteur Sven Lindqvist, die in zijn boek Exterminate all the Brutes (1997) aantoont dat 

Auschwitz de moderne industriële toepassing [was] van een uitroeiingspolitiek waarop de Europese overheersing van de wereld […] lang heeft gesteund.

Lindqvist zet uiteen dat de ‘Europese vernietiging van de “inferieure rassen” van vier continenten de grond voorbereidde voor Hitlers vernietiging van zes miljoen joden in Europa.’ Feit is dat ‘Het Europese expansionisme, vergezeld als het was door een schaamteloze verdediging van het uitroeien, schiep manieren van denken en politieke precedenten die de weg baanden voor nieuwe wandaden, die uiteindelijk culmineerden’ aldus Lindqvist, ‘in de Holocaust.’  En 

toen hetgeen was gebeurd in het hart der duisternis werd herhaald in het hart van Europa, herkende niemand het. Niemand wilde toegeven wat iedereen wist. Overal in de wereld waar kennis wordt onderdrukt, kennis die als ze bekend zou worden gemaakt ons beeld van de wereld aan gruzelementen zou slaan en ons zou dwingen om onszelf ter discussie te stellen – daar wordt overal het Hart der Duisternis opgevoerd. U weet dat al. Net als ik. Het is geen kennis die ons ontbreekt. Wat gemist wordt is de moed om te begrijpen wat we weten en daaruit conclusies te trekken.

Maar dat inzicht weigert de academische mainstream in Nederland te accepteren. In dit verband is kenmerkend dat Brinkgreve zichzelf afvraagt: ‘Is er wel een verschil?’ tussen haar en een nazi-beul, om vervolgens de vraag op te werpen: ‘Wat maakt het verschil?’ Juist om deze vraag te beantwoorden, doe ik een beroep op de gedachten van mijn levenspartner Heikelien Verrijn Stuart, die tijdens de dodenherdenking aan het Amsterdamse Weteringplantsoen op 4 mei 2018 het volgende zei:

Soms komen de dingen samen. Zondag, met mijn hoofd vol gedachten over deze herdenking, vond ik een oude enveloppe. 

Daarin één van de originelen van het Historisch Verslag dat Jacoba van Tongeren, de leidster van Verzetsgroep 2000 na de oorlog had geschreven. 

Het verslag was bedoeld voor Prins Bernhard en Jacoba had het alleen onder direct betrokkenen verspreid. 

Die enveloppe komt uit het huis van mijn kort geleden gestorven moeder. 

Haar vader was tijdens de oorlog lid van Groep 2000, de verzetsgroep die pas de afgelopen jaren bekendheid heeft gekregen dankzij het boek dat Paul van Tongeren over zijn tante Jacoba schreef. 

Jacoba leidde een uitdrukkelijk geweldloos verzet. 

Uniek was het code systeem dat zij met haar medewerkers had ontwikkeld. Ieder lid had een nummer, namen werden nooit gebruikt, ook niet onderling.

De sleutel tot die code is de indirecte aanleiding dat wij hier nu staan. 

Hadden de Duitsers die in handen gekregen, dan hadden ze de namen kunnen vinden van de leden van Groep 2000 en van de duizenden onderduikers die door de groep werden geholpen. 

Laat in de oorlog, maart 1945, vielen Duitsers het kantoor van de groep binnen. 

Geheel tegen de wil en instructies van Jacoba, betraden daarna enkele leden van de groep het pand. 

Er ontstond een schietpartij, waarbij een hooggeplaatste Duitser werd neergeschoten. 

Hier, waar wij nu samen zijn, vond de represaille plaats. 

De nazi’s brachten 30 politieke gevangenen naar deze plek en fusilleerden ze, terwijl ze passanten, onder wie kinderen dwongen toe te kijken.

--
Terug naar die oude enveloppe. In het verslag beschreef Jacoba ook de rol van mijn grootvader, nummer 1015 en zijn collega in de Commissie van Beheer van de verzetsgroep, nummer 13035. 

Zij vervolgde met een verwijzing naar de vele vertakkingen en relaties die deze twee mannen hadden op illegaal gebied. 

In samenwerkingsverbanden die wellicht na de oorlog groter maatschappelijk aanzien zouden hebben meegebracht. Maar ‘liever,’ zo schreef zij, ‘zijn zij één met ons, in de “Groep zonder gedaante of Heerlijkheid.”’ 

Het was deze zin die mij vooral trof. 

Want wat is verzet, wie verzet zich, wanneer begint verzet of zou het moeten beginnen? 

--
Ik heb als student vijf jaar bij mijn grootvader in huis gewoond. 

Ik hoorde de namen van de verschillende mensen met wie hij had samengewerkt in de illegaliteit, maar nooit een woord over wat hij zelf precies had gedaan.

Hij was bankier. Hij was joods. 

In 1926 werd hij belijdend lid van de Hervormde Kerk, niet om politieke redenen, maar uit volle overtuiging. 

De Amsterdamse Bank ontsloeg hem aan het begin van de oorlog, zodra de Duitse druk toenam. 

En vervolgens deed mijn grootvader waar hij goed in was: met geld omgaan, bankieren, beheren, controleren. 

Hij deed dat voor de kerk en voor groep 2000. 

Iedere dag liep hij van de Stadionweg naar de Nieuwe Kerk. Met zijn ster op, niet toegelaten in het openbaar vervoer, zichtbaar en kwetsbaar. 

Hij had de sleutel van de kelder van de kerk, waar voedsel voorraden en bonnen werden opgeslagen — op weg naar de onderduikers. 

--
Angst? 

Slechts één keer heeft hij, in een interview — bij zijn afscheid van zijn vele functies in de Nederlands Hervormde kerk — iets verteld over zijn rol in de oorlog. Maar hij zei niets over zijn joods-zijn.

Hij had wel eens ‘de zenuwen,’ zoals hij het noemde, als hij een auto van de Grüne Polizei zag rijden. 

Zeker nadat de koster van één van de bij de illegaliteit aangesloten kerken was opgepakt. Maar bang? 

Hij deed waar hij goed in was en wat nodig was, en laten we eerlijk zijn, wat hij leuk vond. 

Hij was één van de mensen die in de praktijk bewezen hun overtuigingen serieus te nemen. 

Het was dominee Jan Koopmans die in 1940 het pamflet ‘Bijna Te Laat’ schreef en samen met Hebe Kohlbrugge, nog zo’n fenomenale vrouw in het verzet, wist te verspreiden.

Hij liet zien dat verzet moet beginnen bij de eerste tekenen van discriminatie, onderdrukking, nog vóór men met zekerheid weet hoe het verder zal gaan.

Hij schreef over de grote meerderheid van de Nederlanders die de Ariër-verklaring hadden getekend. Die maatregel waarmee zij de Nazi’s moreel en praktisch in de kaart speelden. 

Jan Koopmans maakte korte metten met de vele rationaliseringen voor het niets doen, en voor het meegeven met de macht.

‘Ach,’ zei men ‘iedereen tekende toch,’ en:

‘In dit stadium is het allemaal nog zo ernstig niet,’ en: ‘Nederland heeft de kans toe te treden tot het “Nieuwe Europa”.’ 

Vernietigend noteerde Koopmans: ‘Onze volksaard brengt mee, dat wij tot compromissen bereid zijn, geneigd om te wijken wanneer wij de mogelijkheid van succes niet zien. Wij zijn weinig geneigd ons in te zetten voor een zaak, die van te voren verloren lijkt.’

Koopmans en mijn grootvader ontmoetten elkaar in de kerk en troffen elkaar in het verzet. En in hun praktische aanpak. Soms haast lachwekkend.  

Zoals toen een aantal fietsen van de Kerk door de Duitsers was gestolen. De dominee en de bankier schreven brieven op poten aan de Duitse leiding, waarin zij de fietsen terugeisten. 

Eigendom van de Kerk was immers buut-vrij. 

Stom om zo op te vallen, zouden anderen zeggen. Welke jood of verzetspersoon vestigde in die tijd zo de aandacht op zichzelf? 

Waren dit helden, of misschien wel heiligen? 

Ongetwijfeld zijn er onder ons mensen helden en heiligen. 

Maar het zijn ook begrippen waarachter men zich kan verschuilen, een excuus om niets te doen. 

‘Ik ben toch geen held of heilige?!’ 

‘Ik weet niet of ik goed zou zijn geweest in de oorlog.’ 

Dat zorgwekkende, laffe zinnetje. Het gaat er niet om of we goed zijn in de oorlog, maar of we hier en nu goed zijn. 

Je zou kunnen zeggen: oefening baart kunst. Dan zien we later wel verder.

Jacoba van Tongeren leerde ons, dat verzet haast banale vormen kan aannemen.  

Niet gewapend verzet, maar een scherpe organisatie waardoor zij haar mensen zo groot mogelijke bescherming kon bieden, heeft het cruciale werk van groep 2000 de gehele oorlog lang overeind gehouden. 

Verzet is ook de organisatie van de logistiek van het verspreiden van voedsel en bonnen en de controle van de interne financiële integriteit van de groep, waarmee mijn grootvader zich bezighield. 

--
En de angst? Wat hebben we toch veel begrip voor de angst. Nog voordat mensen iets hebben ondernomen, verbeelden ze zich al hoe bang ze zouden zijn. 

Vanzelfsprekend loopt wie in verzet komt gevaar, is er aanleiding bang te zijn. 

Ik had het enorme voorrecht lang te kunnen spreken met verzetsvrouw Hebe Kohlbrugge, kort voor haar dood. Ze was toen 102 jaar oud.  

‘Bang? Ik was niet bang, die anderen die niets deden waren bang.’ Voor Hebe gold alleen ‘dat mag niet gebeuren!’ 

Ze wist dat dit een simplificatie en een beetje stoer doen was. 

Natuurlijk was ze wel eens bang, maar tekenend was dat ze altijd onmiddellijk in actie kwam. 

Razendsnel nam ze de beslissingen, die verschillende malen haar leven hebben gered.

--
Na de oorlog bleven vele van deze verzetsmensen onbekend, zeker de vrouwen, van wie wij nu weten hoe belangrijk hun rol is geweest. 

Na de oorlog pakten ze zo mogelijk hun oude leven weer op. Geen dikke verhalen, geen borstklopperij. Geen streven naar eer en heerlijkheid.

Was dat bescheidenheid? Of was dat een andere vorm van ‘doen’? Je doet en dan is het gedaan.    

--


Heikelien Verrijn Stuart


Onlangs in Boedapest tijdens een bijeenkomst van journalisten, hoorde ik van Hongaarse en Poolse collega’s hoe de meerderheid van de journalisten is afgehaakt, een deel meewerkt met de nieuwe totalitaire macht, en slechts een handjevol terugpraat. 

Een bekende Hongaarse journalist, mensenrechten-activist en diplomaat hield een inleiding. Hij sprak over staatspropaganda, onderdrukking van de vrije pers, uitholling van de constitutie.

Een aantal Hongaren die bij de organisatie van de dag waren betrokken, schrokken van zijn woorden en zeiden dat zij nooit zouden hebben meegedaan als ze hadden geweten wat hij zou zeggen.   

Zo gaat het dus -- tijdens een dag met als thema de onafhankelijkheid van de media. 

Hoe razendsnel neemt men afstand van een collega die zich verzet. Hoe razendsnel vindt de uitsluiting van de mensen plaats die nog opkomen voor de menselijke waardigheid. En misschien wel het ergste: hoe openlijk komt men hiervoor uit. 

--
Menselijke waardigheid is het kernbegrip in internationale verdragen, in de democratie, de rechtsstaat en de mensenrechten. 

In tegenstelling tot wat men zou verwachten, neemt in een geglobaliseerde wereld de afstand tot anderen niet af maar toe.

Het zicht op waarheid erodeert. De onzekerheid neemt toe, met het gevolg dat het uitsluiten van anderen wordt verwelkomt. 

Dat immers geeft een gevoel van identiteit, van eenheid, van herkenning en erkenning. 

Zo kunnen we, op democratische en schijnbaar rationele wijze besluiten bepaalde groepen buiten de mensheid te plaatsen, iedere menselijke waardigheid te ontnemen en daarmee te vernietigen. 

Op sleeptouw genomen door valse beelden en woorden, door de reizende troepen van de macht, door roofzuchtige formaties, die uit eigen belang de menselijke waardigheid vernietigen, voelen mensen zich beheerst door een gevoel van machteloosheid en kwetsbaarheid. 

Dominee Koopmans werd gedood tijdens de executie hier op het Weteringplantsoen. Hij keek toe vanuit zijn raam op de Stadhouderskade en werd door een verdwaalde kogel geraakt. 

Met een parafrase op zijn woorden wil ik eindigen. 

Ook als we ons machteloos voelen, als de kans op succes klein is, zoals Jan Koopmans schreef, kunnen we, onzichtbaar misschien, zonder eer of heerlijkheid, onze verantwoordelijkheid nemen,     

aldus Heikelien Verrijn Stuart. Dominee Koopmans had gelijk dat de ‘volksaard’ van de Nederlanders de oorzaak is van de neiging om te collaboreren met de macht. Eerder al, bijna een eew geleden, wees de enige Nederlandse historicus van wereldnaam, Johan Huizinga, erop dat de Nederlandse bevolking ‘tot grondtrek’ heeft ‘dat het onheroïsch is.’  Hij voegde hieraan toe:

Hoe kan het anders? Een staat, opgebouwd uit welvarende burgerijen van matig grote steden en uit tamelijk tevreden boerengemeenten, is geen kweekbodem voor hetgeen men het heroïsche noemt.

De eenheid van het Nederlandse volk is bovenal gelegen in zijn burgerlijk karakter… Uit een burgerlijke sfeer sproten onze weinig militaire geest, de overwegende handelsgeest… Hypocrisie en farizeïsme belagen hier individu en gemeenschap! […] het valt niet te ontkennen, dat de Nederlander, alweer in zekere burgerlijke gemoedelijkheid, een lichte graad van knoeierij of bevoorrechting van vriendjes zonder protest verdraagt.

En zo zijn we terug bij Christien Brinkgreve’s ontboezeming:

hadden ook wij, had ook ik, dit kunnen zijn? […] Het lijken zulke gewone mensen, het had verre familie kunnen zijn. Waarin zit het verschil? Is er wel een verschil? Wat maakt het verschil? En waarom wil je dat vinden: in de hoop dat het ‘andere mensen’ zijn? Uit angst dat dat niet zo is? Om uit te komen bij de verontrustende vraag: kan iedereen, als de situatie daarom vraagt, een beul worden?


Uit de dagelijkse praktijk weten we dat niet iedereen ‘een beul [kan] worden.’ Uit de dagelijkse praktijk weten we tevens dat er een ‘verschil,’ een onoverbrugbare kloof, in mentaliteit bestaat tussen enerzijds Christien Brinkgreve en bijvoorbeeld de verzetsvrouw Jacoba van Tongeren. Het verzet van Van Tongeren is een antwoord op de vragen van Brinkgreve, die nog steeds niet weet wat ze op het beslissende moment zou doen. De juriste Heikelien Verrijn Stuart stelt daarentegen terecht dat ‘het er niet om[gaat] of we goed zijn in de oorlog, maar of we hier en nu goed zijn.’ Maar dat begrijpt de sociologe Christien Brinkgreve niet. Publiekelijk laat zij weten dat pas ‘[n]a de overwinning van Trump’ haar ‘drang tot begrijpen krachtig [werd] aangesproken.’ Die bekentenis illustreert het feit dat wat eraan voorafging door haar geenszins als abnormaal werd beschouwd. Dat Trump niet meer dan een symptoom is voor wat er sinds eind jaren zeventig fout is gegaan, maar niet de ziekte zelf, ontgaat deze emeritus hoogleraar nog steeds, zo weinig heeft zij begrepen van de maatschappelijke omwenteling waarvan ook zij de afgelopen halve eeuw getuige is geweest. Brinkgreve is nog steeds niet in verzet gekomen tegen de ontmenselijking door het huidige neoliberale systeem. En desondanks meent zij dat ze een heel boek kan schrijven ‘over wat mensen beweegt,’ zoals de ondertitel luidt van ‘Het Raadsel  van Goed en Kwaad.’ In elk geval is haar pretentie geen 'raadsel,' het demonstreert hoe ver het egocentrisme zich kan uitstrekken. 












Geen opmerkingen:

Het Nihilistische Israel

‘Het Westen heeft de wereld niet gewonnen door de superioriteit van zijn ideeën, waarden of religie, maar eerder door zijn superioriteit in ...