zaterdag 24 december 2016

Frank Westerman's Provinciale Schrijverij 45


Bas Heijne: ‘Ik zou best een column in de Metro of De Telegraaf willen schrijven.’


In zijn kritiek op het ‘populisme’ doet NRC-columnist Bas Heijne het voorkomen alsof hijzelf als opiniemaker van een commerciële krant niet besmet is geraakt met populistische sentimenten. Maar dit is uiterst twijfelachtig, want ook hij werkt voor een zo groot mogelijk publiek om zoveel mogelijk winst te maken voor zijn opdrachtgever. Dit dwingt hem zich aan te passen aan de smaak van zijn publiek, en zoals de filosoof Ortega Y Gasset in De Opstand der Horden al in 1929 opmerkte:

Sinds de zestiende eeuw is de hele mensheid in een reusachtig process van unificatie gekomen, dat in onze tijd zijn toppunt heeft bereikt. Er is geen enkel deel van de mensheid meer dat afgescheiden leeft van het geheel — er zijn geen eilanden meer. Men kan dus zeggen dat wie er sinds de zestiende eeuw in de wereld gebiedt, de invloed van zijn gezag over het geheel ervan laat gelden… Deze periode noemt men gewoonlijk ‘de Moderne Tijd,’ een vale, weinig zeggende naam, waaronder deze werkelijkheid ligt verscholen: de tijd van de hegemonie van Europa.

Het uiterst gewelddadig koloniale streven naar 'hegemonie' is na de Tweede Wereldoorlog door de Verenigde Staten overgenomen en met minieme wijzigingen voortgezet. Eerder al kreeg in de VS de massamaatschappij haar definitieve vorm. Dit werd op zijn beurt oor Europa met minieme wijzigingen geïmiteerd.  Zoals ook Ortega y Gasset benadrukte, berust de uitoefening van macht altijd en overal op het besef ‘dat men geen heerschappij kan uitoefenen tegen de publieke opinie in.’ Hij zette in dit verband uiteen dat in

de fysica van Newton de gravitatie de kracht [is] die de beweging veroorzaakt. Op dezelfde wijze is de wet van de publieke opinie de universele gravitatie van de politieke geschiedenis. Zonder haar zou zelfs de wetenschap der geschiedenis niet mogelijk zijn. Daarom wijst Hume er ook heel scherpzinnig op dat de taak van de geschiedenis bestaat in het aantonen dat de soevereiniteit van de openbare mening, verre van een utopische aspiratie te zijn, een voortdurend feit is geweest, dat zich te allen tijde in de maatschappij van de mensen voltrekt. Want wie wil regeren met behulp van de Janitsaren, is afhankelijk van hun mening en van de mening die de overige bewoners over hen hebben.

De waarheid is dat men met de Janitsaren geen heerschappij kan uitoefenen. Zo zei dan ook Talleyrand tot Napoleon: ‘Met bajonetten, Sire, kan men van alles doen, alleen kan men er niet op gaan zitten.’ De heerschappij is niet de greep naar de macht, maar is de rustige uitoefening van de macht. Heerschappij voeren wil zeggen gezeten zijn, dus gezeten zijn op een troon, een curulis, een azuren bank, een ministersfauteuil, een pauselijke stoel. De Staat is tenslotte de stand van de openbare mening, het is een evenwichtstoestand, een geval van evenwicht.

Dit noodzakelijke evenwicht is vandaag de dag verloren gegaan. Hoewel de elite nog wel de macht in handen heeft, bezit zij geen gezag meer, waardoor zij de macht uiteindelijk zal verliezen, omdat de bevolking haar op een bepaald moment niet meer accepteert en met geweld in verzet komt. De chaos die dan volgt kan alleen bestreden worden door een nieuwe gemeenschappelijke mythe. Een nieuwe elite zal dan gaan heersen. De geschiedenis bewijst telkens weer de oude wijsheid die Giuseppe Tomasi di Lampedusa in Il gattopardo (1969) verwoordde, namelijk dat ‘alles moet veranderen opdat het hetzelfde blijft.’ Dit inzicht voerde Ortega Y Gasset tot de volgende beschrijving:

Hoe moet nu deze overheersing worden opgevat? Het grootste deel van de bevolking heeft geen eigen mening, deze moet hun onder druk van buiten worden bijgebracht, zoals men olie in de machines spuit. Daarom moet de geest — welke dan ook — kracht hebben en die kracht uitoefenen, opdat de mensen die geen eigen mening vormen — dit zijn de meesten — een mening krijgen.

De huidige machthebbers en hun spreekbuizen als Heijne en Mak zijn niet meer in staat de status quo  te legitimeren. De macht zit er nog wel, maar ze zetelt op een wankele troon, hoe goed hun sycofanten zich inspannen om het volk te verzekeren dat de elite het beste met de hele mensheid voor heeft. De meerderheid gelooft hen niet meer. En hoe feller de 'politiek-literaire elite' zich afzet tegen de veranderende tijdgeest, des te duidelijker wordt het dat zij geen alternatief heeft en het slechts een kwestie van tijd is voor haar prestige volledig ineenstort, een onvermijdelijk proces aangezien het neoliberale kapitalisme de oude verhoudingen heeft vernietigd. Terecht schreef Ortega Y Gasset:

iedere verplaatsing van de macht, iedere wijziging in de heerschappij [is] tegelijk een wijziging van meningen, en derhalve, niets minder dan een verandering van historische zwaartekracht.

Het moet zo langzamerhand duidelijk zijn dat de Heijne’s en de Makkianen mentale dwergen zijn vergeleken bij de grote cosmopolitische denkers. Ik raad de lezers aan Ortega Y Gasset’s meesterwerk te bestuderen. De Engelse heruitgave uit 1994, getiteld Revolt of the Masses is toegankelijker dan de ouderwetse Nederlandse vertaling uit 1933, die ik bezit. Desondanks zal ik enkele fragmenten enigszins gemoderniseerd hieruit overnemen om aan te tonen hoe actueel de profetische inzichten van de Spaanse filosoof blijven. Zo stelt hij ondermeer dat

[h]et kenmerkende van heden ten dage is dat de man uit de massa, met het bewustzijn van zijn platte aard, onomwonden zijn alledaagsheid durft te bevestigen en deze overal opdringt. Het is zoals men in Noord-Amerika zegt: ‘to be different is indecent.’ De horde loopt al het afwijkend, het verhevene, het persoonlijke, het verdienstelijke en uitmuntende onder de voet. Wie niet is als ‘iedereen,’ loopt gevaar terzijde te worden geworpen. En het is duidelijk dat dit ‘iedereen’ niet wil zeggen ‘de hele samenleving.’ Deze werd vroeger als regel gevormd hoorde ingewikkelde  samenstelling van de omvangrijke massa en de ongelijksoortige, afwijkende minderheden. Maar tegenwoordig is ‘iedereen’ uitsluitend de grote massa.

Typerend voor de postmoderne tijd dat het individualisme verheerlijkt maar tegelijkertijd het conformisme afdwingt, is dat — in tegenstelling tot alle pretenties — de huidige maatschappij minder vrij en verdraagzaam is geworden. De grondlegger van de public relations industrie, Edward Bernays, stelde al een eeuw geleden dat in een massamaatschappij de consumptie en de massa moesten worden gereglementeerd. Hij schreef dat ‘[i]f we understand the mechanism and motives of the group mind,’ het mogelijk werd ‘to control and regiment the masses according to our will without their knowing about it,’ en dat de ‘recent practice of propaganda has proved that it is possible, at least up to a certain point and within certain limits.'  Bernays, die door het tijdschrift Life in 1999'was named one of the 100 most influential Americans of the 20th century,’  noemde 'this scientific technique of opinion-molding’ simpelweg ‘engineering of consent,’ en prees deze techniek aan als 'the very essence of the democratic proces.’ De journalist Larry Tye van The Boston Globe, concludeert in zijn boek The Father of Spin. Edward L. Bernays and the Birth of Public Relations (2002) dat Bernays 'remains, in the end, a role model for propaganda who takes us to war.’ Als 'the father of the spinmeisters’ manipuleerde hij de ‘perceptions' van het publiek 'of politicians' en verklaarde publiekelijk dat de 

conscious and intelligent manipulation of the organized habits and opinions of the masses is an important element in democratic society. Those who manipulate this unseen mechanism of society constitute an invisible government which is the true ruling power of our country. 

Om de moderne massa te kunnen dirigeren moet de rijke elite erop toezien dat de massamedia hun taak naar behoren vervullen, te weten: ‘regimenting the public mind every bit as much as an army regiments the bodies of its soldiers.’ Dit systeem van disciplinering is een eeuw lang uiterst succesvol geweest, de rijken zijn steeds machtiger geworden en de machtigen steeds rijker, zodat op dit moment het Amerikaanse Congres voor meer dan de helft uit miljonairs bestaat, terwijl het kabinet van Donald Trump bestaat uit ‘Generals and Billionaires,’ aldus berichtte de kritische Amerikaanse website CounterPunch. Gezien het feit dat de regering Trump is geronseld uit het militair-industrieel complex zullen de komende jaren zelfs propagandisten als Heijne en Mak het steeds moeilijker krijgen om Peter Ustinov’s axioma te negeren -- of zelfs te ontkennen -- dat  ‘[t]errorism is the war of the poor, and war is the terrorism of the rich.’ Bovendien zijn beiden nu geconfronteerd met het failliet van de vooruitgangsgedachte. Hoe ingrijpend dit is, blijkt tevens uit Ortega Y Gasset’s beschrijving tijdens het interbellum dat

[d]e zoon van de kleine lieden sinds de tweede helft van de negentiende eeuw geen maatschappelijke versperringen meer op zijn weg [heeft]. Dit wil dus zeggen, dat hij binnen de verhoudingen en het samenstel van het openbare leven van zijn geboorte af aan vrij van banden en beperkingen is. Niets dwingt hem zijn leven in te nauwe grenzen te houden.

Maar tegenwoordig wordt de bevolking gedwongen zich op bijna elk gebied te matigen, en kan de vooruitgangsmythe geen ‘hoop’ meer verschaffen dat het in de nabije toekomst beter zal worden voor het individu en zijn nageslacht. Nu de elite almaar rijker wordt en de meningen van de opiniemakers  almaar leugenachtiger, is de geloofwaardigheid van het systeem naar een dieptepunt gezakt. De oneindig lijken mateloosheid blijkt vandaag de dag ineens begrensd. Er is een einde gekomen aan de  cultuur van eeuwige groei, door Ortega Y Gasset beschreven als een ‘wereld’ die de ‘nieuwe mens’ op 

geen enkele manier tot beperking dwingt, zij legt hem geen enkel verbod op en dwingt hem tot geen enkele onthouding. Integendeel, zij zweept zijn begeerten op, die in beginsel tot in het oneindige kunnen toenemen. Want een feit is, en dit is van groot belang, dat deze wereld van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw niet alleen de volmaaktheden en wijdten heeft die ze inderdaad bezit, maar bovendien nog haar bewoners de waan geeft dat zij morgen nog rijker, nog volmaakter en nog wijder zal zijn, alsof zij plotseling was gaan groeien en er aan haar uitzettingsmogelijkheden geen grenzen waren gesteld.

Wanneer nu, 87 jaar na de verschijning van La Rebellion De Las Masas, de columnist Bas Heijne, in navolging van Freud, met grote stelligheid beweert dat de ‘oerdriften in een mens, seksueel en gewelddadig, worden getemd door wat beschaving heet,’ dan is dit niet meer dan een halve waarheid, want in de consumptiecultuur beschouwt de massamens het als zijn geboorterecht om juist niet ‘getemd’ te worden door wat de NRC-columnist ‘een leefbare orde,’ noemt, door ‘regels en geboden.’ De seksualiteit en het geweld zijn daarvan het meest in het oog lopende voorbeelden. Kennelijk is het Heijne, door zijn ‘lang onopgehelderde [ambivalentie]’ ten aanzien van de realiteit, volledig ontgaan dat het moderne kapitalisme het egoïsme en de onverzadigbaarheid permanent  mobiliseert. Sterker nog, de hele vooruitgangsideologie zou zonder de constante prikkeling van het driftleven nooit zijn opgebloeid. Bij het omschrijven van het karakter van de westerse massamens benadrukte Ortega Y Gasset dat door het opzwepen van de ‘begeerten’ wij   

twee eigenschappen [kunnen] aanwijzen in de hedendaagse massamens: één karaktertrek is de vrije ontplooiing van zijn begeerten en driften, dit wil dus zeggen van zich zelf, en een tweede karakteristieke eigenschap is zijn ingeboren ondankbaarheid ten opzichte van al hetgeen dat zijn bestaan zo heeft vergemakkelijkt. Deze beide trekken zijn de bekende eigenschappen van het verwende kind. Inderdaad, de ziel van de massa heeft zeer veel gemeen met die van een verwend kind. De grote massa van tegenwoordig, die de erfenis van eeuwen moeizaam en geniaal streven en zoeken in de schoot geworpen kreeg, is door de wereld verwend. Verwennen is geen paal en perk stellen aan iemands wensen, iemand de indruk geven dat alles hem geoorloofd is en hij tot niets is verplicht. Een kind dat aldus opgroeit leert zijn eigen grenzen niet kennen. Doordat men het steeds vrijwaart voor alle druk van buiten en voor iedere botsing met anderen, gaat geloven dat het alleen bestaat, en dit kind went er aan met de anderen te rekenen en vooral niet te rekenen met iemand die boven hem gesteld kan zijn. Alleen iemand die sterker was dan dit kind en het gedwongen had een wens op te geven, zich in te houden of te wijken, zou hem de ervaring kunnen geven van meerderen, van boven en over hem gestelden. Dan zou dit kind de simpele tuchtregel hebben geleerd: ‘Hier eindig ik en hier begint iemand die sterker is dan ik.’

In dit verband is onthullend dat bij Bas Heijne, als zo geprezen lid van de Nederlandse ‘politiek-literaire elite,’ pas door de aanslag op de redactie van Charlie Hebdo begin 2015 ‘er iets stierf in mij,’ zijnde het laatste restje van zijn vooruitgangsgeloof, en wel omdat toen werkelijk tot hem zou zijn doorgedrongen dat ‘de werkelijkheid zich niet [laat] ontkennen.’ Zijn reactie wijkt niet af van de reflex van Reiner Lutz Jähndal (61), een doorsnee Berlijner, die na de aanslag van dinsdag 21 december 2016 tegenover Trouw verklaarde: 'De wereld lijkt uit zijn voegen geraakt.' Zolang het geweld van de NAVO of van het terrorisme maar ver genoeg blijft, 'lijkt' de wereld zoals de kleinburger haar wenst. Maar zelfs Heijne's late besef dat 'de werkelijkheid zich niet [laat] ontkennen,' is slechts half waar, want in zijn pamflet Onbehagen speelt het westerse terrorisme geen enkele rol gespeeld in dit geclaimde inzicht. Net als Ortega Y Gassets ‘kind’ heeft hij door de contra-terreur’ — als antwoord op het eeuwenoude westerse terrorisme — tenslotte wel geleerd dat er kennelijk grenzen zijn. Tegelijkertijd reageert de NRC-columnist, die volgend jaar de P.C. Hooft-prijs ontvangt, op dezelfde manier als president Bush junior na de aanslagen van 11 september 2001, toen hij, in antwoord op de vraag waarom ‘terroristen’ de VS zo haten, in het Congres verklaarde:

They hate our freedoms — our freedom of religion, our freedom of speech, our freedom to vote and assemble and disagree with each other.


Waar eens de stad Hiroshima was.

Ook Heijne komt niet veel verder dan dat aanslagplegers begin 2015 in Parijs ‘zowel gruwelijk narcistisch als pijnlijk hopeloos’ waren geweest, gedomineerd door ‘haat en zelfhaat tegelijk. Het was,’ volgens hem, niet meer dan ‘zuivere doods- en vernietigingsdrift.’ Het depolitiseren van de tegenstander is een oude, beproefde manier om hem te kunnen stigmatiseren. Heijne is sinds hij zijn vooruitgangsgeloof heeft laten vallen alle verhoudingen kwijt geraakt. Voor alle duidelijkheid: ik probeer ‘het terrorisme’ niet te rechtvaardigen, integendeel, ik wil aantonen dat Heijne het feit verzwijgt dat het westers ‘terrorisme’ als ‘blowback’ heeft gewerkt. Voor degenen die het begrip 'blowback' niet kennen is hier de uiteenzetting van Wikipedia

Blowback is a term originating from within the (American) Intelligence community, denoting the unintended consequences, the unwanted (side-)effects or suffered repercussions of a covert operation that fall back on those responsible for the aforementioned operations. To the civilians suffering the blowback of covert operations, the effect typically manifests itself as ‘random’ acts of political violence without a discernible, direct cause; because the public—in whose name the intelligence agency acted—are unaware of the effected secret attacks that provoked revenge (counter-attack) against them.

Zolang Heijne als opiniemaker van de mainstream-pers de wet van oorzaak en gevolg blijft verzwijgen, werkt zijn stilte over het massale westerse ‘terrorisme’ als een rechtvaardiging ervan. Ortega Y Gasset’s analyse van de verwende massamens in een consumptiecultuur die ‘geen paal en perk’ stelt, staat lijnrecht tegenover het beeld dat Heijne geeft van de rechtschapen burger, die tot voor betrekkelijk kort zou hebben bestaan, en zichzelf in toom zou hebben gehouden door ‘het realiteitsprincipe: het besef dat je rekening moet houden met de anderen.’ Juist de consumptiecultuur met als kern ‘de vrije ontplooiing van zijn begeerten en driften’ is alleen maar mogelijk door grootscheeps westers terrorisme, dat de grondstoffen en markten met geweld veilig stelt. Het van zijn omgeving en zichzelf vervreemde individu heeft ‘de indruk’ gekregen ‘dat alles hem geoorloofd is en hij tot niets is verplicht.’ De rijkdom hier gaat al een eeuwen lang ten koste van de armoede elders. Met andere woorden: Heijne’s ‘realiteitsprincipe’ is niet gebaseerd op beschaving, maar op barbarij. Het is allereerst ‘ons’ systeem dat ‘zowel gruwelijk narcistisch als pijnlijk hopeloos’ is, en een manifestatie van ‘haat en zelfhaat tegelijk.' Juist ‘wij’ worden gedreven door ‘zuivere doods- en vernietigingsdrift,’ zoals ondermeer de twee wereldoorlogen in de twintigste eeuw demonstreerden, en in deze jonge eeuw de Amerikaanse oorlogen in het Midden-Oosten. Het was C. Wright Mills die eind jaren vijftig van de vorige eeuw opmerkte dat het niet overdreven is te stellen dat 

the chance to reason of most men is destroyed, as rationality increases and its locus, its control, is moved from the individual to the big-scale organization. There is then rationality without reason. Such rationality is not commensurate with freedom but the destroyer of it.

De macht in het Westen is gebaseerd op irrationalisme, het is zelfs bereid zichzelf te vernietigen via ‘Mutual-Assured-Destruction.’ De Amerikaanse hoogleraar dr. Frank Elwell schreef in 2002 in zijn essay The Sociology of C. Wright Mills:

For the individual, rational organization is an alienating organization, destructive of freedom and autonomy. It cuts the individual off from the conscious conduct of his behavior, thought, and ultimately emotions. The individual is guided in her actions not by her consciousness, but by the prescribed roles and the rules of the organization itself. ‘It is not too much to say that in the extreme development the chance to reason of most men is destroyed, as rationality increases and its locus, its control, is moved from the individual to the big-scale organization. There is then rationality without reason. Such rationality is not commensurate with freedom but the destroyer of it’ 

In the 18th and 19th centuries, Mills points out, the steady emergence of society organized along rational and democratic principles appeared to be at the forefront of the liberation of man. The irrationalities of traditional monarchies or the rule of the strong and the ruthless were increasingly seen as antithetical to liberty and human happiness. ‘Now rationality seems to have taken on a new form, to have its seat not in individual men, but in social institutions which by their bureaucratic planning and mathematical foresight usurp both freedom and rationality from the little individual men caught in them. It is these ‘calculating hierarchies’ which now lay out the ‘gray ways’ of work, that circumscribe individual autonomy and initiative. 

Like Weber before him, Mills cautions that a society dominated by rational social organization is not based on reason, intelligence, and good will toward all. Weber summarized this as the difference between substantive (holistic) and formal (bureaucratic) rationality, claiming that the two are often in conflict.  In that same vein, Mills asserts that a society dominated by bureaucratic rationality is not one based upon the summation of all the constituent individuals' capacity to reason. He further states that bureaucratic rationality often serves to prevent individuals from even acquiring that capacity. For it is through rational social organization that modern day tyrants (as well as more mundane bureaucratic managers) exercise their authority and manipulation, often denying the opportunity of their subjects to exercise their own judgments. We must therefore consider, Mills argues, that as a social product, the human mind might be deteriorating in quality and cultural level.


Wanneer Geert Mak met de stelligheid van een Bèta-wetenschapper beweert dat in het kader van de vooruitgang er ‘Geen Jorwert zonder Brussel’ mogelijk is, dan pleit hij in feite voor het bekrachtigen van een bureaucratische technocratie die niet gebaseerd is ‘on reason, intelligence, and good will toward all.’ Het probleem is dat ‘[f]or those who live inside a myth, it seems a self-evident fact. Human progress is a fact of this kind. If you accept it you have a place in the grand march of humanity,’ aldus de Britse filosoof John Gray in zijn essaybundel The Silence of Animals. On Progress and Other Modern Myths (2013). Ter rechtvaardiging van zijn eigen plaats in de onstuitbaar geachte vaart der volkeren schreef Mak mij dat hij 'niet zonder hoop [kan],’ en dus niet zonder het vooruitgangsgeloof, terwijl in het geval van Heijne de ‘ambivalentie’ tussen zijn ‘oprecht optimisme’ en ‘een door pessimisme gekleurd wereldbeeld’ voor hem zeer ‘lang onopgehelderd [bleef],’ want hij durfde tot vorig jaar geen afscheid te nemen van de vooruitgangsmythe. Waarom niet? Voor beide mannen geldt dat het hier een identiteitskwestie betreft, of zoals Heijne in zijn pamflet bekent: ‘Wat je met de paplepel ingegoten hebt gekregen, laat zich niet zomaar ongeldig verklaren.’ Voor beiden geldt wat Joseph Conrad schreef over de hoofdrolspelers in zijn korte verhaal An Outpost of Progress (1897). Over de protagonisten Kayerts en Carlier die ver van de ‘beschaving’ in een Congolese buitenpost zijn gestationeerd, merkt Gray op: ‘When they stepped outside of their normal surroundings, the two men were powerless to act. More than that: they ceased to exist.’ Net als Kayerts en Carlier, ontlenen ook Mak en Heijne hun identiteit aan de vooruitgangsideologie, en hun probleem is inderdaad dat, opnieuw Gray, ‘Humankind is, of course, not marching anywhere.’ Dit feit verklaart Mak’s neurotische behoefte aan ‘hoop,’ en Heijne’s weigering om te accepteren dat het grootschalige westers terrorisme geen manifestaties zijn van het Verlichtingsgeloof, en nu de schuld van de teloorgang van zijn geloof in de schoenen schuift van twee Arabische jongemannen die begin 2015 een kleinschalige aanslag in Parijs pleegden. Terecht constateert Gray dat 

the myth of progress is extremely potent. When it loses its power those who have lived by it are — as Conrad put it, describing Kayerts and Carlier — ‘like those lifelong prisoners who, liberated after many years, do not know what use to make of their freedoms.’ When faith in the future is taken from them, so is the image they have of themselves. If they opt for death, it is because without that faith they can no longer make sense of living.

Wie of wat is Geert Mak zonder ‘hoop’? Wie of wat is Bas Heijne zonder de schuld te geven aan De Ander? John Gray wijst met betrekking tot An Outpost of Progress erop dat: 

In fact the idea of progress is not at odds with religion in the way this modern fairy tale suggests. Faith in progress is a late survival of early Christianity, originating in the message of Jesus, a dissident Jewish prophet who announced the end of time. For the ancient Egyptians as for the ancient Greeks, there was nothing new under the sun. Human history belongs in the cycles of the natural world. The same is true in Hinduism and Buddhism, Daoism and Shinto, and the older parts of the Hebrew Bible. By creating the expectation of a radical alteration (wijziging. svh) in human affairs, Christianity — the religion that St Paul invented from Jesus’ life and sayings — founded the modern world.

Typerend in dit verband is Geert Mak’s terugkeer naar het christendom van zijn vader, een gereformeerde evangelisatiepredikant in het koloniale Nederlands-Indië. Opgegroeid in een welvaartsstaat beantwoordde mijn oude vriend de vraag van een Opzij-redactrice ‘Wat zou je nu invullen als je op een formulier iets moest zeggen over je geloof?’ als volgt:

Tien jaar geleden had ik ‘geen godsdienst’ ingevuld. Nu zou ik ‘gelovig, christelijk’ opschrijven.

— Wat betekent dat voor je?

Dat ik geloof in een genadige God. Dat is heel belangrijk: een milde, liefdevolle God. En dat je die genade overbrengt op je medemensen, dat je deel uitmaakt van een gemeenschap die de hele wereld omvat, dat er lijnen lopen tussen andere mensen en jou en tussen jou en God. Dat geeft soms troost, soms ordening, soms een gevoel van verantwoording. Het geeft lijn aan je handel en wandel. Als je vraagt wat mijn godsbeeld is: een vriendelijke, vaderlijke God, een milde man, die mensen doorziet in hun zwakheid.

Door een infantiele voorstelling van God, ‘een milde, liefdevolle, vaderlijke’ Sinterklaas, die ‘mensen doorziet in hun zwakheid,’ weet Mak zich geestelijk overeind te houden. Gray:
  
Many transmutations were needed before the Christian story could renew itself as the myth of progress. But from being a succession of cycles like the seasons, history came to be seen as a story of redemption (verlossing. svh) and salvation (redding. svh), and in modern times salvation became identified with the increase of knowledge and power — the myth that took Kayerts and Carlier to the Congo. 

When Conrad used his experiences of the Congo in Heart of Darkness (1899), he was not telling a story of barbarism in faraway places. The narrator tells the tale on a yacht moored in the Thames estuary: barbarism is not a primitive form of life, Conrad is intimating (toevertrouwen. svh), but a pathological development of civilization…

The myth of progress casts a glimmer of meaning to the lives of those who accept it. Kayerts, Carlier and many like them did nothing that could be described as significant. But their faith in progress allowed their petty schemes to seem part of a grand design, while their miserable deaths achieved a kind of exemplary futility their lives had not possessed. 

En dus blijft Mak ‘hopen’ dat de verlossing deels via de heiland zal komen en deels via de vooruitgang. Hij zal deze kinderlijke verwachting nooit ontgroeien, hoe leugenachtig zijn bestaan ook zal worden. Bas Heijne is een veel interessanter geval omdat hij intelligenter is, en daarom is gaan twijfelen aan zijn geloof. Hij eindigt zijn pamflet met de opdracht: ‘Hoed je voor de barbaar in je omgeving. En voor de barbaar in jezelf.’ Maar zijn probleem is dat hij zijn nieuwe identiteit alleen negatief kan duiden. Moet hij nu na 56 jaar de rest van zijn leven op de loer gaan liggen voor de barbaar in hemzelf of in de wereld? Kan hij die houding mentaal overleven, of zal hij net als Kayerts zelfmoord plegen omdat voor hem het leven betekenisloos was geworden. Octavio Paz wees er niet voor niets op dat: ‘[d]e wereld van de mens de wereld van de betekenis [is]. Deze gedoogt de dubbelzinnigheid, de tegenstrijdigheid, de waanzin of de verwarring, maar niet een gebrek aan betekenis. Zelfs de stilte is bevolkt met tekens.’ Zal Heijne erin slagen ‘de stilte met tekens’ te bevolken, waardoor zijn identiteit niet alleen een negatieve maar ook een positieve invulling krijgt? Zo niet dan wordt zijn leven wel heel armzalig. Men kan niet de hele dag op zijn hoede liggen voor barbaren. De toekomst zal leren hoe de NRC-opiniemaker zal eindigen. Misschien ontstaat er uit zijn beperkte nieuwe identiteit iets groots. Hij zou kunnen gaan beseffen hoe wijs de woorden zijn van de Amerikaanse dichter William Carlos Williams in de introductie van Allen Ginsberg’s Howl and Other Poems (1956) waarin Williams schreef:

It is a howl of defeat. Not defeat at all for he has gone through defeat as if it were an ordinary experience, a trivial experience. Everyone in this life is defeated but a man, if he be a man, is not defeated... Say what you will, he proves to us, in spite of the most debasing experiences that life can offer a man, the spirit of love survives to ennoble our lives if we have the wit and the courage and the faith -- and the art! to persist.

Williams’ woorden hebben mij als adolescent geholpen niet ten onder te gaan in de waanzin rondom mij, en om een eigen weg te volgen met behoud van mijn gevoel voor waardigheid en zelfrespect, zonder me te conformeren aan de krankzinnigheid, louter en alleen om schouderklopjes te krijgen en carrière te maken. Heijne zou ook de weg kunnen volgen die John Gray heeft ingeslagen, het koel observeren van de werkelijkheid en de volgende constatering als uitgangspunt te nemen:

The charm of a liberal way of life is that it enables most people to renounce their freedom unknowingly. Allowing the majority of humankind to imagine they are flying fish even as they pass their lives under the waves, liberal civilization rests on a dream. 

Begin september 2013 meldde Bas Heijne in zijn NRC column zonder enig bewijs dat de troepen van president Assad verantwoordelijk waren voor een gifgasaanval. Hij schreef:
  
De gifgasaanval in Syrië is een teken aan de wand. Niet zozeer omdat een oud moreel taboe op een gruwelijke manier is geslecht, maar omdat het laat zien dat Assad vast van plan is zijn adagium, de dood of de gladiolen, tot het bittere einde in praktijk te brengen. Als dat waar is, en er zijn geen tekenen van het tegendeel, dreigt in Syrië een kleine holocaust. Dan zal ingrijpen binnenkort nog steeds vreselijk onverstandig, maar domweg onvermijdelijk zijn.
  
Heijne’s martiale toon getuigt van een gebrek aan intellectuele distantie, zeker nu we weten dat zelfs het VN-rapport over de sarin-aanval ‘careful’ was ‘not to blame either side,’ mede omdat ‘potential evidence is being moved and possibly manipulated,’ en  de ‘UN investigators were accompanied by a rebel leader.’ Het is in de ‘fog of war’ doorgaans onmogelijk om precies te weten wie daders zijn, zo weet iedere militair en iedere serieuze journalist. Desondanks probeerde Heijne in 2013, vanuit zijn leunstoel, nog een zogeheten ‘humanitair’ ingrijpen in Syrië preventief te rechtvaardigen als ‘onvermijdelijk.’ Daarbij verzweeg hij het feit dat het grootschalig westers geweld eerder Afghanistan, Irak en Libië in totale chaos had gestort. In hetzelfde 2013 verscheen John Gray’s The Silence of Animals, waarin de filosoof beschrijft dat 

[t]he overthrow of the ancien regime in France, the Tsars in Russia, the Shah of Iran, Saddam in Iraq and Mubarak in Egypt may have produced benefits for many people, but increased freedom was not among them. Mass killing, attacks on minorities, torture on larger scale, another kind of tyranny, often more cruel than the one that was overthrown — these have been the results. To think of humans as freedom-loving, you must be ready to view nearly all of history as a mistake. 

Dit laatste is misschien wel de grootste kwaal waaraan Heijne en Mak lijden. Net als de rest van de mainstream-pers sympathiseren beide broodschrijvers publiekelijk met massaal westers geweld, terwijl toch bekend is dat ‘terrorizing humankind in order to remake it on a new model’ door de geschiedenis heen de vrijheid en het leven van ontelbare anderen heeft vernietigd. Hetzelfde geldt voor‘the neoconservative, waging perpetual war as a means to universal democracy’ en ‘liberal crusaders for human rights, who are convinced that all the world longs to become as they imagine themselves to be,’ aldus John Gray. Nu Heijne zijn vooruitgangsgeloof heeft afgezworen is de vraag in hoeverre hij in de dagelijkse praktijk ook zijn vertrouwen in zogeheten ‘humanitair ingrijpen’ — dat doorgaans desastreus afloopt — zal laten vallen. Het zal niet makkelijk voor hem zijn om te aanvaarden dat de gehele mensheid niet staat te popelen om het westerse ‘liberalisme’ binnen te halen, omdat niet ‘everyone yearns to be free.’ Alleen al een snelle rondgang langs de redactieleden van bijvoorbeeld NRC Handelsblad toont hem hoe omvangrijk het conformisme en opportunisme is, zelfs dicht bij huis. 

Het ware probleem is de westerse culturele crisis. De politiek en de mainstream-media geloven namelijk nog wel in de eeuwige  vooruitgang. Hun mens- en wereldbeeld is gebaseerd op de veronderstelling dat de geschiedenis een lineaire weg omhoog volgt. Zij zijn er heilig van overtuigd de wijsheid in pacht te hebben, dat hun consumptiecultuur, met haar totalitaire nep-democratie, superieur is en een verlossing biedt voor de hele mensheid, dat ‘wij’ de Goeden zijn en ‘onze’ tegenstanders Het Kwaad vertegenwoordigen. Daarentegen wijst Milan Kundera in zijn essaybundel And If the Tragic Has Deserted Us? (2007) op het tragisch bewustzijn. Om zijn zienswijze toe te lichten neemt de auteur de tragedie Antigone van Sophocles als voorbeeld, en schrijft:   

Antigone inspired Hegel to his magisterial meditation on tragedy: two antagonists face to face, each of them inseparably bound to a truth that is partial, relative, but considered in itself, entirely justified. Each is prepared to sacrifice his life for it, but can only make it prevail at the price of total ruin for the adversary. Thus both are at once right and guilty... Freeing the great human conflicts from naive interpretation as a struggle between good and evil, understanding them in the light of tragedy, was an enormous feat of mind; it brought forward the unavoidable relativism of human truths; it made clear the need to do justice to the enemy. But moral Manichaeanism has an indestructible vitality... Hitler not only brought unspeakable horror upon Europe but also stripped it of its sense of the tragic. Like the struggle against Nazism, all of contemporary political history would thenceforth be seen and experienced as a struggle between good and evil... Is this a regression? A relapse into the pre-tragical stage of humankind? But if so, precisely who has regressed? Is it History itself, usurped by criminals? Or is it our mode of understanding History? Often I think: tragedy has deserted us; and that may be the true punishment.

Hoe superieur de westerling zich ook mag voelen, het vooruitgangsgeloof heeft zijn primitieve reflexen niet weten te matigen. Overal ziet hij vijanden die — dat spreekt voor zich — manifestaties zijn van Het Kwaad‘De mens wenst zich een wereld waarin het goed en het kwaad duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn, want in hem huist het ingeschapen en ontembare verlangen te oordelen alvorens te begrijpen,’ aldus Kundera, die zijn lezers eraan herinnert dat: 

[j]e je de toekomst wel [kunt] voorstellen zonder de klassenstrijd of zonder de psychoanalyse, maar niet zonder de onweerstaanbare opkomst van pasklare ideeën die, ingevoerd in computers, gepropageerd door de massamedia, het gevaar met zich meebrengen binnenkort een macht te worden die elk oorspronkelijk en individueel denken verplettert en zo de werkelijke essentie van de Europese cultuur van onze tijd verstikt.

Als bewonderaar van Gustave Flaubert schreef Kundera dat 'het meest schokkende' in diens 'visie op de dwaasheid'het feit is dat 

de dwaasheid niet vervaagt ten overstaan van de wetenschap, de techniek, de vooruitgang of het moderne, integendeel, met de vooruitgang gaat ook zij vooruit!

In 1983 stelde Kundera tijdens een lezing in de Verenigde Staten de vraag waar de obsessieve drang vandaan kwam om de wereld te willen overheersen: 

Om rijker te zijn? Gelukkiger? Nee. De agressiviteit van het geweld is volmaakt ongeïnteresseerd, ongemotiveerd, ze wil alleen maar haar willen; ze is het zuiver irrationele. Kafka en Hasek confronteren ons... met deze reusachtige paradox: gedurende het tijdperk van de Moderne Tijd vernietigde de cartesiaanse rede één voor één alle uit de middeleeuwen geërfde waarden. Maar op het moment van de totale overwinning van de rede maakt het zuiver irrationele (het geweld dat niet meer wil dan z'n willen) zich meester van het wereldtoneel, omdat er geen enkel aanvaard waardensysteem meer is dat het in de weg zou kunnen staan.

Dit verklaart waarom de mainstream-journalistiek niets anders doet dan het bedrijven van propaganda voor het heersende systeem, welk systeem dit ook moge zijn. Journalisten functioneren als priesters van het vooruitgangsgeloof. Daarom zijn ‘[d]e veronderstellingen waarvan het mediabedrijf uitgaat namens het publiek zijn behalve blind ook verblindend,’ zo merkte John Berger op, om hieraan toe te voegen: 'Misschien is het precies op dit punt dat onze vorm van democratie een langzame dood sterft. Als dat zo is, dan als gevolg van een weigering. De weigering van het mediabedrijf om het feit te erkennen en te laten doorwerken dat het publiek in zijn hart weet hoe de wereld in elkaar zit,’ en ‘[d]e reden van deze weigering die een bedreiging is voor onze vorm van democratie, de reden waarom het mediabedrijf stelselmatig onderschat wat we gemeen hebben, die reden is steeds dezelfde: de normloze drang tot verkopen.' Berger zet vervolgens uiteen:

Wat ik wil is dat mensen zich ervan bewust worden hoe doortrapt het mediabedrijf ze bedient als publiek. Doortrapt, omdat met de waardigheid van kijker en bekekene de vloer wordt aangeveegd. Herstel iets van die waardigheid — gun mensen de tijd, verschuif het gebruikelijke zwaartepunt — en slecht nieuws wordt van een onderbreking de waarheid. Er zijn tal van waarheden waarvoor geen directe oplossing bestaat. Het woord ‘oplossing’ raakt niet aan het tragische. Wíj moeten in aanraking komen met het tragische en ons erdoor laten raken. We zouden er misschien door veranderen als we het benoemden. Ook benoemd blijft het tragische tragisch, maar slecht nieuws zou het niet worden. Alleen van daaruit is een realistische politiek mogelijk.

Niet alleen John Berger beseft dat de ondergang van het Vooruitgangsgeloof een gapende leegte achterlaat. Het verlies aan zin en betekenis van het bestaan is de kern van de westerse culturele crisis. In tegenstelling tot Bas Heijne, die volgens de cover van zijn pamflet Onbehagen een ‘nieuw licht op de beschaafde mens’ moet werpen,  beseft Berger dat een auteur zich in deze situatie niet kan afmaken met de waarschuwing ‘Hoed je voor de barbaar in je omgeving. En voor de barbaar in jezelf.’ In Nederland wordt een dergelijke oppervlakkigheid beloond met een prestigieuze prijs, omdat de jury van de P.C. Hooftprijs van oordeel is dat Bas Heijne ‘een vernieuwende impuls [geeft] aan wat literatuur in maatschappelijke zin betekenen kan,’ maar in ontwikkelde cultuurlanden komt een intellectueel niet weg met dit simplisme. Al tenminste anderhalve eeuw wordt door de intelligentsia in de wereld uitgebreid beschreven wat de gevolgen zijn van het wegvallen van de vooruitgangsideologie, zoals ik aan de hand van talloze voorbeelden op mijn weblog al ruim tien jaar probeer duidelijk te maken. Zo schreef ik al eerder over de Amerikaanse dichter en vertaler van Griekse tragedies, wijlen Robert Fagles, die in een inleiding van Sophocles’ tragedie Oedipus the King (2000) met betrekking tot koningin Jocasta, moeder en echtgenote van Oedipus uiteen zette:

Jocasta thought that there was no order or design in the world, that dreams and prophecies had no validity; that man had complete freedom because it made no difference what he did – nothing made any sense. She was wrong; the design was there, and when she saw what it was she hanged herself. But the play now seems to give us a view of man’s position that is just as comfortless as her acceptance of a meaningless universe. What place is there in it for human freedom and meaningful action? Oedipus did have one freedom: he was free to find out or not find out the truth… One freedom is allowed him: the freedom to search for the truth, the truth about the prophecies, about the gods, about himself. And of this freedom he makes full use. Against the advice and appeals of others, he pushes on, searching for the truth, the whole truth and nothing but the truth. And in this search he shows all those great qualities that we admire in him – courage, intelligence, perseverance… This freedom to search, and the heroic way in which Oedopus uses it, make the play not a picture of man’s utter feebleness caught in the toils of fate, but on the contrary, a heroic example of man’s dedication to the search of truth, the truth about himself. This is perhaps the only freedom, the play seems to say, but there could be none more noble.

Dit tragische levensgevoel staat diametraal tegenover het geloof in een verlossing via het christendom of via de vooruitgangsideologie van de Verlichting. Robert Fagles:

ignorance can be remedied, the ignorant can learn, and the force with which Oedipus now reasserts his presence springs from the truth he now understands: that the universe is not a field for the play of blind chance, and that man is not its measure. This knowledge gives him a new strength which sustains him in his misery and gives him the courage needed to go on living, though he is now an outcast, a man from whom his fellow-men recoil in horror… The catastrophe of the tragic hero thus becomes the catastrophe of… man; all his furious energy and intellectual daring drive him on to this terrible discovery of his fundamental ignorance – he is not the measure of all things but the thing measured and found wanting.

Ook in dit opzicht zijn de thema’s van de oud-Griekse tragedie-schrijvers 2500 jaar nadien nog steeds actueel.

Sophocles’ play has served modern man and his haunted sense of being caught in a trap not only as a base for a psychoanalytic theory which dooms the male infant to guilt and anxiety from his mother’s breast, but also as the model for a modern drama that presents us, using the ancient figures, our own terror of the unknown future which we fear we cannot control – our deep fear that every step we take forward on what we think is the road of progress may really be a step toward a foreordained rendezvous with disaster. The greatest of these modern versions is undoubtedly Jean Cocteau’s Machine Infernale; the title alone is, as the French say, a whole program. Cocteau also worked with Stravinsky on an operatic version of the Sophoclean play (the text in liturgical Latin), and for a recording of this work he wrote a prologue that sums up his compelling vision of man’s place in a strange and haunted universe. ‘Spectateurs,’ the author says in his forceful, rather nasal voice, ‘sans le savoir…’ without knowing it, Oedipus is at grips with the powers that watch us from the other side of death. They have spread for him, since the day of his birth, a trap and you are going to watch it snap shut… Nothing mortal can resist the changes Time brings: not bodily strength, not friendship between man and man, still less between city and city. No man can be confident of the future; human confidence is based on total ignorance.

Gemeten naar de kennis van de goden of de natuur, zo u wilt, is ‘human knowledge at its greatest ignorance compared to theirs… It is a universe governed by powers in whose justice man must assert, in ignorance and with little hope of confirmation, a desperate belief.

Maar de grootheidswaanzin van de ‘politiek-literaire elite,’ in ondermeer Nederland, biedt geen ruimte voor enige bescheidenheid. Heijne en Mak willen ingrijpen, willen ‘mensen anders laten kijken,’ zoals Heijne het formuleert, vanuit de overtuiging dat juist hun mening tot verlossing zal leiden. Zij willen onderdeel zijn van het spektakel rondom hen. Zij beseffen niet dat zij, net als iedereen, slechts ‘toeschouwers zijn zonder het te weten.’ Maar toch, iemand die schrijft, moet allereerst de waarheid dienen en niet het maatschappelijk bestel of de politiek. Het feit evenwel dat een opiniemaker als Heijne, volgens eigen zeggen, ‘best een column in de Metro of De Telegraaf [zou] willen schrijven,’ maakt duidelijk dat hij boven alles uit is op macht en invloed. Hij en de zijnen weigeren in te zien dat de dynamiek van de technocratie een macht vertegenwoordigt die de invloed van het individu allang heeft verpletterd. Deze collega's doen me telkens denken aan William Blake’s gedicht The Voice of the Ancient Bard dat spreekt van ‘clouds of reason’ en:

Dark Disputes & artful teasing.
Folly is an endless maze,
Tangled roots perplex her ways.
How many have fallen there!
They stumble all night over bones of the dead,
And feel they know what but care,
And wish to lead others, when they should be led.

De westerse pers dient één waarheid, biedt geen ruimte voor een andere. Zij is een 'permanente samenzwering tegen alles wat origineel is,' zoals Gustave Flaubert in 1853 schreef aan Louise Colet. Omdat de 'middelmaat de Regel lief [heeft]' is het moderne bestaan in een kluwen van 'beperkingen, genootschappen en kasten,' veranderd. Net als elk ontwikkeld en authentiek mens verafschuwde Flaubert 'iedere hiërarchie, iedere indeling, iedere kudde.'Het allerergste daarbij is dat de ideologen van de onstuitbare Vooruitgang het tragische weigeren te erkennen, of zoals de grote Franse schrijver vaststelde:

Lichtzinnige, bekrompen lieden en verwaande bevlogen geesten willen overal een conclusie in vinden; zij zijn op zoek naar het doel van het leven en de afmetingen van het oneindige. Ze nemen wat zand in hun arme kleine handjes en ze zeggen tegen de Oceaan: 'Ik ga de korrels van je kusten tellen.' Maar omdat de korrels door hun hun vingers stromen en het rekenen lang duurt, stampen zij van woede en huilen. 

Al in 1866 schreef Flaubert in een brief aan een bevriende dame: 

U heeft het over de verdorvenheid van de pers; die maakt mij zo doodziek dat kranten me een regelrechte lichamelijke walging bezorgen. Ik lees liever helemaal niets dan die verfoeilijke lappen papier. Maar men doet al het mogelijke om er iets belangrijks van te maken. Men gelooft erin en men is er bang voor. Dat is de wortel van het kwaad. Zolang de eerbied voor het gedrukte woord niet uit de wereld is geholpen, komen wij geen stap verder. Breng het publiek de liefde voor het grote bij en het zal de kleine dingen in de steek laten, of liever gezegd het zal de kleine dingen zichzelf laten uitschakelen. Ik beschouw het als een van de gelukkigste omstandigheden van mijn leven dat ik niet in kranten schrijf. Het doet mijn beurs geen goed, maar mijn geweten vaart er wel bij en dat is het voornaamste.

Vijf jaar later liet hij in een brief aan George Sand weten: 

De hele droom van de democratie bestaat uit het verheffen van de proletariër tot het domheidspeil van de burgerman. Die droom is al gedeeltelijk verwezenlijkt. Hij leest dezelfde kranten en heeft dezelfde hartstochten.

Flaubert besefte al in een vroegtijdig stadium dat de vooruitgang de dwaasheid niet deed wijken, een feit dat volgens Kundera:

de grootste ontdekking was van een eeuw die zo trots was op haar wetenschappelijke rede... de dwaasheid vervaagt niet ten overstaan van de wetenschap, de techniek, de vooruitgang of het moderne, integendeel, met de vooruitgang gaat ook zij vooruit!... de moderne dwaasheid betekent niet de onwetendheid, maar de gedachteloosheid van pasklare ideeën... De Flaubertiaanse ontdekking is voor de toekomst van de wereld belangrijker dan de meest schokkende gedachten van Marx of Freud. Want je kunt je de toekomst wel voorstellen zonder de klassenstrijd of zonder de psychoanalyse, maar niet zonder de onweerstaanbare opkomst van pasklare ideeën die, ingevoerd in computers, gepropageerd door de massamedia, het gevaar met zich meebrengen binnenkort een macht te worden die elk oorspronkelijk en individueel denken verplettert en zo de werkelijke essentie van de Europese cultuur van onze tijd verstikt. Zo'n tachtig jaar nadat Flaubert zijn Emma Bovary bedacht had, in de jaren dertig van de vorige eeuw, zal een ander groot romancier, Hermann Broch, spreken over de heroïsche inspanningen van de moderne roman die zich verzet tegen de golf van kitsch, maar er tenslotte door gevloerd zal worden. Het woord kitsch verwijst naar de houding van degene die tot elke prijs zoveel mogelijk mensen wil behagen. Om te behagen dien je je te conformeren aan wat iedereen wenst te horen, in dienst te staan van de pasklare ideeën, in de taal van de schoonheid en de emotie. Hij beweegt ons tot tranen van zelfvertedering over de banaliteiten die wij denken en voelen. Na meer dan vijftig jaar wordt de kernspreuk van Broch nu alleen nog maar meer waar. Op grond van de dwingende noodzaak te behagen en zo de aandacht van het grootst mogelijke publiek te trekken, is de esthetiek van de massamedia onvermijdelijk die van de kitsch en naarmate de massamedia ons gehele leven meer omsluiten en infiltreren, wordt de kitsch onze dagelijkse esthetiek en moraal.

De krant in de postmoderne samenleving ontmaskert de leugen niet, maar verspreidt hem, de krant vernietigt de domheid niet, maar propageert haar in de jacht op hoge oplages, zij vermenigvuldigt de domheid honderdduizendvoudig, elke dag weer. Hoe luid een krant ook haar eigen voortreffelijkheid mag rondbazuinen, de krant blijft een verspreider van 'pasklare ideeën,' voorgekookte meninkjes, die de lezer de indruk moeten geven dat dit en niets anders, de waarheid is. De media in een consumptiecultuur dienen tevens de dominante cultuur,  en daarom wordt een serieuze waarnemer allereerst gedwongen die cultuur te onderzoeken. In dit verband is Dwight Macdonald's postuum uitgegeven bundel Masscult and Midcult: Essays Against the American Grain (2011) een absolute must-read voor intellectuelen, en dan vooral voor degenen die in dienst staan van de commerciële media, opdat ze zich bewust worden van ondermeer het feit dat in de consumptiecultuur:

everything becomes a commodity, to be mined for $$$$, used for something it is not, from Davy Crockett to Picasso. Once a writer becomes a Name, that is, once he writes a book that for good or bad reasons catches on, the Masscult (or Midcult) mechanism begins to ‘build him up,’ to package him into something that can be sold in identical units in quantity.

Macdonald besefte dat het werk van de 'politiek-literaire elite' in de media ‘slick and cliché in execution as in content’ is. De Amerikaanse kunstcriticus Clement Greenberg wees er terecht op dat  de massacultuur ‘predigests art for the spectator and spares him effort, provides him with a shortcut to the pleasures of art that detours what is necessarily difficult in the genuine art,’ omdat het ‘includes the spectator’s reactions in the work itself instead of forcing him to make his own responses.’ 

In verband met de lengte stop ik. Volgende keer meer over de Heijne's en Makken en Macdonald’s Masscult and Midcult. 




1 opmerking:

roots zei

topstuk!
veel goede boeken weer

Peter Flik en Chuck Berry-Promised Land

mijn unieke collega Peter Flik, die de vrijzinnig protestantse radio omroep de VPRO maakte is niet meer. ik koester duizenden herinneringen ...