dinsdag 22 mei 2012

Chris Kijne van de VPRO 41


Tien jaar geleden schreef ik over poseurs het volgende voor het tijdschrift De Humanist:

Opvallend is het aantal poseurs onder de columnisten. Pim Fortuyn, Leon de Winter, Sylvain Ephimenco, om er enkelen te noemen. Opvallend maar niet onverklaarbaar. De column is bij uitstek het wapen van de poseur in zijn strijd om erkenning. Hoewel ze in uiteenlopende gradaties en soorten voorkomen hebben de poseurs onder de columnisten één ding gemeen: na verloop van tijd gaan ze in hun eigen geconstrueerde waarheid geloven. Als vanzelf valt hij (of zij) automatisch terug op een pose. Z'n woorden zijn een schreeuw om aandacht. Hij wil behagen om bewonderd te worden. De opinie an sich interesseert hem niet, alleen het effect dat ze teweegbrengt. En omdat in een massamaatschappij gedachten niet de ultieme impact opleveren, zet hij sentimenten in: het simplistische vooroordeel tegen het complexe oordeel, de impuls tegen de bezinning, de verholen suggestie tegen de beargumenteerde gedachte. Hij is de man van de soundbite, zijn wereld is eendimensionaal, even overzichtelijk als een stripboek. De columnist is als een standup comedian, een hit en runfiguur, die met de snelheid van een tasjesdief te werk gaat. Daarbij moet hij als broodschrijver telkens weer een mening over van alles en nog wat ophoesten, hetgeen automatisch leidt tot een inflatie van meningen. Om dit te verdoezelen moet elke opinie de kracht van een donderslag krijgen. De minder bekwame columnist pompt zijn vruchteloze woorden op tot ze als reusachtige ballonnen boven hem zweven en met hem aan de haal gaan… De column is voor hem een techniek, een foefje, een suikerspin van woorden; na vijf minuten is het op en weg, de consument met plakkerige handen achterlatend. Het lijkt allemaal echt, maar is het niet. De woorden zijn te hol, de begrippen potsierlijk, de zinnen drijven in een niet doorleefde werkelijkheid. In zijn hang een maximaal effect te bereiken, vervalt de poseur onder de columnisten onherroepelijk in pathetiek. Hij uit zich in steeds heftigere bewoordingen, zijn toon wordt geëxalteerd, zijn opinies grotesk. Meningen worden door hem uitgemolken en verder aangescherpt tot ze een karikatuur van de werkelijkheid zijn geworden. Een jaar voor zijn dood wees de auteur Frans Kellendonk me op een ander fenomeen: 'Het gruwelijke is: zodra je iets opschrijft, verhardt het. Het gevaar is dat je er dan ook in gaat geloven, dat de dingen zijn zoals je zegt dat ze zijn. Wat je moet behouden is een scepsis, een vrijheid, het gevoel van de ongrijpbaarheid van alles. Dat vereist een geweldige krachtsinspanning.' Maar juist aan die scepsis ontbreekt het de poseur onder de columnisten, zijn stukje zou het niet verdragen, het zou dan te duidelijk worden dat er wartaal staat, wat bij closereading al snel blijkt. De columnist en de schrijver leven in twee gescheiden werelden. Voor een auteur vormt de taal een moreel criterium, hij heeft niets anders. Hij weet dat, zoals de satiricus Karl Kraus schreef: 'Taal de moeder [is] van de gedachte, niet haar dienstmeid.' Die wetenschap ontgaat de hier genoemde columnisten. Voor hen zijn de woorden zelf inhoudsloos geworden, ze hebben slechts propagandistische waarde en kunnen derhalve als dodelijk gif werken.

Tekenend voor het tweede garnituur columnisten is dat ze niet in staat is om in 500 of 1000 woorden een gefundeerde gedachte te formuleren.’


http://home.planet.nl/~houck006/poseurs3.pdf

Precies hetzelfde geldt voor de televisiejournalist Chris Kijne, die het ene moment bereid is zijn publiek te bedriegen en het volgende moment zich opwerpt als een eerlijke journalist. Het lijkt allemaal echt, maar is het niet.’ Het probleem van de columnist als Kijne is dat hij zich steeds zichtbaarder moet maken, om ‘gehoord’ te worden. Een schrijver daarentegen verdwijnt achter zijn woorden, hij maakt zich onzichtbaar om op die manier zijn protagonisten zo zichtbaar mogelijk te maken. Hetzelfde geldt voor een goede journalist/interviewer als die erin slaagt zichzelf weg te wissen, waardoor alleen het onderwerp of de geinterviewde tot ons spreekt, zonder de vaak hinderlijke tussenkomst van de journalist. De columnist evenwel wil zelf gehoord worden, maakt zich zo breed mogelijk. Tussen zijn publiek en de werkelijkheid staat het steeds holler wordende ego van de columnist, tot uiteindelijk alleen nog zijn poseurschap overblijft, en hij/zij definitef is veranderd in een conformist die met het gemak van een standwerker een niet opdrogende stroom opportunistische opinies verspreidt. De poseur zwenkt voortdurend van links naar rechts en terug, op maandag werpt hij zich op als grote voorvechter van persvrijheid terwijl hij zich de volgende dag afficheert als de even overtuigde beschermer van een of ander ‘hoger belang.’ In werkelijkheid is zijn enige motief ijdelheid, het onverzadigbare verlangen door een zo groot mogelijk publiek te worden toegejuicht.  Geen land met zoveel columnisten als Nederland. Dit fenomeen is de erfenis van het calvinistisch verleden, waarin -- met het oog op de eigen beurs -- de dominee zich als koopman ontpopte en tegelijkertijd de koopman zich maar al te graag manifesteerde als dominee. De domineeszoon Chris Kijne is een eigentijds voorbeeld van de uitverkorene die het 'hoger belang' behartigt. In feite hebben we hier te maken met een nawee van het calvinisme dat eeuwenlang over de polder heerste, een nawerking dus van het diep gewortelde geloof dat alles vergeefs is, dat de mens gedreven wordt door afgunst en  hebzucht en dat alleen het kapitalisme hier verlossing uit het lijden kan bieden. Verlossing niet door god’s genade, maar door het consumentisme, verlossing niet door het immateriele maar door de materie. De Voorzienigheid ligt ditmaal in handen van de discipelen van de bankwereld die de mensheid als schapen naar het paradijs zullen terugvoeren. En de traditie schrijft voor dat de zondaren die hun eigen weg gaan,  daarvoor moeten worden gestraft.

Geen opmerkingen: