vrijdag 13 april 2012

Chris Kijne van de VPRO 14

In zijn schitterende relaas Tegenlicht, een Italiaanse reis schreef de Duitse historicus Joachim Fest, voormalig hoofdredacteur van de Frankfurter Allgemeine Zeitung:


 'Elk landschap is tegelijkertijd ook het spiegelbeeld van de vooroordelen, de kennis en de denkbeelden die degene die het ziet erin legt,'   



om daar enkele pagina's verder het volgende citaat aan toe te voegen van de Franse schrijver/politicus Chateaubriand: 

                                                                                                       
'Wat zou het zichtbare zijn als het denken er niet door gemobiliseerd werd? Het reële is van zichzelf volstrekt niets, of bijna niets. Het is er om impulsen te geven. Men ziet gedachten - of men kan het kijken net zo goed laten.'


Deze observaties werpen de volgende kwestie op: wat kan een journalist die maar half geinformeerd is aan een geinterviewde vragen? Hoe hoog kan het niveau van zijn vragen zijn? Dit is in een notendop het probleem van de huidige journalistiek. Een half geinformeerde en soms ongeinteresseerde journalist kan doorgaans geen relevante vragen stellen, hem ontbreekt de impuls die alleen voldoende kennis kan geven. Een journalist die in drie verschillende programma's mensen interviewt en daarnaast ook nog eens optreedt als opiniemaker kan onmogelijk elke keer weer goed geinformeerd zijn. Hij heeft daar de tijd niet voor, en kan ook niet telkens weer de noodzakelijke betrokkenheid bij zijn onderwerp opbrengen. Luister en kijk naar de producten van Hilversum en u begrijpt wat ik bedoel. De meeste journalisten daar zijn generalisten die over het algemeen nauwelijks van de hoed en de rand weten, ze zijn geen specialisten. Ze hebben geen tijd en vaak ook geen zin zich te verdiepen. 


April 2006 schreef ik over dit onderwerp naar aanleiding van een aflevering van het VPRO-programma Tegenlicht waarin de Amerikaanse hoogleraar Francis Fukuyama geinterviewd werd door Chris Kijne. De geinformeerde kijker werd geconfronteerd met het schrikbarend gebrek aan historische kennis van Kijne waardoor Fukuyama ongestoord een verkeerde voorstelling van zaken kon geven. Enkele voorbeelden:


Fukuyama stelde dat 'In American history military power has often been assosciated with moral goals, beginning with the American Revolution.' Een onjuiste bewering zoals ook Fukuyama weet aangezien hij een half jaar eerder al had verklaard dat 'The United States was founded in a revolution against the English monarchy. It was an anti-tax revolution. I mean they didn't want King George III to tax the colonies without being represented.'Met andere woorden: niks moraliteit, het ging om belastinggeld. Fukuyama had met deze uitspraak geconfronteerd moeten worden, zodat de kijker had geweten hoe wankel Fukuyama's zienswijze is. Vervolgens zei de geinterviewde: 'The United States have engaged in a lot of nation-building exercises,' en noemde en passant de Filippijnen! In werkelijkheid werd de 'nation-building' op de Filippijnen door de VS juist de kop ingedrukt, werd het land veroverd en geannexeerd na een uitermate gewelddadig onderdrukte volksopstand. De officiële schattingen lopen uiteen van 200.000 vermoorde Filippino's als gevolg van de directe oorlogshandelingen tot in totaal een miljoen dode Filippino’s die door de onvoorstelbare Amerikaanse verwoestingen crepeerden. Tijdens de genocide vroeg Mark Twain zich in een van zijn vele ‘anti-imperialistische’ en later gecensureerde essays sarcastisch af of ‘het zo zou kunnen zijn dat er twee soort beschavingen bestaan – één voor binnenlandse consumptie en één voor de heidense markt?’ Fukuyama werd niet geconfronteerd met deze feiten, waardoor opnieuw een foutieve bewering overeind bleef. Nog een voorbeeld: 'If you think that it is an economically motivated agenda were the US oil-industry wanted to have special acces to middle eastern oil I don't think that that is correct at all.' Welnu, feit is dat de gezaghebbende Amerikaanse onderzoeksjournalist Robert Dreyfuss na een reeks gesprekken met betrokkenen oliemensen schreef dat 'cautiously, the oil industry sees a war in Iraq as a way to win back what's been lost.' Een hooggeplaatste bewindsman van de olie-industrie gaf toe dat 'especially the US oil companies... look forward to the idea that Iraq will be open for business.' Daarnaast rechtvaardigde in de herfst van 2011 de Amerikaanse oud-ambassadeur bij de Verenigde Naties, de jurist John Bolton, op Fox News een mogelijke aanval op Iran met de opmerking dat


‘Iran er nauwelijks een geheim van maakt dat het naar de hegemonie streeft in de regio van de Perzische Golf, het cruciale olie en gas producerende gebied waarover wij zovele oorlogen hebben gevoerd om onze economie te beschermen tegen de nadelige impact van het verlies van deze voorraden of wanneer we er alleen maar over kunnen beschikken tegen zeer hoge prijzen.

Een bekentenis die niet werd opgepikt door de rest van de commerciële massamedia en zeker niet door de politiek verantwoordelijken omdat er kennelijk -- in de terminologie van Kijne -- 'even een hoger belang' was 'dan “de waarheid, niets dan de waarheid.”'. Evenmin ging de Amerikaanse gevestigde orde serieus in op het commentaar van Alan Greenspan, 18 jaar lang hoofd van de Amerikaanse Federale Bank, dat

‘het politiek niet van pas komt om te erkennen wat iedereen weet: de Irak oorlog draait grotendeels om olie.

Fukuyama's opmerkingen werden door Kijne klakkeloos geslikt waardoor de kern van Fukuyama's betoog niet ter discussie werd gesteld. Het ging almaar over 'spreading democracy.' En ook na het neoconservatieve debacle in Irak bleef dit het toverwoord, nu onder een nieuwe theorie: 'realistic Wilsonianism,' of in de woorden van Chris Kijne zelf: 'Wilsonianism, after former American president Wilson, an internationalist, who shaped the world after World War I.' Ook dit is onjuist, niet de Amerikanen, maar de Britten en Fransen schiepen de wereld na de Eerste Wereldoorlog door na 1918, onder andere via de Sykes-Picot Overeenkomst uit 1916, de aarde onderling te verdelen. Wilsons gedachte van een Volkenbond leek idealistisch, alleen niet goed genoeg voor de Amerikaanse Senaat die weigerde eraan mee te doen. Los daarvan werd die bond door Wilson aan zijn achterban verkocht als een manier om de Amerikaanse macht in de wereld te vergroten, immers ‘als we erin zitten, dan zullen we de beslissende factor worden in de ontwikkeling van de beschaving.’ Belangrijker nog is Wilson's opmerking uit1912 toen hij aan de vooravond van zijn presidentschap verklaarde dat ‘aangezien… de fabrikant erop staat de hele wereld als een markt te hebben, de vlag van deze natie hem [moet volgen] en de deuren van de naties die voor hem gesloten zijn moeten worden ingebeukt. Concessies verkregen door financiers moeten worden beschermd door de ministers van buitenlandse zaken zelfs wanneer de soevereiniteit van onwillige naties daarbij geschonden wordt.’ Met betrekking tot Latijns Amerika was zijn regering de mening toegedaan dat de bevolking daar ‘ondeugende kinderen zijn die de privileges en rechten van volwassenen uitoefenen’ en die derhalve ‘een krachtige, en gezagafdwingende hand’ nodig hadden. In Wilsons visie, en kennelijk ook in die van de journalist Kijne, werd de VS gedreven door ‘verheven idealen’ en richtte het zich op ‘stabiliteit en rechtvaardigheid.’ Het had daarom een onbetwistbaar recht op de hegemonie en was het niet meer dan normaal dat het imperialistisch is. De genocidale verovering van de Filippijnen was volgens Wilson gerechtvaardigd, omdat ‘onze belangen voorwaarts moeten marcheren, hoe altruïstisch we ook mogen zijn; andere naties moeten ervoor zorgen dat ze op een afstand blijven, en niet proberen ons tegen te houden.’ De ware redenen achter de woorden van de 'internationalist' Woodrow Wilson waren economische, het telkens terugkerende probleem van de overproductie, een feit dat eerder door president McKinley zonder omwegen werd verwoord toen hij tijdens de grote depressie in de VS aan het eind van de negentiende eeuw verklaarde: ‘Wij hebben goed geld… maar wat we nodig hebben is nieuwe markten,’ omdat, zoals de invloedrijke voorzitter van de Senaats Commissie voor Buitenlandse Betrekkingen, Henry Cabot Lodge hem nog eens duidelijk had gemaakt, de binnenlandse markten ‘niet voldoende zijn voor onze op volle toeren draaiende industrieën.’ Met het oog daarop verklaarde de invloedrijke Senator Albert Beveridge: 'The Philippines are ours forever... and just beyond the Philippines are China's illimitable markets... The Pacific is ours.' Telkens weer was het argument tijdens het debat in het Congres over de annexatie van de Filippijnen dat deze eilandengroep als 'stepping-stones to China' moesten functioneren, een potentiele markt van destijds 400 miljoen consumenten. Natuurlijk werd deze noodzaak met nobel klinkende propaganda aan de man gebracht en langdurig herhaald door mainstream-journalisten als Chris Kijne. De VS had de plicht om de blanke beschaving te verspreiden onder wat Beveridge noemde 'savage and senile peoples.' Een wonderlijk argument, al was het maar omdat het merendeel van de Filippijnse bevolking na eeuwen Spaanse overheersing al zeer lang katholiek was. Het ging en gaat om goedkope grondstoffen en nieuwe markten voor Amerikaanse producten. Dat werd nog eens onderstreept door de Amerikaanse generaal Smedley Butler. Terug kijkend op zijn ruim 33 jaar actieve militaire dienst verklaarde deze oud bevelhebber van het Korps Mariniers in 1933: 'Oorlog is misdaad. Hij wordt gevoerd ten voordele van de zeer weinigen ten koste van de massa. Ik ben heel lang een eersteklas uitsmijter geweest voor het bedrijfsleven. Voor Wall Street en voor de banken. Ik was in feite een misdadiger, een gangster voor het kapitalisme. Ik heb in 1914 Mexico veilig gemaakt voor de Amerikaanse oliebelangen. Ik hielp bij het verkrachten van een half dozijn Midden Amerikaanse republieken voor het profijt van Wall Street. In China heb ik ervoor gezorgd dat Standard Oil ongestoord zijn weg kon gaan. Al Capone is niet verder gekomen dan drie wijken. Mijn werkterrein omvatte drie continenten.' 


Wat Fukuyama bedoelde met zijn al dan niet 'realistisch Wilsonianisme' bleef in het interview volstrekt onduidelijk. De Amerikaanse auteurs Roger Burbach en Jim Tarbell schrijven in Imperial Overstretch: 'As President, Wilson was as agressive as his predecessors, seizing control of the Mexican port of Vera Cruz, sending General Pershing to pursue Pancho Villa's rebels in northern Mexico, and ordering US troops into Haiti, the Dominican Republic, Cuba, Honduras and Panama... the United States acted as a sovereign power in the Caribbean and much of Latin America, intervening with troops thirty-one times in the region between 1901 and 1925 (see Collier 1993). And US foreign investments during the first quater of the twentieth century expanded in tandem with the advance of the US flag, just as Wilson had advocated. In 1900 investments abroad stood at 500 million dollar, in 1909 at 2 billion dollar, in 1913 2.5 billion dollar, and by 1924 they had reached about 8 billion.' Het Amerikaanse expansionisme werd door de beleidsbepalers gezien als een onvermijdelijkheid, 'manifest destiny,' een als het ware door God gegeven recht om te heersen. Daarbij speelde democratische opvattingen geenszins een centrale rol, maar wel het racisme van de blanke elite. Ook bij Woodrow Wilson: 'Like many other progressives in the early 1900's, Woodrow Wilson showed little interest in the plight of African Americans. In fact, he shared many of the racist attitudes prevalent at the time. Although Wilson denounced the Ku Klux Klan's "reign of terror", he sympathized with its motives to restore white rule in the postwar South and to relieve whites of the "ignorant and hostile" power of the black vote. In his early years as a student of the prestigious Princeton, Wilson had declared that "universal suffrage is the foundation of every evil in this country." He sharply opposed giving the vote to uneducatedwhites, but he detested the enfranchisement of blacks, arguing that Americans of Anglo-Saxon origin would always resist domination by "an ignorant and inferior race." He believed that white resistance to black rule was "unalterable". Later, as a politician, Wilson courted black voters, but he rarely consulted African-American leaders and repeatedly avoided opportunities to associate with them in public. Many of the southerners he appointed to his cabinet were uncompromising racists who systematically began segregating the employees in their agencies, even though the agencies had been integrated for over fifty years. Workplaces were segregated by race, as were toilets, drinking fountains, and areas for work breaks. When black leaders protested these actions, Wilson replied that such racial segregation was intended to eliminate "the possibility of friction" in the federal workplace... James Loewen, professor of sociology at the University of Vermont, has written that Wilson "appointed southern whites to offices traditionally reserved for blacks" and "personally vetoed a clause on racial equality in the Covenant of the League of Nations." The NAACP launched a public protest in 1913 against Wilson for "introducing segregation into the Federal Government."


 Zie: http://www.everything2.com/index.pl?node=Woodrow%20Wilson


In de ogen van president Wilson was de genocidale verovering van de Filippijnen gerechtvaardigd omdat ‘onze belangen voorwaarts moeten marcheren, hoe altruïstisch we ook mogen zijn; andere naties moeten ervoor zorgen dat ze op een afstand blijven, en niet proberen ons tegen te houden.’ Kortom, de Amerikaanse elite meende en meent nog steeds dat zij ‘als voorhoede in de geschiedenis’ een missie in de wereld had en heeft, die zo nodig met geweld moet worden verwezenlijkt. Alleen op die manier kon en kan de wereldorde veranderen, waarbij de VS onvermijdelijk de suprematie in handen krijgt. Via grootscheeps geweld werden en worden nog steeds de wereldmarkten veilig gesteld voor de economische, financiële en strategische belangen van de Amerikaanse gevestigde orde


Duidelijk is dat het de VS niet in de eerste plaats ging en nog steeds niet gaat om het verspreiden van democratie, maar om het verdedigen van de goedkope grondstoffen en afzetmarkten, zoals bij elk imperium het geval is. Dat alles moet natuurlijk met mooie woorden worden omkleed en daarvoor worden intellectuelen als Fukuyama betaald. In 'The Sorrows of Empire' schrijft de vooraanstaande Amerikaanse geleerde Chalmers Johnson: 'Wilson... provided an idealistic grounding for American imperialism, what in our time would become "global mission" to "democratize" the world. More than any other figure, he provided the intellectual foundations for an interventionist foreign policy, expressed in humanitarian and democratic rhetoric. Wilson remains the godfather of those contemporary ideologists who justify American imperial power in terms of exporting democracy.' Een betere typering van de neoconservatief Fukuyama is nauwelijks denkbaar. 


Dit alles moet Kijne niet geweten hebben anders had hij Fukuyama's theorie met de historische feiten geconfronteerd. Het betreft hier geen futiliteiten, maar wezenlijke zaken die de kern van de Amerikaanse doctrine raken. Kijne zelf sprak over een 'blinde vlek' bij zijn gespreksgenoot, maar geen woord over zijn eigen 'blinde vlekken.' Geen woord ook over de dringende noodzaak om de Amerikaanse hegemonie te beteugelen, te weten het feit dat de VS financieel failliet is en steeds meer schulden maakt. Zelfs mooie woorden en theorietjes moeten gefinancierd worden. Elke dag weer moet de VS meer dan 3 miljard dollar (3000 miljoen) lenen om het imperium draaiende te houden. 


Het fundamentele probleem van het interview met Fukuyama was dat hij niet met de werkelijkheid werd geconfronteerd, dat het hele gesprek maar bleef steken op feel-good bedoelingen, op 'spreading democracy.' Beter was het geweest als de voormalige spreekbuis van de neocons het volgende citaat voorgelegd had gekregen van George Kennan, de architect van de containment politiek, die als geen ander het Amerikaans buitenlands beleid van na de Tweede Wereldoorlog heeft vorm gegeven. In 1948 schreef hij in een geheim memorandum dat de Verenigde Staten ‘ongeveer 50 procent van de rijkdommen in de wereld’ bezat, ‘maar slechts 6,3 procent van haar bevolking.’ Als hoofd van het planningsbureau wees hij het ministerie van Buitenlandse Zaken erop dat: ‘In deze omstandigheden we niet in staat (zullen) zijn te voorkomen dat wij het voorwerp worden van jaloezie en haat. Onze werkelijke taak in het komende tijdperk is om een netwerk van betrekkingen op te bouwen die ons in staat stelt deze positie van ongelijkheid te handhaven.’ En vervolgens adviseerde hij de Amerikaanse beleidsbepalers ‘alle sentimentaliteit en dagdromen opzij’ te zetten omdat ‘onze aandacht overal geconcentreerd (moet) zijn op onze directe nationale doelstellingen. […] We moeten ophouden te spreken over vage en […] imaginaire doelstellingen als mensenrechten, het verhogen van de levensstandaard, en democratisering. De dag is niet veraf dat we in pure machtconcepten moeten handelen. Hoe minder we daarbij gehinderd worden door idealistische slogans, des te beter het is.’ Die werkelijkheid staat in schril contrast met de verhaaltjes over 'soft power' van het 'realistic Wilsonianism.' Tekenend voor het niveau van het interview was dat tegen het einde Kijne zijn gesprekspartner confronteerde met een mening van - of all people - een Nederlandse columnist over Fukuyama, terwijl er zoveel Amerikaanse intellectuelen zijn die gedocumenteerd en met feiten zijn theorieen onderuit hebben gehaald. Kijne had Fukuyama moeten wijzen op het feit dat Fukuyama's bewering dat de val van de Sovjet Unie het einde van de geschiedenis had ingeluid een illusie is gebleken, een waanbeeld dat naadloos past in de overtuiging van de Amerikaanse elite dat Washington een missie heeft uit te voeren, waarbij de zogeheten American Century  van de meer dan 7 miljard wereldbewoners allen Amerikaanse consumenten zal maken. Kijne had beter het werk van de vooraanstaande Amerikaanse historicus Walter LaFeber kunnen bestuderen die aantoont dat de Amerikaanse Eeuw 'never existed except as an illusion, but an illusion to which Americans, in their repeated willingness to ignore, fell prey. Out of that illusion had come the conclusion that the United States possessed such immense power that it might even gloriously "end history," in the widely noted, and perhaps uniquely American, phrase coined by Francis Fukuyama to interpret the final triumph of the United States over the collapsing Soviet Empire in 1989.' 


En nu de VS aan de beurt is en wij getuige zijn van de ineenstorting van het Amerikaanse rijk weten Kijne en de rest van de Hilversumse journalistiek van niets, en wel omdat ze niet geinformeerd zijn. En toch menen ze dit soort interviews te kunnen afnemen. Chris, lees mijn boek De Val van het Amerikaanse Imperium, de eerste van een serie boeken grotendeels bestaand uit interviews met kritische Amerikaanse intellectuelen, bekende en minder bekende die allen in simpele bewoordingen hun analyse geven.





Chris Kijne had Fukuyama erop kunnen wijzen dat na de slag bij Jena in 1806 waar de troepen van Napoleon het Pruissische leger versloegen een inwoner van Jena verklaarde dat daarmee het 'einde van de geschiedenis' was ingeluid. Die inwoner heette Hegel, de beroemde filosoof en ideoloog.

Geen opmerkingen:

Peter Flik en Chuck Berry-Promised Land

mijn unieke collega Peter Flik, die de vrijzinnig protestantse radio omroep de VPRO maakte is niet meer. ik koester duizenden herinneringen ...