vrijdag 28 januari 2011

Uri Rosenthal. Een Nederlandse Minister 26


Absolute Aanrader. De NRC:

Wil Rosenthal een Arabische Lente?

Dan moet hij zijn kritiek intrekken op de steun van hulporganisatie ICCO aan een Palestijnse website, betoogt Petra Stienen.
De kritiek van minister Rosenthal (Buitenlandse Zaken, VVD) op de steun van ontwikkelingsorganisatie ICCO aan het discussieforum Electronic Intifada (NRC Handelsblad, 14 januari) zou weleens verstrekkende gevolgen kunnen hebben voor het werk van Nederlandse ngo’s en hun partners in de Arabische wereld.
Juist op het moment dat Arabische activisten op Facebook, via Twitter en op allerlei blogs speculeren of de revolutie in Tunesië en de demonstraties in Egypte tot een Arabische lente zullen leiden, zet Rosenthal met zijn houding de geloofwaardigheid van het Nederlandse, maatschappelijke middenveld en hun partners in de Arabische wereld onder druk. Vooral zijn dreigement dat hij mogelijk ngo’s gaat korten als zij steun geven aan organisaties die Nederlandse regeringsbeleid ondermijnen, roept vragen op.
In het vragenuur in de Tweede Kamer op 18 januari bleek Rosenthal niet te vermurwen door het feit dat de bewuste, Palestijnse website redactionele onafhankelijkheid geniet. ICCO is dus niet verantwoordelijk voor de inhoud van de website, die overigens is gebaseerd op de universele mensenrechten en het internationaal recht. De website bevat oproepen tot een vreedzame boycot van Israël door Palestijnse en Israëlische ngo’s die toepassing van het internationaal recht willen bewerkstelligen.
Rosenthal lijkt vooral gespitst op dat ene zinnetje in het regeerakkoord over de intensivering van de relatie met Israël, waarbij blijkbaar elke kritiek op dat land onacceptabel wordt gevonden. Hij lijkt niet te beseffen dat zijn stellingname tegenover ICCO precies past in het straatje van Arabische regimes die de vrijheid van mensenrechten-ngo’s willen inperken.
Uiteraard moeten Nederlandse ngo’s zich aan de wet houden en uiteraard kan de regering voorwaarden stellen voor financiering van organisaties, maar ICCO is ervan overtuigd dat het werkt binnen de grenzen van de Grondwet en de internationale regelgeving. Bemoeienis van ICCO met de inhoud van de website, zoals Rosenthal blijkbaar wil, leidt tot censuur en inperking van de vrijheid van meningsuiting.
Inmiddels hebben vele Nederlandse ngo’s hun steun uitgesproken aan ICCO. Branchevereniging Partos heeft staatssecretaris Knapen (Buitenlandse Zaken, CDA) gevraagd of hier sprake is van een beleidswijziging. De vraag is inderdaad of Rosenthal de traditie wil doorbreken dat tussen het regeringsbeleid en de subsidieverstrekking door de overheid geen rechtstreekse koppeling bestaat. Niet duidelijk is welk belang hij wil dienen, dat van Nederland of dat van Israël. Ook is de vraag of hij zich, behalve dit specifieke geval met een Palestijnse website, ook in andere gevallen wil mengen in het beleid van ngo’s als landen hun beklag doen over Nederlandse ngo’s en hun activiteiten. Na de Tunesische revolutie en de demonstraties in Egypte en Jemen is dit vooral urgent in de Arabische wereld.
De afgelopen decennia kwamen Arabische ambassadeurs geregeld klagen op het ministerie van Buitenlandse Zaken, over de activiteiten van Nederlandse organisaties of hun partners die zich inzetten voor de bevordering van mensenrechten in hun landen. Ook in de regio kregen Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken, politici en diplomaten vaak te horen dat de steun van het Nederlandse, maatschappelijke middenveld aan mensenrechten- of vrouwenrechtenactivisten veel te ver ging en dat dit onacceptabele inmenging betrof in interne aangelegenheden. Het standaardantwoord was altijd dat Nederlandse ngo’s autonoom waren, zolang ze opereerden conform het nationale en internationale recht.
Dit waren meestal lastige gesprekken. In de ogen van vertegenwoordigers van autoritaire regeringen is het veel verstandiger om het maatschappelijke middenveld volledig aan de leiband te leggen, via restrictieve ngo-wetten die de regering volledige controle geven. Ondanks deze tegenstand bleven vele mensenrechtenactivisten, jongeren en voorvechters voor vrouwenrechten doorstrijden voor hun vrijheid – soms met steun uit het buitenland, vaak ook geheel op eigen kracht. Zoals we de afgelopen weken in Tunesië en Egypte hebben kunnen zien, vindt deze strijd ook plaats op internet, via websites, blogs, Facebook-pagina’s en Twitter. Inmiddels proberen de regeringen in Egypte, in Syrië en op het Arabisch schiereiland van alles om die sites te dwarsbomen, bijvoorbeeld door arrestaties van bloggers en activisten of door het verhinderen van toegang tot Facebook of Twitter.
Nederlandse ngo’s hebben de afgelopen decennia veel activisten en mensenrechtenorganisaties in de Arabische wereld gesteund. Iedereen wist dat de Nederlandse regering de autonomie van het maatschappelijke middenveld hoog in het vaandel had staan. Daarom was het Nederlandse, maatschappelijke middenveld – ondanks een pro-Israëlbeleid van de regering – een geloofwaardige partner voor velen in de Arabische wereld die zich voor mensenrechten inzetten.
Wat zal Rosenthal antwoorden als zijn Arabische collega’s of Arabische ambassadeurs de komende tijd hun beklag doen over activisten die de stabiliteit van hun land ondermijnen, zeker als deze activisten steun krijgen van Nederlandse ngo’s? Het standaardantwoord over de autonomie van Nederlandse ngo’s zal, gezien de uitspraken van Rosenthal over ICCO en zijn ontwijkende antwoorden over de onafhankelijkheid van Nederlandse ngo’s, nogal hol klinken. Of antwoordt Rosenthal dat hij alleen bereid is om in te grijpen bij Nederlandse ngo’s als dat de relatie met Israël intensiveert? Wellicht levert hem dat punten op bij de Israëlische regering en de aanhang van zijn collega Lieberman, maar het valt te betwijfelen of zo’n houding iets oplevert voor een stabiel en vreedzaam Midden-Oosten, waar ook Israël een veilige plek heeft.
Aanzetten tot censuur en dreigen met het intrekken van subsidies helpen in elk geval niet om een Arabische Lente dichterbij te brengen. Juist nu is het van het grootste belang dat de vreedzame krachten in het maatschappelijke middenveld in de Arabische wereld zich volledig gesteund voelen door hun bondgenoten in Europa. Zonder het belang van één land voorop te stellen. Het zou mooi zijn als de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken daaraan kan bijdragen.
Petra Stienen is publicist. Ze heeft meer dan tien jaar als diplomaat gewerkt in de Arabische wereld. Ze schreef Dromen van een Arabische Lente. Een Nederlandse diplomate in het Midden Oosten (Nieuw Amsterdam, 2008).

Geen opmerkingen: