zaterdag 11 december 2010

Ein Hod as Zionist Kitsch

Kitsch van racistische zionisten.

ik schreef in mijn boek De oneindige oorlog over de Joodse kitsch-enclave Ein Hod:


De hypocrisie en schizofrenie van de Joods Israëli’s illustreert de Joods Israeli Eitan Bronstein aan de hand van de geschiedenis van Ein Hod, een Joodse kitsch-enclave in Noord Israel. Eitan is directeur van Zochrot, een in 2002 opgerichte Israëlische organisatie die de Joods-Israëlische bevolking bewust wil maken van de Palestijnse ‘Nakba, de Palestijnse catastrofe van 1948… door die te herdenken, erover te getuigen, te erkennen en te helen.’ 

Hij vertelt het volgende over Ein Hod, Hebreeuws voor De Bron van Glorie, een voorheen Palestijnse plaats die in het Arabisch Ayn Hawd heette, wat letterlijk vertaald De Bron van de Drinkbak betekent. Eitan Bronstein:


Op 14 mei 1948 kregen soldaten van de Alexandroni Brigade van hun hoofdkwartier opdracht om onder andere Ayn Hawd ‘aan te vallen en te zuiveren’, aldus het betreffende dossier in de archieven van de Israëlische strijdkrachten. Volgens de joods-Israëlische historicus Ilan Pappe in zijn boek De Etnische Zuivering van Palestina werd ‘de belangrijkste clan in het dorp, de Abou al-Hija, speciale helende krachten toegeschreven en daarom bezochten veel mensen het dorp. Om het oord te bereiken moest men over een slingerende weg omhoog van de kust naar de Carmelbergen, vijftien kilometer ten zuiden van Haifa. Het dorp ligt gedeeltelijk verborgen in een van de vele rivierdalen die van de bergen naar de zee in het westen lopen. Deze bijzonder mooi gelegen plaats werd intact gelaten door enkele bohemienachtige soldaten van de militaire eenheid die het bezette. Ze zagen meteen de potentie van het dorp en besloten het te laten zoals ze het aantroffen zodat ze er later konden terugkomen om er neer te strijken en het in een kunstenaarskolonie te veranderen. Al jarenlang biedt het onderdak aan enkele van Israëls bekendste beeldend kunstenaars, musici en schrijvers, vaak gelieerd aan het “vredeskamp”.’ Nadat de oorspronkelijke bewoners waren verdreven, besloot de Commissie voor Het Geven van Namen, een regeringsinstantie die verantwoordelijk was voor het vervangen van Palestijnse namen door Hebreeuwse, het dorp Ein Hod te noemen. Een van de vijf families van de Abou al-Hija clan vluchtte naar een stuk land ten oosten van hun dorp en vestigde zich daar. ‘Koppig en dapper weigerde ze te vertrekken, en stichtte geleidelijk aan een nieuw dorp onder de oude naam Ayn Hawd,’ aldus Ilan Pappe, die hieraan toevoegt: ‘Het succes van deze tak van de Abou al-Hija clan is absoluut opmerkelijk. Zij zochten hun toevlucht eerst in het nabijgeleden dorp Tirat Haifa, om alleen maar te ontdekken dat dit dorp de dag tevoren was bezet. Ze werden het ravijn ingedreven vlak bij hun eigen dorp maar slaagden erin om daar te overleven. De Israëlische commandant meldde dat “de operaties om de verzetshaarden van de vluchtelingen in de Wadi ten oosten van het dorp te zuiveren, doorgaan’’, maar hun pogingen om deze familie te verdrijven mislukten. De rest van de inwoners van Ayn Hawd raakte verspreid, sommigen zo ver als Irak… In de jaren vijftig bouwden de Abou al-Hija nieuwe huizen van steen in het bos dat nu hun dorp omgeeft. De Israëlische regering weigerde hun dorp te erkennen als een legale nederzetting en de dreiging van uitzetting zweefde constant boven hun hoofden. In 1986 wilde de regering het nieuwe dorp slopen, maar dapper en tegen alle verwachtingen in, slaagden de Abou al-Hija erin de pogingen te stoppen om hen te verbannen. Uiteindelijk verleende een betrekkelijk liberale minister van Binnenlandse Zaken het dorp een gedeeltelijke erkenning. De Joodse kunstenaarsgemeenschap daarentegen is in verval geraakt en lijkt minder “aantrekkelijk” in de 21e eeuw dan ze was in haar hoogtijdagen. De koffiebar Bonanza van de kolonie, gevestigd in de oorspronkelijke moskee van het dorp, is vandaag de dag doorgaans leeg. Marcel Janco, de kunstenaar en stichter van het Joodse Ein Hod wilde de plaats het centrum maken van het dadaïsme, de tegen de gevestigde orde gerichte kunststroming die in de Eerste Wereldoorlog in Zürich ontstond en het “primitieve” waardeerde als een tegenwicht voor de klassieke Grieks-Romeinse traditie. Gedreven door een verlangen om de “primitieve” essentie van kunst te bewaren, wilde Janco graag een deel van Ayn Hawd’s originele natuurstenen huizen redden van een grove renovatie. Maar al snel werden de oorspronkelijke woningen van Ayn Hawd omgebouwd tot moderne verblijven voor Europese Joodse kunstenaars, en het prachtige oude schoolgebouw van het dorp werd de plaats voor kunsttentoonstellingen, festivals en andere toeristische attracties. Janco’s eigen werken vertegenwoordigen naadloos het racisme van hedendaagse links in Israël in zijn benadering van de Arabische cultuur in het algemeen en van die van de Palestijnen in het bijzonder, een verhuld en soms zelfs genuanceerd, maar niettemin alomvattend, racisme in hun geschriften, kunstzinnige werken en politieke activiteiten. Janco’s schilderijen bijvoorbeeld beelden Arabische figuren uit, maar altijd vaag op de achtergrond van het bezette Ayn Hawd. Op die manier zijn Janco’s werken voorlopers van de schilderingen die men vandaag de dag kan aantreffen op de apartheidsmuur die Israël tot ver in de West Bank heeft neergezet. Waar de Muur langs Israëlische snelwegen loopt, wordt Israëlische kunstenaars gevraagd om gedeelten van dit negen meter hoge betonnen monster te versieren met panorama’s van het pittoreske landschap dat achter de Muur ligt, waarbij er telkens voor gezorgd wordt dat de Palestijnse dorpen die aan de andere kant liggen en de mensen die erin wonen niet afgebeeld worden.’


De Joodse kunstenaarskolonie van het meer dan zeven eeuwen oude Ein Hod bezit een eigen website,  http://ein-hod.info/, waar allerlei kunstnijverheid en kitsch aangeboden wordt tegen ‘10 procent korting voor overzeese toeristen’. Een van hen, Arnon Milchan uit Zuid-Afrika, hield er zelfs een speciale vermelding op de website aan over omdat hij daar ‘op een royale manier kunst aankocht’. Wat verzwegen wordt, is het feit dat het dorp in 1948 met geweld etnisch gezuiverd werd. Wel vermelden de Joodse kunstenaars dat het plaatsje ‘wordt begrensd door een oeroude olijfboomgaard’, maar niet dat die geroofd is van de Palestijnse vluchtelingen. Volgens de huidige bewoners ‘herbouwde in 1953 een groep progressieve kunstenaars onder leiding van Marcel Janco het dorp op eeuwenoude ruines’. De beheerder van de website nodigt de bezoeker uit: ‘Kom en ervaar de fascinerende geschiedenis van het dorp’, maar over die geschiedenis zwijgt hij vervolgens in alle talen. Iedereen is er welkom, behalve natuurlijk de verdreven Palestijnse bewoners. De oorspronkelijke bewoners, die weigerden het gebied te verlaten, mochten er wel aan de slag als hovenier, bouwvakker of klusjesman. Maar nu Zuidoost-Aziaten als gastarbeider nog goedkoper blijken te zijn, is ook die route afgesloten. Daarover zwijggen ‘de progressieve kunstenaars’. Hoewel ze vanaf hun balkon de oorspronkelijke bewoners van Ein Hod kunnen zien, wordt op hun website met geen woord geschreven over het bestaan van de vluchtelingen en zijn de Palestijnen in werkelijkheid voor hen volstrekt onzichtbaar.


Wie wel aandacht besteedde aan het verleden van de verdreven Palestijnen was Rachel Leah Jones, geboren in Californie en opgegroeid in Israël. In 2002 was haar filmdocumentaire 500 Dunam on the Moon. The Story of Three Villages in One. Ain Hawd, Ein Hod, and Ain Hawd al-Jadida voor het eerst te zien. Op de website http://www.arabfilm.com/item/269/  kan de geïnteresseerde onder andere het volgende lezen: ‘Terwijl in 1953 zo’n 418 Palestijnse dorpen, die ontvolkt waren door Israëlische troepen, met de grond gelijk gemaakt, werd Ayn Hawd aangewezen om te worden behouden als een kunstenaarskolonie…  De moskee van het dorp werd veranderd in een restaurant/bar, gemodelleerd naar het Cabaret Voltaire in Zürich, waar Dada werd gevormd. Ondertussen vestigden zich in de heuvels boven Ein Hod, enkelen van Aynd Hawds ‘Aanwezige Afwezigen’, zoals de officiële Israëlische benaming is van verdreven Palestijnen, wier bezit in 1950 werd geconfisqueerd, maar die binnen de grenzen van de nieuwe staat leefden en niet naar hun oorspronkelijke woonplaats terug mogen. Deze groep inwoners van Ayn Hawd stichtte een gehucht in een gebied dat voorheen gebruikt werd als weidegrond. Het is nu een bos van het Joods Nationaal Fonds, dat in 1964 geplant werd en in handen is van de staat Israël. ‘Ayn Hawd al-Jadida: “het nieuwe Ayn Hawd”, is volgens het Israëlische recht een niet erkend dorp, en alle 35 huizen worden als illegaal beschouwd, en staan op de nominatie om te worden gesloopt. Als niet-erkend dorp krijgt het geen overheidsvoorzieningen als water, elektriciteit en riolering, een gezondheidskliniek, een toegangsweg, of een openbare school. Ondanks het feit dat Ayn Hawd al-Jadida in 1994 voor het eerst een officiële erkenning kreeg van het Israëlische ministerie van Binnenlandse Zaken is er de afgelopen acht jaar niets veranderd in de tijdelijke noodoplossing van het dorp. De inwoners meten het verstrijken van de tijd aan de hand van verschillende mijlpalen die hun bewustzijn dan wel hun doorleefde werkelijkheid hebben gevormd, “het eerste sloopbevel”,  “het tweede sloopbevel”, “de eerste erkenning”, “de tweede erkenning”, enzovoorts.’ De documentairemaakster wijst op het wrange ironische feit dat de voormalige bewoners van Ein Hod nu ingehuurd worden om de authenticiteit van hun voormalige bezit in stand te houden. Maar die dadaïstische absurditeit ontgaat de Joodse kunstenaars van Ein Hod kennelijk. Op hun website staat: ‘De dadabeweging, een leidraad voor de kunstenaars van Ein Hod, riep op om de taalkundige en schilderkundige conventies van de bourgeoisie te loochenen en om terug te keren tot een algemene, inheemse, primitieve kunst, met een nadruk op het paradoxale in de vorm van een nihilistische satire. Voor deze kunstenaars is Ein Hod een objet trouvé. Zijn pracht: de esthetiek van de ruïne (dat in sterk contrast staat met de geconstateerde gekunsteldheid van de moderne Israëlische architectuur).’ In oktober 1988 woedde een gigantische brand in de bossen op de heuvels van Carmel, waarbij verschillende Joodse nederzettingen schade opliepen, waaronder Nir Etzion en Ein Hod. Volgens Zochrot ‘bereikte het vuur ook de huizen van Ayn Hawd al-Jadida, dat afgebrand zou zijn ware het niet dat de inwoners met hun handen het vuur op een afstand wisten te houden. De voorlopige watertoevoer naar het dorp vanuit Nir Etzion werd afgesloten, en alle Israëlische hulp was gericht op het evacueren van de Joodse ingezetenen en het blussen van het vuur bij hun nederzettingen. Ayn Hawd al-Jadida, het niet-erkende dorp dat in het hart van het door het Joods Nationaal Fonds geplante bos lag, was vergeten. De Israëlische tv werd overspoeld met uitzendingen over de kunstenaars van Ein Hod, die treurden over het plotselinge verlies van hun woningen, terwijl de Israëlische nieuwsmedia publieke hysterie opwekten door te insinueren dat het vuur het resultaat was van brandstichting door “vijandige elementen”. Vervolgens, en ondanks het feit dat de politie bevestigde dat er werkelijk geen enkel bewijs bestond om een dergelijke bewering te staven, werd een inwoner van Ayn Hawd al-Jadida gearresteerd voor het in brand steken van het bos.’


Maart 2005 stond in de eerste Nieuwsbrief van Een Ander Joods Geluid over het voormalige Ein Hod dat ‘de 900 Palestijnse inwoners werden verjaagd en de meesten van hen kwamen terecht in Jenin Vluchtelingenkamp. Slechts één familie, die van Mohammed Abou al-Hija, vluchtte naar hun familiegrond aan de andere kant van de berg… In 1968 plaatsten de Joodse nieuwkomers prikkeldraad om Ein Hod en de voormalige Palestijnse bewoners konden als zij geluk hadden in dienst komen van Joodse landeigenaren… De situatie van… Ein Hod staat symbool voor de Israëlische politiek. Waar in 1968 prikkeldraad werd geplaatst om de Palestijnse burgers buiten de deur te houden, is nu sprake van een afscheidingsmuur om Palestijnen buiten de deur te houden. Het gevolg is echter niet alleen dat ze buiten de deur worden gehouden, maar ook dat ze van elkaar en van hun land worden gescheiden. Tegenwoordig zijn er nog 40 niet-erkende Palestijnse dorpen binnen Israël, waarin ongeveer 100.000 Palestijnse internally displaced persons (IDP’s) wonen. Deze ontheemden leven zonder basisvoorzieningen als water en elektriciteit en bovendien in constante onzekerheid over hun toekomst. Het voorbeeld van het dorp Ein Hod is het bewijs dat er voorheen wel degelijk mensen leefden in de huidige Israëlische dorpen. De uitspraak “een land zonder volk voor een volk zonder land” berust op een mythe. De eeuwenoude olijfboomgaarden bewijzen dat.’ Overigens betalen deze internally displaced persons wel belasting.


De historicus Ilan Pappe vertelde de Britse journalist Greg Dropkin over een bezoek aan Ein Hod: ‘Ik ben er met een groep naartoe gegaan om de inwoners van beide gemeenschappen ervan te overtuigen dat ik als opvoedkundige met de kinderen van beide gemeenschappen wilde werken. “Waarom wil je de doos van Pandora openen?” vroegen de bewoners van Ein Hod mij. “Onze kinderen hoeven dit verhaal niet te kennen.” Ik vroeg: “Maar wat zeggen jullie dan tegen hen wanneer jullie door de vallei gaan en die mensen zien?” Het antwoord was: “Wij zeggen tegen hen dat zij bedoeïenen zijn, die zich hier in de jaren zestig en zeventig hebben gevestigd en dat zij met onze geschiedenis niets van doen hebben.”’


Het is deze leugen waartegen Eitan Bronstein strijdt. Hij wijst erop dat de joodse inwoners van Ein Hod, ‘die claimen hun bestaan aan de waarheid van de kunst te hebben gewijd, in een groteske leugen leven, te midden van de gerestaureerde authentieke woningen van de Palestijnen en feestend in een moskee die in een replica van Cabaret Voltaire is veranderd. Hoeveel dadaïstische absurditeit kan de werkelijkheid verdragen?’ Op de website van Ein Hod in de rubriek ‘Foto’s uit het Begin’ zijn geen afbeeldingen te zien van het oorspronkelijke Palestijnse dorp, wel foto’s van Eleanor Roosevelt ‘out from shopping’ en twee Marx Brothers die volgens het bijschrift ‘had a ball’, maar geen enkele afdruk van een Palestijn. De geschiedenis van Ein Hod begint voor de kunstenaars in 1953 met de komst van de dadaïst Marcel Janco, die volgens de website van zijn museum de kolonie ‘stichtte op de ruïnes van het Arabische dorp’, maar volgens de website van de huidige inwoners is de kolonie gebouwd op ‘ruïnes uit de oudheid.’  http://ein-hod.info/intro.htm De bezoekers wordt verteld dat ‘de dadasoirees gekenmerkt werden door spectaculaire shows, en simultane poëzie, avant-gardemuziek en dansers die maskers droegen. Onderdeel van de shows was het provoceren en tot razernij brengen van het publiek, waarmee vorm werd gegeven aan het dadaïstische verzet tegen alle waarden van de westerse cultuur en kunst, die zij als overleefd beschouwden gezien de vernietiging en slachting van de Eerste Wereldoorlog.’ Volgens Eitan wordt ook hier Europa nagespeeld en nageaapt, waardoor er een kunstmatig wereldje is ontstaan dat zich niets aantrekt van de werkelijkheid van het Midden-Oosten. Voor de kunstenaars bestaat die werkelijkheid nauwelijks, hooguit alleen in de marge van hun bewustzijn. Dit wordt nog eens goed geïllustreerd in een filmpje op hun website dat afkomstig is uit de Steven Spielberg Jewish Film Archive. Te zien zijn beelden uit de begintijd, terwijl verteld wordt dat Ein Hod ‘tijdens de onafhankelijkheidsoorlog verlaten’ werd, en dat ‘hier niets was overgebleven dan wat ruïnes verlaten door de Arabieren’. Toch ziet de kijker in een flits beneden in een dal Palestijnen voorbijtrekken. ‘Arabieren die geen afstand hebben willen doen van hun huizen,’ zegt een stem in het Frans, maar verder niets. De vraag waarom de Palestijnen hun huizen moesten verlaten blijft onbeantwoord, terwijl het toch een voor de hand liggende vraag is. Het enige duidelijke is dat ze in de marge leefden, aan de rand van een Joods bestaan. De beelden laten even zien dat de Palestijnen onderdeel van het landschap zijn, dat ze er als het ware organisch in opgaan. Ze zijn er niet en toch zijn ze er de hele tijd. Het is juist dit waarom Rachel Leah Jones zich bij het maken van haar documentaire liet inspireren door het befaamde korte verhaal Facing the Forests van de Israëlische auteur A.B. Yehoshua. Het is een beklemmend verhaal over een jonge Israëlische brandwacht, die moet waken over een aangeplant pijnboombos.  Op een dag komt een groep wandelaars voorbij, die met een kaart in de hand vragen waar het Palestijnse dorp precies ligt. ‘Een dorp?’ vraagt de brandwacht. Hoewel hij er al een tijd zit, weet hij niets van het bestaan van een dorp: ‘De kaart moet verkeerd zijn, de hand van de landmeter moet gebeefd hebben.’ Maar een oude Palestijn die niet praten kan omdat zijn tong is afgesneden, gebaart hen naar de restanten van het dorp. Deze verborgen kennis obsedeert de brandwacht, ze brandt in zijn gedachten. Uiteindelijk steekt de oude Palestijn met goedkeuren van de brandwacht het bos in brand en doemen uit de rook en de waas de ruïnes van het verwoeste dorp op ‘in zijn elementaire contouren als een abstracte tekening, net als alle andere dingen die tot het verleden behoren en begraven zijn’. Door het plegen van een misdaad wordt een nog veel grotere misdaad zichtbaar. En het verbergen van een misdaad was ook het motief om het bos aan te planten. Bovendien laat Yehoshua zien dat zodra woorden betekenisloos worden, wanneer ze alleen maar dienen om een leugen in stand te houden, de mens uiteindelijk zijn toevlucht neemt tot geweld. De geschreven wet stelt niets meer voor als het rechtsgevoel permanent wordt geschonden. Daarnaast zit in het verhaal nog een laag: de Palestijn is geworteld in het land, het land is zijn bestaan, hij is er onderdeel van, maar de joods Israëlische brandwacht komt van buiten, van de stad, hij is iemand zonder identiteit, voor wie de taal geen betekenis meer heeft, die zichzelf ontvlucht, die ontworteld is geraakt. Niet voor niets is Facing the Forests het beroemdste verhaal uit de Israëlische literatuur, het appelleert aan een diepe onzekerheid, zelfs aan een gemis bij de joods Israëli’s. Yehoshua zelf spreekt van het ‘afbrokkelen van het centrum’, de verdwijning van de oude zionistische/arbeideristische ideologie die de identiteit van de eerste generaties zionistische kolonisten bepaalde. De Amerikaanse hoogleraar Gila Ramras-Rauch schrijft in The Arab in Israëli Literature dat de Joodse brandwacht ‘eigenlijk heeft verkregen wat de Arabier had: herinnering, wortels in een land dat doorgaans alles dat nieuw is en wat pijnlijk voor het land is, verwerpt, zelfs als vuur de fatale realiteit is. In zijn groei en vernietiging is het land een ontmoetingsplaats voor al zijn historische verhalen; zijn ware eigenaren zijn degenen die het opbouwen en vernietigen.’ Eindelijk bezit de brandwacht een geschiedenis. Het is het thema dat meer Israëlische auteurs hebben behandeld: de Palestijn als de ‘ware autochtoon’ die de Israëli graag zou willen zijn. Maar er is volgens Ramsas-Rauch nog een ander thema in het werk van deze schrijver: ‘Daarnaast ziet Yehoshua de huidige situatie van de Israëlische samenleving als symbolisch voor een complexere stand van zaken waarmee de mens in het laatste deel van de 20e  eeuw bestookt wordt. Belegering, conflict, en oorlog worden daarom geenszins gezien als locale omstandigheden maar als onderdeel van een bredere 20e  eeuwse neurose. De mythe dat de menselijke natuur te perfectioneren is, wordt ronduit in twijfel getrokken door de geschiedenis van onze tijd. En Yehoshua is beïnvloed door Dostojevski, en latere existentialistische auteurs, hij stelt de gedachte ter discussie dat de mens van nature het goede en het geluk zoekt.’ Auschwitz en Hiroshima tekenen elke moderne intellectueel. Beide zijn fenomenen van het verlichte Westen, van rationaliteit zonder rede. 


De laatste zin in Facing the Forests is: ‘Wat nu?’, waarmee Yehoshua aangeeft dat na het geweld van het vuur beide partijen weer aangewezen zijn op woorden en op een dialoog. Er zit niets anders op dan het verleden zichtbaar te maken. Het kan niet langer genegeerd blijven. Het zal benoemd moeten worden. Precies zoals Eitan Bronstein stelt, kan alleen een erkenning van de schuld leiden tot vrede. Maar hij beseft tegelijkertijd hoe problematisch en ingrijpend zo’n erkenning zal zijn. Het zal de kern van het zionistische bestaan aantasten, het leven van iedere joods-Israëli. De joods Amerikaanse schrijver Philip Roth laat in Operatie Shylock een van zijn karakters over de joods Israëli’s uitschreeuwen: ‘Die zegevierende joden zijn verschrikkelijke mensen. Ik bedoel niet alleen de Kahanes en de Sharons. Ik heb het over iedereen, de Yehoshua’s en de Oz’s incluis. De goeden, die tegen de bezetting van de westelijke Jordaanoever zijn maar natuurlijk niet tegen de bezetting van het huis van mijn vader, de “edele Israëli’s”, die hun zionistische dieverij willen en toch een rein geweten. Ze zijn niet minder hooghartig dan de rest – de edele Israëli’s zijn nóg hooghartiger. Wat weten zij van “joods”, die “gezonde, zelfverzekerde”Joden die neerkijken op jullie, die “neurotici” in de diaspora? Is dat gezondheid? Is dat zelfverzekerdheid? Dat is arrogantie. Joden, die brute militairen van hun zonen maken – en wat voelen ze zich superieur aan jullie, joden die niets van vuurwapens weten! Joden die knuppels gebruiken om de handen van Arabische kinderen te breken – en wat voelen ze zich superieur aan jullie, joden die niet in staat zijn tot dat geweld… Wie denken ze eigenlijk wel dat ze zijn, die provinciale onbenullen! Cipiers! Dat is de grote verworvenheid van de Joden – dat ze joden hebben veranderd in cipiers en piloten van straalbommenwerpers! En stel dat het ze lukt, stel dat ze winnen en hun zin krijgen en dat alle Arabieren in Nabloes en alle Arabieren in Hebron en alle Arabieren in Galilea en in Gaza, dat alle Arabieren van de hele wereld dankzij de Joodse kernbom zouden verdwijnen, wat zouden ze dan over vijftig jaar hebben? Een luidruchtig staatje zonder enige betekenis. Daar zal de vervolging en de uitroeiing van de Palestijnen goed voor zijn geweest – voor de verwezenlijking van een joods België, zonder zelfs maar een Brussel aan de pluskant. Dat zullen die “authentieke” Joden hebben bijgedragen aan de beschaving – een land dat alle kwaliteiten ontbeert die de joden zo veel aanzien hebben gegeven! [...] Het ergste van de gettojood gecombineerd met het slechtste van de strijdlustige, agressieve goj en dat noemen deze mensen “authentiek”.’

 Eitan Bronstein benadrukt tijdens het gesprek keer op keer hoe de erkenning van de etnische zuivering de kern van de Israëlische identiteit raakt. Vooral bij ‘de goeden, die tegen de bezetting van de westelijke Jordaanoever zijn maar natuurlijk niet tegen de bezetting van het huis van mijn vader, de “edele Israëli’s”, die hun zionistische dieverij willen en toch een rein geweten’. Hij zegt: ‘Het zit zo ontzettend diep in onze psyche. Neem nu de mensen in Ein Hod, Joodse kunstenaars in een authentiek Arabisch dorp. Zij staan bekend als links en zijn aanhangers van Peace Now, vrienden van de Arabieren, ze ondertekenen alle petities over bijvoorbeeld een tweestatenoplossing. Maar ze zullen nooit hun woning aan de verdreven Palestijnen teruggeven, ze weigeren zelfs toe te geven dat er sprake was van een etnische zuivering. Je zult geen woord daarover aantreffen op hun website, terwijl ze nota bene vluchtelingen in dienst nemen en met ze spreken. Dit zijn progressieve Joden, je zou dus anders verwachten. Maar opmerkelijk genoeg is voor hen het nóg moeilijker dan voor anderen om de Nakba te erkennen. Deze liberale Asjkenazische joden zijn namelijk altijd de leiders geweest en ze hebben een zeer hoge dunk van zichzelf. Ze zien zichzelf als humanisten, beschaafd, westers, democratisch en nog meer blabla. Het is voor hen bijzonder moeilijk om hun eigendunk door te prikken. De minder geprivilegieerde Joden in Israël zijn weliswaar even racistisch maar die zijn in elk geval minder gehersenspoeld door het zionisme. Vergeet ook niet dat zij vaak onder zware druk van de zionisten hiernaartoe zijn gebracht. Er bestaan talloze grote onderhuidse spanningen in onze maatschappij, de gedachte is ook niet vreemd dat als de vijand ophoudt te bestaan, en daardoor de druk van buitenaf zal verdwijnen, de Joden onderling een strijd zullen uitvechten over de vraag hoe een Joodse staat eruit moet zien. Intern zit er zo veel fout. Maar dat is weer een ander verhaal.’

Geen opmerkingen:

Peter Flik en Chuck Berry-Promised Land

mijn unieke collega Peter Flik, die de vrijzinnig protestantse radio omroep de VPRO maakte is niet meer. ik koester duizenden herinneringen ...